ECLI:NL:RBAMS:2022:4057
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag om een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) voor taxichauffeur na zedendelict
In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een Verklaring omtrent Gedrag (VOG) voor de functie van taxichauffeur behandeld. Eiser had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd op 5 juli 2021 afgewezen door de minister voor Rechtsbescherming, omdat eiser een zedendelict had gepleegd. De afwijzing werd in het bestreden besluit van 10 december 2021 gehandhaafd. De rechtbank heeft op 2 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de VOG niet disproportioneel is. Eiser had een zedendelict gepleegd, wat een belemmering vormt voor de functie van taxichauffeur. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn besluitvorming voldoende heeft gemotiveerd waarom de weigering van de VOG niet evident disproportioneel is. De rechtbank wijst erop dat de aard van het strafbare feit en het beperkte tijdsverloop sinds de veroordeling van eiser, die op 25 mei 2016 plaatsvond, zwaar meewegen in de belangenafweging. Eiser had in zijn beroep aangevoerd dat er sprake was van een eenmalige fout en dat hij inmiddels voldoende tijdsverloop had, maar de rechtbank oordeelt dat de minister dit niet ten onrechte heeft afgewezen.
De rechtbank concludeert dat de minister de gevraagde VOG mocht weigeren en verklaart het beroep ongegrond. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door de weigering onevenredig wordt benadeeld, aangezien hij ook voor andere functies in aanmerking kan komen. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding voor bestaat.