ECLI:NL:RBAMS:2022:405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
C/13/687849 / HA ZA 20-782
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake zorgplicht en renteswap tussen [eiseres] B.V. en COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. over de zorgplicht van de bank bij het afsluiten van een renteswap. [eiseres] B.V. vorderde schadevergoeding van Rabobank, stellende dat de bank haar zorgplicht had geschonden door onjuist advies te geven over de renteswap, die niet aansloot bij de wensen van [eiseres] B.V. om boetevrij extra af te lossen op de financiering. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [eiseres] B.V. niet ontvankelijk waren, omdat zij met een vaststellingsovereenkomst (vso) finale kwijting had verleend aan Rabobank voor alle schade die voortvloeide uit het geschil over de renteswap. De rechtbank concludeerde dat de vso betrekking had op dezelfde klachten die [eiseres] nu aan de rechtbank voorlegde, en dat Rabobank gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de afstand van vorderingsrecht door [eiseres] B.V. De rechtbank wees de vorderingen van [eiseres] B.V. af en veroordeelde haar in de proceskosten van Rabobank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/687849 / HA ZA 20-782
Vonnis van 26 januari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.P.M. Fruytier te Amsterdam,
tegen
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.L. Ubels te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juli 2020, met producties 1 tot en met 32,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 15,
  • het tussenvonnis van 7 juli 2021 waarbij de zitting is bepaald,
  • het proces-verbaal van de zitting van 22 november 2021, en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een onderneming van [naam 1] en [naam 2] . Zij zijn indirect bestuurder van [eiseres] . [eiseres] is in 2008 opgericht in verband met de aanschaf van een bedrijfspand in [woonplaats 1] . Dit bedrijfspand wordt verhuurd aan vier ondernemingen waarin [naam 1] en [naam 2] via hun persoonlijke holding deelnemen. Deze ondernemingen houden zich bezig met de inspectie, keuring, verkoop en reparatie van hijsgereedschap en hijsinstallaties, alsmede met de productie van boomverzorgingsproducten (met name band voor het vastzetten van bomen).
2.2.
In 2008 heeft [eiseres] bij Rabobank een financiering afgesloten voor de aankoop van het bedrijfspand (hierna:
de financiering). Hieraan voorafgaand heeft Rabobank een aantal financieringsvoorstellen uitgebracht.
De uiteindelijk afgesloten financiering van in totaal € 1.550.000 bestond uit twee leningen:
 een aflossingsvrije lening van € 750.000 met een looptijd van 20 jaar, ingaande per 1 december 2008;
 een lening van € 800.000 met een looptijd van 25 jaar, ingaande per 1 december 2008.
De te betalen rente voor beide leningen betrof de driemaands euribor.
Ten aanzien van het aflossen op de leningen zijn partijen overeengekomen:
“(…)
Met betrekking tot boetevrij aflossen op de leningen, dient in artikel 25 sub d gelezen te worden; de debiteur is bevoegd om zonder tot betaling van een vergoeding verplicht te zijn, per kalenderjaar maximaal
10% (tien procent)van de oorspronkelijke hoofdsom van de geldlening af te lossen.
(…)”
2.3.
[eiseres] heeft intussen op 9 juli 2008 een renteswap afgesloten bij Rabobank, ingaande per 1 december 2008 (hierna:
de renteswap). De renteswap had een initiële hoofdsom van € 1.550.000, een swaprente van 5,04% en een looptijd van 10 jaar.
2.4.
In 2011 ontdekte [eiseres] dat sprake was van een mismatch tussen de financiering en de renteswap: het aflossingsschema van de financiering en de renteswap liepen niet gelijk. Hierdoor betaalde [eiseres] teveel rente. Verder klaagde [eiseres] bij Rabobank erover dat zij niet 10% boetevrij kon aflossen als de renteswap een negatieve marktwaarde had. [eiseres] heeft hierover haar beklag gedaan bij Rabobank, eerst mondeling en vervolgens schriftelijk bij brief van 20 juli 2011. In deze brief staat onder meer het volgende:
“(…)
- de door ons expliciet gewenste, en in het hypotheekcontract ondubbelzinnig, in vet lettertype, vermelde boetevrije aflossingsmogelijkheid, een kennelijke onmogelijkheid is. Over deze beperking zijn wij niet geïnformeerd, de beperking staat ook niet vermeld in het contract. Wij zijn alleen gewezen op de voordelen van een dergelijk Treasury-contact: dat er later mogelijk onder gunstige voorwaarden extra gefinancierd zou kunnen worden en dat het contract mogelijkerwijs een positieve (markt-) waarde zou kunnen krijgen.
- de overeengekomen aflossingsperiode (20 jaar) strijdig is met de Rente-swap (25jaar) waardoor reeds twee jaar een oplopend foutieve rente aan ons wordt berekend én afgeschreven. Het meest kwalijke aan deze fout is dat deze reeds in november 2008 bij de Rabobank bekend is geweest, getuige een intern memo van 26 november 2008. Deze rentetermijn van 20jaar staat reeds in de eerste offerte van 9juli 2008, de te hoge afschrijvingen zijn echter, tot op de dag van vandaag, doorgegaan.
(…)”
2.5.
Bij brief van 9 augustus 2011 heeft Rabobank in reactie hierop laten weten dat het aflossingsschema inderdaad niet overeenkomt en dat zij een bedrag van € 939,75 aan te veel betaalde rente zal vergoeden. In de brief staat verder dat Rabobank [eiseres] bij het sluiten van de renteswap heeft geïnformeerd over de negatieve afkoopkosten die kunnen ontstaan indien zij tussentijds het hoofdsomschema verlaagt.
2.6.
Bij brief van 27 september 2011 en daarop volgende brieven aan Rabobank heeft de advocaat van [eiseres] deze klachten (het niet aansluiten van de aflossingsschema’s en het geen gebruik kunnen maken van de aflossingsmogelijkheid) herhaald. Daarnaast heeft hij er namens [eiseres] over geklaagd dat Rabobank haar informatie- en zorgplicht heeft geschonden doordat Rabobank [eiseres] niet heeft gewezen op de risico’s die een renteswap met zich brengen, met name bij het doen van extra aflossingen op de leningen. In de brief van 27 september 2011 is onder meer vermeld:
Zorg- en informatieplicht
(...)
Gelet op het risicoprofiel van cliënte diende u de nodige zorgvuldigheid in het adviestraject in acht te nemen. Hierbij diende cliënte tijdig en volledig door u te worden geïnformeerd over de werking van de renteswap alsook over de te lopen risico’s en de ontwikkeling van de reeds genomen risico’s. Mede gelet op de door cliënt aangegeven wensen ten aanzien van het afsluiten van de geldleningsovereenkomst is gebleken dat uw product ‘renteswap’ niet de overeengekomen flexibiliteit aan uw cliënte verschaft. Ten tijde van het sluiten was het u eveneens bekend dat de rente swap niet aan de wensen van cliënte zou voldoen.
Nu cliënte uitdrukkelijk in de geldleningsovereenkomst de mogelijkheid heeft bedongen om 10% op de lening vrij af te lossen had u ook de rente swap dienen aan te passen, althans (...) cliënte op dit risico te wijzen. Een enkele (algemene ) mededeling (...) volstaat niet. Immers u heeft een bijzondere informatie-en zorgplicht ten aanzien van cliënte uit hoofde van uw adviesrelatie.
(...) Cliënte is dan ook van mening dat zij niet c.q. onvoldoende door u is geïnformeerd over de concrete risico’s van een rente swap. (...)
2.7.
In reactie op een voorstel van Rabobank om het verloop van hoofdsom van de renteswap aan te passen, heeft de advocaat van [eiseres] bij brief van 17 november 2021 laten weten dat dit voorstel niet in verhouding staat tot de schade die [eiseres] lijdt. In deze brief is vermeld dat [eiseres] Rabobank aansprakelijk stelt voor alle schade als gevolg van de schending van de zorg- en informatieplicht die Rabobank bij het sluiten en gedurende de looptijd van de renteswap jegens [eiseres] in acht had moeten nemen. In de brief wordt Rabobank verzocht met een gewijzigd voorstel te komen.
2.8.
Partijen hebben vervolgens onderhandeld over een mogelijke oplossing. Tijdens de onderhandelingen werd [eiseres] bijgestaan door haar advocaten mr. Fruytier en mr. M. Adema, en door haar financieel adviseur. Rabobank werd bijgestaan door haar advocaat mr. S. Brenninkmeijer. Uiteindelijk hebben partijen een mediationtraject gevolgd en op 23 februari 2012 een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna:
de vso).
2.9.
In de considerans van de vso staat onder meer:
“(…)
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
(…)
B. [eiseres] in de loop van 2011 Rabobank heeft geïnformeerd over enkele gestelde onjuistheden in de overeenkomst van geldlening en in de renteswapovereenkomst, alsmede de (vastlegging van de) advisering daarover, die met name daaruit zouden bestaan dat de voorwaarden en kenmerken van de overeenkomst van geldlening onvoldoende aansloten op de voorwaarden en kenmerken van de renteswapovereenkomst, als gevolg waarvan [eiseres] financiële schade leed (het “Geschil”); (…)
E. Partijen om deze reden hebben besloten het Geschil dat onderwerp vormt van deze Overeenkomst onder de hierna te noemen voorwaarden en bepalingen finaal te schikken, zonder dat daarbij sprake is van volledige aanvaarding over en weer van de uitgangspunten of standpunten van de andere partij.
(…)”
2.10.
Verder zijn partijen overeengekomen om de renteswap, althans de rechtsverhouding tussen partijen, op een aantal punten aan te passen. Kort samengevat gaat het om de volgende aanpassingen (zie artikelen 2.2, 2.3 en 3.1 en 3.2 vso):
 Rabobank doet, behoudens de situatie van faillissement of surseance van [eiseres] , afstand van haar recht de renteswap voortijdig te beëindigen in geval van schending van financiële ratio’s door [eiseres] ,
 de eventuele gevolgen van de negatieve marktwaarde bij een eventuele voortijdige beëindiging van de renteswap komt geheel voor rekening van Rabobank, tenzij de afwikkeling het gevolg is van vrijwillig, op eigen initiatief verkopen van [eiseres] of het bedrijfspand waarvoor de financiering is aangegaan,
 Rabobank opent ten name van [eiseres] een spaarrekening waarop Rabobank tot 1 december 2018 over maximaal EUR 500.000 een rente van 6% vergoedt. De tegoeden op de spaarrekening zijn voor [eiseres] vrij opneembaar.
2.11.
Partijen zijn in artikelen 6 en 7 vso het volgende overeengekomen:
“6. Kosten en vergoedingen
6.1.
Ter zake van alle door [eiseres] gestelde schade, voortvloeiend uit of in verband met het Geschil, vergoedt Rabobank aan [eiseres] een bedrag van EUR 115.000.
6.2.
Rabobank en [eiseres] stellen aldus vast dat alle door [eiseres] geleden schade door of als gevolg van het Geschil en de door [eiseres] gestelde tekortkoming van Rabobank is verdisconteerd in – en beperkt tot – de hierboven in artikel 6.1 aangeduide schadevergoeding.
7. Kwijting
7.1
[eiseres] doet hierbij afstand van alle door haar gestelde (schade)vorderingen op Rabobank uit hoofde van het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan of in verband staat met het Geschil. [eiseres] zal ter zake geen procedures voor zowel de rechterlijke als buitengerechtelijke instanties instellen met betrekking tot het Geschil. (…)
7.3.
[eiseres] verleent Rabobank ter zake van het in deze Overeenkomst beëindigde Geschil finale kwijting, onder opschortende voorwaarde van betaling van de schade als bedoeld in artikel 6.1.
(…)”
2.12.
Rabobank heeft op 8 maart 2012 ter opheffing van de mismatch het verloop van het aflossingsschema van de renteswap aangepast aan het aflossingsschema van de financiering. [eiseres] heeft de transactiebevestiging voor akkoord ondertekend.
2.13.
Bij brief van 25 oktober 2018 heeft Rabobank op grond van het Uniform Herstelkader (hierna:
UHK) een aanbod gedaan. In het aanbod staat dat de uitkomst van de berekening per peildatum 30 december 2016 is dat [eiseres] recht heeft op een bedrag van € 102.277,45 en dat dit bedrag moet worden verrekend met eerdere financiële tegemoetkomingen van € 135.311,03, zodat het aanbod per saldo € 0,00 bedraagt. Naar aanleiding van kritiek van [eiseres] op de verrekening, heeft Rabobank het aanbod laten beoordelen door een onafhankelijke beoordelaar. Dit heeft niet tot een aanpassing geleid van het aanbod. Bij brief van 17 februari 2020 is een gelijkluidend definitief aanbod gedaan. [eiseres] heeft dit aanbod niet aanvaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat Rabobank onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld
wegens schending van de op haar rustende zorgplicht, althans voor recht te verklaren dat Rabobank onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld;
II. primair:
A. Rabobank te veroordelen aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 422.865,24, zijnde de vaste rente die [eiseres] uit hoofde van de renteswap aan Rabobank heeft betaald, verminderd met de variabele rente die [eiseres] uit hoofde van de renteswap van Rabobank heeft ontvangen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop [eiseres] aan Rabobank die vaste rente betaalde tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
B. Rabobank te veroordelen aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 96.020,-, zijnde de door [eiseres] geleden schade aan interne kosten en kosten adviseurs, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Subsidiair:
Rabobank te veroordelen aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 102.277,45 zonder nadere korting of verrekening ten titel van door [eiseres] geleden schade door het onrechtmatig handelen van Rabobank door de schending van de zorgplicht jegens [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. Omtrent de werkelijke advocaatkosten:
Primair:
Rabobank te veroordelen aan [eiseres] te betalen (onder aftrek van de uit te spreken
proceskostenveroordeling) het bedrag van € 12.592,- aan werkelijke advocaatkosten van
[eiseres] , telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Subsidiair:
Rabobank te veroordelen aan [eiseres] te betalen (onder aftrek van de uit te spreken
proceskostenveroordeling) het bedrag van € 6.314,- aan werkelijke advocaatkosten van [eiseres] die zij heeft moeten maken aan schikkingsonderhandelingen, althans pogingen om tot een schikking te komen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag
van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
C. Rabobank te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijk kosten, begroot op € 5.378,63, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
D. Rabobank te veroordelen in de proceskosten en de nakosten van [eiseres] , vermeerderd met wettelijke rente met ingang van de veertiende dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening.
3.2.
[eiseres] stelt dat Rabobank haar (bijzondere) zorgplicht heeft geschonden. Rabobank heeft namelijk [eiseres] ten onrechte geadviseerd een renteswap af te sluiten om het renterisico van de financiering bij Rabobank af te dekken, omdat zij boetevrij extra aflossingen op de financiering wilde doen. Verder heeft Rabobank niet gewaarschuwd voor de risico’s van de renteswap. De risico’s van het ontstaan van een overhedge en een negatieve waarde hebben zich ook gerealiseerd. Rabobank heeft de klachten hierover niet goed afgehandeld. [eiseres] heeft veel kosten moeten maken voordat Rabobank uiteindelijk heeft erkend dat zij fouten had gemaakt.
Subsidiair heeft Rabobank haar zorgplicht geschonden door het UHK niet goed toe te passen. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de plicht maatschappelijk zorgvuldig te handelen.
Zodoende is Rabobank tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst althans handelt Rabobank onrechtmatig. De schade die [eiseres] daardoor heeft geleden dient te worden vergoed door Rabobank.
3.3.
Rabobank voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten van Rabobank vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] stelt dat Rabobank op twee gronden de zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank zal eerst het verwijt dat ziet op de eigenschappen van de renteswap en de advisering door Rabobank bespreken. Daarna zal de rechtbank verwijt dat ziet op het aanbod van het UHK bespreken.
Eigenschappen renteswap en advisering
4.2.
[eiseres] stelt dat zij bij de financiering zo min mogelijk risico wilde lopen. Daarom wilde zij de mogelijkheid hebben om tussentijds extra aflossingen te doen. Daar paste de renteswap niet bij; desondanks heeft Rabobank dit product ongevraagd geadviseerd. Daarbij heeft Rabobank niet gewaarschuwd voor de risico’s van de renteswap. De risico’s van het ontstaan van een overhedge en een negatieve waarde hebben zich ook gerealiseerd. Er was sprake van een mismatch doordat het aflossingsschema van de financiering en het verloop van de renteswap niet gelijk liepen. Daardoor werd sneller afgelost op de financiering dan dat er op de renteswap werd afgelost. Ook was er een mismatch doordat de financiering was gesloten met de afspraak om kosteloos 10% te kunnen aflossen terwijl dit feitelijk niet mogelijk was doordat de marktwaarde van de renteswap negatief was, aldus [eiseres] . Daarnaast heeft Rabobank volgens [eiseres] de klachten van [eiseres] op onbehoorlijke wijze in behandeling genomen, en pas na veel moeite, tijd en kosten haar fouten erkend en ook in zoverre haar zorgplicht geschonden.
4.3.
Rabobank voert als meest verstrekkende verweer aan dat de vso ziet op alle aspecten van de advisering van Rabobank over de renteswap en dat [eiseres] ten aanzien daarvan finale kwijting heeft verleend aan Rabobank. Daarmee heeft [eiseres] volgens Rabobank afstand van haar vorderingsrecht gedaan. De verwijten die [eiseres] nu ten grondslag legt aan haar vordering zijn dezelfde verwijten die zijn betrokken bij de totstandkoming van de vso. Dit betekent dat [eiseres] geen vorderingsrecht meer toekomt ten aanzien van wat zij nu vordert, aldus Rabobank.
4.4.
[eiseres] betwist in reactie hierop dat zij met het sluiten van de vso afstand van haar vorderingsrecht heeft gedaan. Zij voert hiertoe aan dat de vso alleen tot doel had de mismatch op te heffen en de juridische kosten die [eiseres] heeft gemaakt om Rabobank op onjuistheden te wijzen te vergoeden. De vso ziet niet op de schade die [eiseres] heeft geleden door het aangaan van de geldlening en de renteswap dan wel de advisering daarover. De vso (en de daarin verleende finale kwijting) doet daarom niet af aan haar aanspraak op schadevergoeding ten gevolge van de eigenschappen van de renteswap (‘technische schade’).
4.5.
De rechtbank moet gelet hierop de vraag beantwoorden of partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] met het verlenen van algehele kwijting in de vso afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht ten aanzien van de verwijten over de renteswap die zij nu ten grondslag legt aan haar vorderingen.
4.6.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet de vso worden uitgelegd, zodat de reikwijdte van de vso en de finale kwijting kan worden bepaald. De vso dient te worden uitgelegd aan de hand van de zogenaamde Haviltex-maatstaf. Op grond hiervan komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
4.7.
De volgende omstandigheden zijn in dit geval van belang.
 Partijen hebben uitgebreid gecorrespondeerd over een aantal aspecten van de renteswap. Te beginnen met de brief van 20 juli 2011 waarbij [naam 2] en [naam 1] hun klacht hebben ingediend (zie 2.4 en 2.6). Daarbij ging het om twee klachten: de omstandigheid dat de te betalen rente uit hoofde van de renteswap niet in lijn liep met het aflossingsschema van de financiering waardoor te hoge rente is betaald door [eiseres] en de onmogelijkheid van het doen van boetevrije aflossingen terwijl de mogelijkheid door haar is bedongen bij het afsluiten van de financiering en ook uitdrukkelijk in de financieringsovereenkomst is opgenomen.
De advocaat van [eiseres] heeft deze klachten herhaald en daarbij het standpunt ingenomen dat Rabobank haar zorgplicht had geschonden door [eiseres] niet te waarschuwen voor de concrete risico’s van de renteswap waaronder de ontwikkeling van een negatieve waarde, waardoor alleen nog tussentijdse aflossing mogelijk was bij betaling van een boete. Daarbij is Rabobank voor de door [eiseres] geleden en te lijden schade aansprakelijk gesteld.
 In de periode oktober 2011 tot en met februari 2012 is onderhandeld over mogelijkheden om de voor [eiseres] ongewenste nadelen van de renteswap op te heffen (met name de boeteverplichting bij tussentijdse aflossingen).
 De aanleiding en het onderwerp van de vso staan omschreven in de considerans onder B (zie 2.9). Daarmee is een omschrijving gegeven van wat partijen onder het Geschil verstonden, kort gezegd de door [eiseres] gestelde onjuistheden in de geldlening en renteswap en de advisering daarover, als gevolg waarvan [eiseres] schade lijdt. Deze omschrijving van het geschil sluit aan op de klachten van [eiseres] en de correspondentie tussen partijen in aanloop naar de vso (en komt overeen met de klachten die nu aan de rechtbank worden voorgelegd).
 Verder blijkt uit de considerans dat partijen door middel van de vso een definitief einde wilden maken aan het geschil.
4.8.
Deze omstandigheden vormen aanwijzingen dat de reikwijdte van de vso betrekking heeft op dezelfde klachten over de renteswap die [eiseres] nu ten grondslag legt aan de vorderingen.
4.9.
Van belang is voorts de (verdere) inhoud van de vso. In de vso staat immers dat Rabobank aan [eiseres] “
ter zake van alle door [eiseres] gestelde schade, voortvloeiend uit of in verband met het Geschil” een vergoeding betaalt, dat “
alle door [eiseres] geleden schade door of als gevolg van het Geschil en de door [eiseres] gestelde tekortkoming van Rabobank”is verdisconteerd in en beperkt tot deze schadevergoeding en dat [eiseres] afstand doet “
van alle door haar gestelde (schade)vorderingen op Rabobank uit hoofde van het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan of in verband staat met het Geschil”. Daarbij is in de vso een ruime omschrijving van het Geschil opgenomen.
4.10.
Gelet op de hiervoor aangehaalde bepalingen ondersteunt de tekst van de vso de door Rabobank bepleite uitleg, inhoudende dat met de vso is beoogd een regeling te treffen over de klachten van [eiseres] over de renteswap, inclusief wat [eiseres] noemt de ‘technische schade’. Daarentegen is nergens in de vso de door [eiseres] bepleite beperking terug te vinden. Als de vso het vorderingsrecht op schadevergoeding van ‘technische schade’ onverlet zou laten omdat [eiseres] een rechtsvordering op dit punt had willen handhaven, had het op haar weg gelegen om dit expliciet aan de orde te stellen bij de onderhandelingen voorafgaand aan de vso en (belangrijker nog) een daartoe strekkende bepaling op te laten nemen in de vso. Dit heeft [eiseres] , die werd bijgestaan door haar advocaten en een financieel adviseur, niet gedaan. Integendeel, partijen hebben volgens de tekst van artikel 6 juist uitdrukkelijk afgesproken dat de te betalen vergoeding strekt ter vergoeding van
alleschade die [eiseres] stelt te hebben geleden en dat de te betalen vergoeding de
enigeschade is die wordt vergoed.
4.11.
[eiseres] heeft nog verwezen naar een e-mail van de advocaat van Rabobank van 13 februari 2012 die is verzonden tijdens het mediationtraject en voorafgaand aan het sluiten van de vso. Zij heeft daarin een opsomming opgenomen van voorwaarden die [eiseres] stelt bij een regeling en vermeldt onder meer:
“ [eiseres] wil EUR 115.000,= aan kosten-/ schadevergoeding. Hiervan bestaat ongeveer EUR 76.000,= aan interne uren; de rest (ca. EUR 39.000,=) aan kosten adviseurs;”.Deze e-mail volstaat echter niet ter betwisting van het standpunt van Rabobank. Rabobank merkt terecht op dat de regeling die is neergelegd in de vso niet alleen een schadevergoeding betreft. In de vso zijn immers ook afspraken opgenomen die de voor [eiseres] belangrijkste nadelen van de renteswap opheffen. Onder meer door op te nemen dat de voorwaarde dat het risico van een negatieve waarde van de renteswap bij een eventuele voortijdige afwikkeling geheel voor rekening van Rabobank zou komen. [eiseres] is dus ook op die manier gecompenseerd. Ook al zou de overeengekomen vergoeding van € 115.000 beperkt zijn tot vergoeding van de kosten van advies, dan is dat dus onvoldoende aanwijzing dat de vso alleen betrekking heeft op een beperkt deel van de voor [eiseres] nadelige gevolgen van de renteswap.
4.12.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het verwijt over de renteswap dat [eiseres] in deze procedure ten grondslag aan haar vorderingen heeft gelegd wordt bestreken door de vso. Het geschil waarvoor partijen de vso hebben gesloten ziet immers op hetzelfde. Ter definitieve beëindiging van dit geschil zijn partijen expliciet finale kwijting overeengekomen in artikel 7 van de vso. [eiseres] werd tijdens de onderhandelingen en het afsluiten van de vso (zoals hiervoor reeds is overwogen) bijgestaan door haar advocaten en haar financieel adviseur, zodat zij kan worden geacht de betekenis en de gevolgen van deze bepaling in het licht van de overige afspraken in de vso te begrijpen. Voor zover [eiseres] (mede) beoogt te stellen dat haar wil niet gericht was op het doen van afstand van haar vorderingsrecht, geldt dat het eventuele ontbreken van die wil niet aan Rabobank kan worden toegerekend. Rabobank heeft dan namelijk in de gegeven omstandigheden het handelen van [eiseres] (in dit geval het sluiten van de vso), als een tot afstand van recht strekkende verklaring mogen opvatten.
4.13.
Onder deze omstandigheden mocht Rabobank dus gerechtvaardigd erop vertrouwen dat [eiseres] afstand heeft gedaan van haar aanspraken op ‘technische’ schadevergoeding ten aanzien van de renteswap. De conclusie is dat het verweer van Rabobank slaagt. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verwijt van [eiseres] komt de rechtbank daarom niet toe.
UHK
4.14.
[eiseres] stelt dat de toepassing van het UHK door Rabobank ten opzichte van [eiseres] niet strookt met de dienstverlening op een eerlijke, billijke en professionele manier. Rabobank brengt namelijk ten onrechte de eerdere schadevergoeding voor de gemaakte
juridische kosten in mindering op het voor UHK berekende compensatiebedrag voor de schade van de renteswap. Daarmee heeft Rabobank in strijd met artikelen 6:162 lid 2 BW en 4:90 Wft gehandeld, aldus steeds [eiseres] .
4.15.
Met dit standpunt legt [eiseres] de toepassing van het UHK ter beoordeling aan de rechtbank voor. Zoals Rabobank terecht aanvoert, is het niet aan de rechtbank een oordeel te geven over de toepassing van het UHK. Het UHK bevat namelijk alleen regels waaraan de banken die zich aan het UHK hebben geconformeerd hanteren bij het doen van een voorstel tot een coulancevergoeding aan MKB-klanten die binnen het bereik van het UHK vallen, zonder erkenning van schadeplichtigheid. De vergoeding die eventueel op basis van het UHK wordt aangeboden, betreft geen schadevergoeding maar een coulancevergoeding die in belangrijke mate is geabstraheerd van de omstandigheden van het geval. Indien de door de bank aangeboden coulancevergoeding niet wordt aanvaard door de klant, zoals in dit geval, zijn de betrokken bank en klant niet gebonden aan het UHK en kunnen zij daaraan geen rechten ontlenen, zo volgt uit paragraaf 5.1.4 van het UHK. Klanten die het voorstel niet aanvaarden, kunnen eventuele vorderingen ten aanzien van met de bank afgesloten rentederivaten voorleggen aan de rechter, zo volgt uit paragraaf 5.1.5 van het UHK. Gelet op het coulancekarakter van het UHK is het niet aan de rechtbank om zich uit te laten over de inhoud en toepassing van het UHK. Dat geldt dus ook voor de stelling van [eiseres] dat Rabobank bij het doen van haar aanbod onjuiste toepassing heeft gegeven aan het Herstelkader. Volgens [eiseres] doet zij geen rechtstreeks beroep op juiste nakoming van het UHK. Dat doet aan het oordeel van de rechtbank echter niet af. Voor het geven van een oordeel over de aangevoerde juridische grondslag is namelijk juist een beoordeling nodig van de manier waarop Rabobank het UHK heeft toegepast. Dat is, zoals hiervoor geoordeeld, niet aan de rechtbank.
Dwaling
4.16.
[eiseres] stelt daarnaast nog dat zij heeft gedwaald bij het afsluiten van de renteswap. Deze stelling heeft zij voor het eerst ter zitting naar voren gebracht. Rabobank heeft bezwaar gemaakt tegen het aanvoeren van deze nieuwe grondslag en aangevoerd dat dit in strijd komt met de goede procesorde.
4.17.
Op grond van artikel 130 Rv is, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eisende partij bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het pas ter zitting aanvoeren van een volkomen nieuwe grondslag voor de vorderingen te laat is. Hierdoor wordt Rabobank, die zich hierop niet heeft kunnen voorbereiden, onredelijk bemoeilijkt in haar verdediging. Er is ook niet gebleken van een reden waarom [eiseres] dit standpunt niet eerder heeft kunnen innemen. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van strijd met de goede procesorde en zal daarom de stelling van [eiseres] dat zij gedwaald heeft bij het afsluiten van de renteswap buiten beschouwing laten.
4.18.
De conclusie is dat de rechtbank de vorderingen van [eiseres] afwijst.
4.19.
[eiseres] zal als verliezende partij in de proceskosten van Rabobank worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
griffierecht € 4.131,00
salaris advocaat € 6.428,00 (2 punten × tarief VIII € 3.214,00)
totaal € 10.559,00
4.20.
Ook zal [eiseres] worden veroordeeld in de nakosten voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld. De over de proces- en nakosten gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 10.559,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis aan de zijde van Rabobank ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de betekening tot de dag van algehele voldoening,
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bakker, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022.