4.3.1Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich gedurende de periode van 1 april 2018 tot en met 27 januari 2019 als medepleger heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, het dealen van cocaïne en lean.
Medeplegen van dealen in lean
De rechtbank stelt voorop dat enkele tapgesprekken onvoldoende zijn voor een bewezenverklaring, maar overweegt dat de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Uit de tapgesprekken van het telefoonnummer [nummer 1] , dat blijkens het proces-verbaal van bevindingen op pagina ZD01 51 393 in gebruik was bij verdachte, blijkt dat verdachte veelvuldig contact had met medeverdachte [medeverdachte 1] over de handel in lean. Zo wordt er op 4 november 2018 gesproken over het maken van een paar 75ml flesjes en het verstrekken aan kopers daarvan die in auto’s beneden zitten. Op 21 november 2018 wil verdachte pure flesjes hebben voor ‘die man van hem’ en bespreken ze de prijs daarvoor. Op 29 november 2018 vraagt verdachte aan [medeverdachte 1] om een flesje voor hem weg te doen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bovendien bekend dat hij lean verkocht. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina ZD01 51 0363-ZD01 51 0365 blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] meerdere gesprekken hebben gevoerd die verband houden met de handel in lean. Uit voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte en [medeverdachte 1] een nauwe en bewuste samenwerking hadden betreffende de handel in lean.
Hoewel het codeïnegehalte niet gelijk is bij de bij [medeverdachte 1] aangetroffen flesjes lean, zijn alle codeïnegehalten hoger dan de toegestane hoeveelheid, namelijk tussen de 0,79 en 1,48 mg/ml. Uit deze gehalten kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat het gehalte in de verkochte flesjes tevens hoger dan de toegestane hoeveelheid codeïne is geweest. Bovendien leidt de rechtbank uit de tapgesprekken af dat de lean een verdovende werking had. Zo wordt door medeverdachte [medeverdachte 1] met een afnemer gesproken over het gebruik van lean. De afnemer vraagt aan [medeverdachte 1] hoe lang het duurt voordat het gevoel er is, waarop [medeverdachte 1] zegt dat het na drie grote bekers zou zijn. Ook de hoeveelheden voor de juiste mix bespreekt [medeverdachte 1] met een afnemer.
Gelet op de gesprekken van verdachte met [medeverdachte 1] en het feit dat bij de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 1] uiteindelijk meerdere flessen (in verschillende formaten) lean zijn aangetroffen, vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger heeft gehandeld in lean.
Medeplegen van dealen in cocaïne
Uit de tapgesprekken van het telefoonnummer van verdachte blijkt tevens dat hij veelvuldig contact had met medeverdachte [medeverdachte 2] over de handel in cocaïne. Zo wordt er op 27 oktober 2018 gesproken over “bolletjes” die volgens verdachte op zijn. Op 28 oktober 2018 vraagt verdachte aan [medeverdachte 2] of hij nog “nosso” voor hem heeft en op 17 november 2018 vraagt [medeverdachte 2] of verdachte “koffie” voor hem kan regelen.Op 16 december 2018 zegt [medeverdachte 2] tegen verdachte dat hij in zijn “monkey jacka” moet gaan kijken in de linkermouw omdat daar zijn “assie” in zit.Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina ZD01 51 0363-ZD01 51 0365 blijkt dat verdachte en [medeverdachte 2] meerdere gesprekken hebben gevoerd die verband houden met de handel in cocaïne. Zij geven opdrachten aan elkaar en bespreken hun handel. Hieruit leidt de rechtbank af dat zij een nauwe en bewuste samenwerking hadden. Ook ten aanzien van de handel in cocaïne overweegt de rechtbank dat de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang dienen te worden bezien.
In de bij de doorzoeking aangetroffen Nokia-telefoon (met telefoonnummer [nummer 2] ) stonden blijkens het proces-verbaal van bevindingen op pagina ZD01 51 0423 meerdere contacten, waaronder drie personen die later door de politie gehoord zijn. Getuige [getuige 1] heeft verdachte herkend door middel van een foto. Zij kent verdachte als ‘ [naam] ’ en heeft sinds april 2018 naar eigen schatting ongeveer honderd keer verdovende middelen bij hem gekocht. Ook [getuige 3] heeft verdachte (die zij kent als ‘ [naam] ’) herkend door middel van een foto. Hij heeft sinds december 2018 ongeveer vijf keer crack bij hem gekocht. [getuige 2] belde op 29 januari 2019 de inbeslaggenomen Nokia telefoon en werd op diezelfde dag nog gehoord. Zij heeft verdachte eveneens herkend middels een foto en kocht sinds ongeveer een maand zes keer cocaïne bij hem. Ook zij kent verdachte als ‘ [naam] ’. Hoewel voornoemde getuigen bijna 2,5 jaar bij de verhoren door de rechter-commissaris een afwijkende verklaring af hebben gelegd, is de rechtbank – net als de officier van justitie – van oordeel dat de eerste verklaringen zeer kort op de feitelijke deal-periode zijn afgelegd, waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet om niet van deze verklaringen uit te gaan.
Bovendien werd door verbalisanten gezien dat verdachte bij de doorzoeking in de kamer van zijn broer een kussen uit het raam gooide. In het kussen zaten diverse cocaïne bolletjes en brokken. Daarnaast werden in het kussen “tippies” aangetroffen: kleine briefjes met het telefoonnummer [nummer 2] , waarvan bekend is dat deze ‘tippies’ verstrekt worden aan druggebruikers (ZD01 51 0420). Wanneer verbalisanten dit nummer bellen, blijkt dit te gaan om de eerder genoemde Nokia telefoon die op het nachtkastje van verdachte lag. De rechtbank leidt uit voorgaande af dat het telefoonnummer op de briefjes van verdachte was en dat deze telefoon een dealertelefoon was. Verdachte is op 28 januari 2019 aangehouden.
Op grond van de inhoud van het dossier is komen vast te staan dat verdachte als medepleger heeft gehandeld in cocaïne en lean in de periode van 1 april 2018 tot en met 27 januari 2019.
4.3.2Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
In het kussen dat verdachte tijdens de doorzoeking van zijn woning uit het raam gooide, werd 13,26 gram cocaïne aangetroffen. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 28 januari 2019 de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne opzettelijk voorhanden heeft gehad.
4.3.3Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Witwasvermoeden
Blijkens financieel onderzoek op pagina ZD01 07 0051-ZD01 07 0052 heeft verdachte in de jaren 2017 en 2018 geringe legale inkomsten gehad. Daarnaast zijn er grote hoeveelheden contant geld in kleine coupures/munten bij verdachte en medeverdachten aangetroffen. Bovendien zijn er bij verdachte kassabonnen van diverse exclusieve winkels (contant afgerekend) en diverse luxegoederen aangetroffen.
Gelet op de bewezenverklaarde handel in verdovende middelen als medepleger en bovenstaande feiten acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de geldbedragen en voorwerpen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring heeft voor de herkomst van die geldbedragen en voorwerpen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft tijdens het verhoor op pagina PDO2 03 0034-PD02 03 0044 verklaard dat hij inkomsten heeft uit studiefinanciering (€ 440,-) en zorgtoeslag (€ 95,-), en dat hij daarnaast geld krijgt van zijn vader (€ 150,-), moeder en tantes. Verdachte spaart kleingeld. Ten aanzien van de aangetroffen luxegoederen heeft verdachte het volgende verklaard: de Ray-Ban zonnebril is zijn oude leesbril, de Louis Vuitton bril heeft hij gekregen van een vriend en de Louis Vuitton tas ook. Verdachte weet niet meer van wie hij de tas heeft gekregen. Ten aanzien van de Prada schoenen heeft verdachte verklaard dat hij deze voor zijn verjaardag heeft gekregen van zijn tante en moeder. De Valentino schoenen heeft verdachte gekregen voor kerstmis. Blijkens het verhoor weet verdachte niet meer of hij de goederen op de bonnen zelf heeft gekocht. Verdachte wil niet verklaren van wie de bonnetjes wel zijn.
Partiële vrijspraak ten aanzien van de schoenen van de merken Prada en Valentino en ten aanzien van medeplegen
Nu verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de schoenen van de merken Prada en Valentino, gaf dit aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Een dergelijk onderzoek heeft echter niet plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging onder feit 3 partieel dient te worden vrijgesproken.
Daarnaast acht de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen niet bewezen dat verdachte bij het witwassen van de in de ten laste legging vervatte overige goederen en geldbedragen nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander of anderen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van medeplegen.
Bewezenverklaring overige goederen en geldbedragen
Uit financieel onderzoek is gebleken dat verdachte nauwelijks legale inkomsten had in 2016, 2017 en 2018. Hij heeft veel bankrekeningen op naam gehad, maar daar heeft nauwelijks saldo op gestaan of een negatief saldo. Verdachte heeft voorts naar het oordeel van de rechtbank voor de overige goederen en geldbedragen geen verklaring gegeven die kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De namen van personen van wie verdachte de goederen zou hebben gekregen zijn namelijk niet genoemd, verdachte wil niet zeggen van wie de bonnen (waarvan het totale uitgegeven bedrag overeenkomt met het ten laste gelegde geldbedrag ter hoogte van € 2766,90) zijn en ook voor het overige aangetroffen geldbedrag ter hoogte van € 154,82 heeft verdachte geen concrete verklaring.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde voorwerpen middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat het ten laste gelegde geldbedrag ter hoogte van € 154,82 onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig was. Daarnaast is er geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte het ten laste gelegde geldbedrag ter hoogte van
€ 2766,90 heeft besteed aan kleren en andere goederen, terwijl hij wist dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was.