ECLI:NL:RBAMS:2022:4017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
13/751915-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Szczecin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1993, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW, en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de verweren van de raadsman, waaronder de genoegzaamheid van het EAB en de vraag naar de dubbele strafbaarheid, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en dat de opgeëiste persoon voldoende duidelijkheid had over de redenen voor zijn overlevering.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de raadsman met betrekking tot een mogelijk individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde een concrete invloed zouden hebben op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast en de beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751915-21
RK nummer: 21/4658
Datum uitspraak: 12 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 augustus 2020 door de
Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 19 oktober 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 oktober 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021. [1]
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Verder heeft de rechtbank de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, OLW verlengd met zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW, omdat zij in afwachting is van de uitspraak van het HvJ EU over de prejudiciële vragen die zijn gesteld bij voornoemde verwijzingsbeslissing en zij daarom nog niet over de verzochte overlevering kan beslissen.
Verlenging beslistermijn
Op 7 januari 2022, 16 maart 2022 en 11 mei 2022 heeft de raadkamer van de rechtbank de beslistermijn verlengd met telkens zestig dagen op grond van artikel 22, vierde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met telkens zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 28 juni 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 28 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van de
District Court Szczecin – VIth Criminal Divisionvan 15 juli 2020 (VI Kp 733/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is, omdat het EAB tegenstrijdigheden bevat. Het lijstfeit ‘handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen’ is aangekruist, terwijl uit de omschrijving van de feiten in onderdeel e) van het EAB blijkt dat de vervolging in Polen het op de markt brengen van gevaarlijke stoffen betreft, hetgeen geen Opiumwetdelict is. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat. Het is voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Het EAB ziet op twee strafbare feiten, te weten deelneming aan een criminele organisatie en het in omloop brengen van gevaarlijke stoffen, te weten ‘designer drugs’, ook wel genoemd ‘power ups’ en ‘legal highs’. De omschrijving van de feiten is zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en of de nalevering van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd. De omschrijving van de feiten in het EAB voldoet dan ook aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De vraag of de lijstfeiten terecht zijn aangekruist, zal hierna onder 5. Strafbaarheid worden besproken.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Zoals uit het voorgaande volgt, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het lijstfeit ‘illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen’ ten onrechte is aangekruist, omdat de omschrijving van feit 2 in het EAB verwijst naar een ander soort strafbaar feit, namelijk het in omloop brengen van gevaarlijke stoffen, hetgeen geen Opiumwetdelict betreft. Vervolgens heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dubbele strafbaarheid, omdat de Nederlandse delictsomschrijvingen ‘opzet’ of ‘schuld’ vereisen, en uit de omschrijving in onderdeel e) van het EAB niet blijkt dat daarvan sprake is. Bovendien was de handel in psychotrope stoffen in Polen in 2018 nog niet strafbaar.
De officier van justitie heeft gesteld dat het lijstfeit
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffenin redelijkheid is aangekruist. Het is, gezien de gegeven omschrijving van de feiten, duidelijk de bedoeling van de uitvaardigende justitiële autoriteit geweest ook dit feit aan te kruisen. Van een evidente tegenstrijdigheid met de omschrijving in onderdeel e) van het EAB is geen sprake. De vraag of het op de markt brengen van de in het EAB genoemde ‘designer drugs’ in Polen uiteindelijk inderdaad strafbaar is (en destijds reeds was), is een vraag die in Polen zal moeten worden geadresseerd tijdens de behandeling van de strafzaak, aldus de officier van justitie.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of een naar het recht van de uitvaardigende lidstaat strafbaar feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt. De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat sprake is van een lijstfeit. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de hiervoor genoemde gebondenheid aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, namelijk dat alle feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, vallen onder het lijstfeit “illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
6. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar bestaat van schending van zijn grondrecht op een eerlijk proces. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman verwezen naar een brief van de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon, mr. Olejnik, van 15 oktober 2021. In de brief wordt gesteld dat de Poolse officier van justitie heeft getracht de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in te perken. De raadsman heeft de rechtbank om die reden verzocht geen gevolg aan het EAB te geven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een individueel reëel gevaar en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank is van oordeel dat de gegevens waarnaar de raadsman heeft verwezen onvoldoende zijn om tot de vaststelling te komen dat sprake is van een individueel reëel gevaar dat ten aanzien van de opgeëiste persoon het recht op een eerlijk proces zal worden geschonden. De brief van de Poolse advocaat betreft geen objectief gegeven terwijl in de brief wordt gewezen op vermeende handelingen van de Poolse officier van justitie en niet op handelingen van de Poolse strafrechter.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – de structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Dit betekent dat er ook geen aanleiding bestaat om aanvullende gegevens op te vragen. [4]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Szczecin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 14 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5051.
2.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
3.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
4.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (