ECLI:NL:RBAMS:2022:4016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
13/751076-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Slowakije

Op 12 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Districtsrechtbank Nové Mesto nad Váhom in Slowakije. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1973, wordt verdacht van witwassen en vervalsing van documenten, waarvoor een vrijheidsstraf van vijf jaar is opgelegd. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op verschillende zittingen, waaronder op 7 april, 9 juni en 28 juni 2022, voortgezet. Tijdens deze zittingen zijn verschillende verweren gevoerd door de raadsman van de opgeëiste persoon, waaronder een beroep op artikel 12 OLW, dat betrekking heeft op de aanwezigheid van de opgeëiste persoon tijdens de Slowaakse rechtszittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon tijdig was gedagvaard en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was. Ook het verweer met betrekking tot de berechting binnen een redelijke termijn werd verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering en deze is toegestaan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751076-22
RK nummer: 22/635
Datum uitspraak: 12 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 oktober 2021 door de Districtsrechtbank Nové Mesto nad Váhom (Slowakije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Tsjecho-Slowakije) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 7 april 2022
Op de openbare zitting van 7 april 2022 is de behandeling van de vordering aangevangen. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering aangehouden, omdat ter zitting bleek dat er geen tolk was opgeroepen.
Zitting 9 juni 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 9 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is weer bijgestaan door zijn raadsman en daarnaast door een tolk in de Slowaakse taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, inmiddels was verstreken. Om die reden kon de rechtbank de beslistermijn niet meer verlengen en had dat als gevolg dat er geen grondslag meer bestond voor overleveringsdetentie.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering voor bepaalde tijd aangehouden tot de zitting van 28 juni 2022, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere informatie te verzoeken in het kader van artikel 12 OLW. Daarnaast is de opgeëiste persoon hiermee in de gelegenheid gesteld het door hem gevoerde gelijkstellingsverweer nader te onderbouwen.
Zitting 28 juni 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 28 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen, en door een tolk in de Slowaakse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Slowaakse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar arrest, te weten het arrest van de Regionale Rechtbank in Trenčín van 11 augustus 2021 (dossiernummer: 23To/104/2020-1543), dat op die dag in kracht van gewijsde is gegaan en definitief is geworden. Daarnaast wordt melding gemaakt van het aan het arrest ten grondslag liggende vonnis van de Districtsrechtbank Nové Mesto nad Váhom van 24 juni 2020 (dossiernummer: 2T/62/2011-1409).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In onderdeel d) van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest van 11 augustus 2021 heeft geleid.
De raadsman heeft bepleit dat de overlevering geweigerd dient te worden op grond van artikel 12 OLW. Daartoe heeft hij twee argumenten aangevoerd. Ten eerste heeft de raadsman gesteld dat de opgeëiste persoon weliswaar op de hoogte was van de datum en plaats van het proces, maar dat hij vanwege zijn eigen gezondheid en vanwege inreisbeperkingen in verband met de coronapandemie niet op de zitting aanwezig kon zijn. De opgeëiste persoon heeft om die redenen een aanhoudingsverzoek ingediend, welk verzoek niet is gehonoreerd. Nu de zitting alsnog heeft plaatsgevonden buiten de aanwezigheid van de opgeëiste persoon, is zijn aanwezigheidsrecht geschonden en is sprake van een oneerlijk proces.
Ten tweede heeft de raadsman de rechtbank erop gewezen dat de Slowaakse raadsman van de opgeëiste persoon op 29 oktober 2021 namens de opgeëiste persoon een bijzonder rechtsmiddel, tegen het arrest van 11 augustus 2021 heeft ingesteld bij het Slowaakse Hooggerechtshof. Nu de uitvaardigende justitiële autoriteit bij e-mail van 20 juni 2022 heeft aangegeven dat het Hooggerechtshof het arrest van 11 augustus 2021 kan herroepen of intrekken, dient de overlevering in ieder geval geweigerd te worden totdat onherroepelijk door het Hooggerechtshof is beslist, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is. Ten eerste is de opgeëiste persoon tijdig en in persoon gedagvaard voor de zitting in hoger beroep en daarbij op de hoogte gesteld van de datum en de plaats van het proces. De omstandigheid zoals bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW doet zich dus voor. Het is niet aan deze rechtbank om te beoordelen of een aanhoudingverzoek in de Slowaakse strafprocedure al dan niet terecht is afgewezen. Ten tweede heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in een e-mail van 20 juni 2022 bericht dat het instellen van een bijzonder rechtsmiddel geen opschortende werking heeft. De omstandigheid dat een bijzonder rechtsmiddel is ingesteld, vormt dus geen beletsel voor het toestaan van de overlevering, aldus de officier van justitie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van de informatie uit het EAB en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat in hoger beroep door de Regionale Rechtbank in Trenčín op 11 augustus 2021 uitspraak is gedaan over de schuld en een straf is opgelegd nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. De rechtbank zal zodoende alleen de hoger beroepsprocedure toetsen aan artikel 12 OLW.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid zoals bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW zich voordoet. In onderdeel d) van het EAB staat dat de opgeëiste persoon op 28 juli 2021 persoonlijk is gedagvaard. Daarbij is hij op de hoogte gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot het arrest van 11 augustus 2021 heeft geleid en is hij ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces zou verschijnen. Dat de opgeëiste persoon vervolgens niet naar de zitting is gekomen, leidt niet tot de conclusie dat de omstandigheid zoals hiervoor beschreven niet langer aan de orde is; het is niet aan deze rechtbank om de beslissing op het aanhoudingsverzoek van de opgeëiste persoon door de Regionale Rechtbank in Trenčín te beoordelen. Ook het feit dat namens de opgeëiste persoon een bijzonder rechtsmiddel is ingesteld tegen het arrest van 11 augustus 2021 leidt niet tot de vaststelling dat de overlevering niet kan worden toegestaan, aangezien de uitvaardigende justitiële autoriteit bij e-mail van 20 juni 2022 heeft bericht dat het arrest nog steeds voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is niet van toepassing. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 9 en 23, te weten:
witwassen van opbrengsten van misdrijven;
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Slowakije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd wanneer deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als burger van de Europese Unie niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook door aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht is voldaan.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan, omdat de opgeëiste persoon sinds 2007 rechtmatig in Nederland verblijft. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman de volgende stukken overgelegd:
  • een polisblad van ziektekostenverzekeraar [naam verzekeraar] , waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in Nederland is verzekerd sinds 1 januari 2014;
  • een ‘Uittreksel Basisregistratie Personen’ met historische adresgegevens van de gemeente [naam] , waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 17 februari 2014 stond ingeschreven op vier verschillende adressen in Nederland;
  • een vertaalde verklaring van de burgemeester van het laatste woonadres van de opgeëiste persoon in
  • ‘verklaringen geregistreerd inkomen’ van de Belastingdienst van de jaren 2016 tot en met 2020;
  • jaaropgaven van de jaren 2008 en 2009 van [naam BV] .
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan. De rechtbank heeft eerder bepaald dat sprake is van een duurzaam verblijf, wanneer blijkt dat de opgeëiste persoon over een periode van vijf jaar reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht, waarbij 50% van de bijstandsnorm wordt gehaald. Er zijn stukken overgelegd met betrekking tot de inkomsten van de opgeëiste persoon, maar er ontbreekt informatie over de jaren 2021 en 2022 en in 2016 betrof het inkomen van de opgeëiste persoon beduidend minder dan 50% van de bijstandsnorm. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de door de raadsman overgelegde stukken onvoldoende is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De opgeëiste persoon is een economisch actieve burger. Om dan een rechtmatig verblijf vast te stellen, sluit de rechtbank volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt aan bij de een inkomenseis van minimaal 50% van de bijstandsnorm. Hoewel de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij sinds 2016 een goedlopend eigen bedrijf in Nederland heeft, zijn geen inkomensgegevens overgelegd over de jaren 2021 en 2022. De verklaring van de opgeëiste persoon, dat zijn accountant de belastinggegevens over 2021 en 2022 nog niet gereed heeft, betekent niet dat de opgeëiste persoon dat inkomen over die jaren niet op andere wijze had kunnen aantonen. Hieruit volgt dat de opgeëiste persoon op basis van de periode 2017 tot en met 2021 niet in aanmerking komt voor een gelijkstelling.
Daarnaast blijkt uit de ‘verklaring geregistreerd inkomen’ van de Belastingdienst over 2016 dat de opgeëiste persoon in dat jaar slechts een inkomen van €2.327,- heeft gehad, hetgeen beduidend minder is dan 50% van de bijstandsnorm. Nu ook geen gegevens zijn overgelegd die onderbouwen dat de opgeëiste persoon in 2016 op andere wijze in zijn levensonderhoud heeft voorzien, zijn de overgelegde stukken betreffende het jaar 2016 onvoldoende om aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling te voldoen. Dit betekent dat de opgeëiste persoon ook voor de periode van 2016 tot en met 2020 niet heeft aangetoond een rechtmatig duurzaam verblijf te hebben opgebouwd.

7.Berechting binnen een redelijke termijn

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd omdat sprake is van een flagrante schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn gepleegd in 2006/2007 en de opgeëiste persoon is als verdachte verhoord in 2010, waarna pas op 24 juni 2020 een vonnis in eerste aanleg is gewezen.
De rechtbank stelt vast dat het niet aan deze rechtbank is om te beoordelen of sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn tijdens de strafrechtelijke procedure in Slowakije. De rechtbank kan dat ook niet beoordelen, omdat zij geen kennis heeft van het Slowaakse strafdossier. De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Districtsrechtbank Nové Mesto nad Váhom (Slowakije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.