ECLI:NL:RBAMS:2022:4073

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/650525-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in verdovende middelen en witwassen

Op 12 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de verkoop van cocaïne, het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne, en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 27 oktober 2018 tot en met 27 januari 2019 schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne. Dit is bewezen door onder andere tapgesprekken en aangetroffen drugs en contant geld in de woning van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 28 januari 2019 2,60 gram cocaïne en 0,63 gram heroïne voorhanden had, wat hij ook heeft bekend. Daarnaast is vastgesteld dat de verdachte in de periode van 6 januari 2017 tot en met 28 januari 2019 voorwerpen en geldbedragen heeft witgewassen, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 164 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank heeft ook diverse goederen verbeurd verklaard die in verband stonden met de drugshandel en het witwassen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650525-18
Datum uitspraak: 12 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
[plaats] ,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.T. Brassé, die waarneemt voor mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd na wijziging op de zitting van 24 maart 2021 – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van de verkoop van cocaïne en/of lean aan [persoon] en andere personen in de periode van 1 juli 2017 tot en met 27 januari 2019 te Amsterdam;
aanwezig hebben van 2,60 gram cocaïne en/of 0,63 gram heroïne op 28 januari 2019 te Amsterdam;
medeplegen van witwassen van € 6611,50, 120,- Engelse pond en 17,- dollar, vier paar schoenen, twee jassen en een tas en een geldbedrag van € 1834,84 heeft omgezet, in de periode 6 januari 2017 tot en met 28 januari 2019 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig haar schriftelijke requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat op basis van de verdovende middelen die bij de doorzoeking van de woning zijn aangetroffen en de berichten in de aangetroffen ‘deal’-telefoon bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld in cocaïne in de periode van 1 juli 2017 tot de dag van zijn aanhouding, zoals ten laste gelegd. Dat geldt niet ten aanzien van de handel in lean, zodat dit onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen. Feit 2, het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne, acht zij bewezen. Ten aanzien van feit 3 geldt dat de feiten en omstandigheden in het dossier van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Voor zover verdachte al heeft verklaard ten aanzien van de herkomst van het geld, heeft te gelden dat deze verklaring niet verifieerbaar is gebleken zodat bewezen kan worden dat verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde geldbedragen, de vier paar schoenen, twee jassen en een tas heeft witgewassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig haar schriftelijke pleitnotities – primair vrijspraak van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten bepleit.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat uit de uitspraken van de rechtbank Amsterdam op 28 mei 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:4297) en van het Gerechtshof Amsterdam op 14 december 2012 (ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0303) volgt dat in geval van een ontkennende verdachte de tapgesprekken in het bewijsmateriaal niet worden ondersteund door bijvoorbeeld reisbewegingen, ontmoetingen en/of getuigenverklaringen, de enkele tapgesprekken onvoldoende zijn voor een bewezenverklaring. Verdachte dient volgens de raadsvrouw vrijgesproken te worden van feit 1 nu de aangetroffen chats en tapgesprekken onvoldoende zijn voor een bewezenverklaring.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het handelen in lean. Uit artikel 11 van het Opiumwetbesluit volgt dat de verboden gesteld in artikel 2B en 2C, niet gelden voor preparaten die ten hoogste 0,5 milligram codeïne per gram of milliliter bevatten. Uit de in het dossier opgenomen gesprekken, noch uit andere gegevens uit het dossier, kan worden afgeleid dat preparaten zijn verkocht die meer dan 0,5 milligram codeïne per gram of milliliter bevatten. Het flesje van de pseudokoop is niet getest. De bij de doorzoeking aangetroffen flesjes zijn wel getest, maar blijkens het NFI rapport is het codeïnegehalte telkens ongelijk, zodat uit deze gehalten dus niet kan worden afgeleid wat het gehalte in de verkochte flesjes is geweest.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij € 4000.- à € 5000,- heeft ontvangen in verband met een motorongeluk en dat hij daarnaast een uitkering ontving à € 600,- per maand. Hij kreeg cadeaus voor zijn verjaardag. Het financiële onderzoek heeft uitgewezen dat verdachte wel degelijk een inkomen had. Het overgebleven bedrag en de aangetroffen luxegoederen rechtvaardigen geen witwasvermoeden. Bovendien is er geen nader onderzoek gedaan naar de verklaring dat deze goederen zijn aangeschaft door familieleden. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:1843). Uit de bonnetjes kan niet worden afgeleid wie de goederen heeft betaald. Nu de verdachte heeft verklaard dat hij de goederen cadeau heeft gekregen, dient hij te worden vrijgesproken van het witwassen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich gedurende de periode van de periode van 27 oktober 2018 tot en met 27 januari 2019 als medepleger heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, het dealen van cocaïne.
De rechtbank stelt voorop dat de enkele tapgesprekken onvoldoende zijn voor een bewezenverklaring, maar vindt dat de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Uit de tapgesprekken van het telefoonnummer van verdachte blijkt dat hij veelvuldig contact had met medeverdachte [medeverdachte] over de handel in cocaïne. Zo wordt er op 27 oktober 2018 gesproken over bolletjes die volgens de medeverdachte op zijn. Op 28 oktober 2018 vraagt [medeverdachte] aan verdachte of hij nog “nosso” voor hem heeft en op 17 november 2018 vraagt verdachte of [medeverdachte] “koffie” voor hem kan regelen. [1] Op 16 december 2018 zegt verdachte tegen [medeverdachte] dat hij in zijn “monkey jacka” moet gaan kijken in de linkermouw omdat daar zijn “assie” in zit. [2] Op 18 november 2018 vraagt [medeverdachte] aan verdachte of hij “het in verdachtes kussen moet zetten”. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina ZD01 51 0363-ZD01 51 0365 blijkt dat verdachte en [medeverdachte] meerdere gesprekken hebben gevoerd die verband houden met de handel in cocaïne. Zij geven opdrachten aan elkaar en bespreken hun handel. Uit voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte en [medeverdachte] een nauwe en bewuste samenwerking hadden betreffende de handel in cocaïne.
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte en [medeverdachte] wordt een kussensloop door [medeverdachte] uit het raam gegooid waarin onder meer drugs, een notitieboekjes, en ‘tippies’ worden aangetroffen. In de tevens in de kussensloop aangetroffen Nokia telefoon (met telefoonnummer [telefoonnummer] ) stonden meerdere sms-berichten die gerelateerd zijn aan de handel in verdovende middelen. Zo zijn er meerdere sms-berichten ontvangen van ‘ [naam 1] ’ en is er een bericht van ‘ [naam 2] ’ inhoudende dat hij een nieuwe klant heeft gevonden aan de [adres 2] . Bovendien is bij de doorzoeking cocaïne aangetroffen en zijn grote hoeveelheden contant geld (tevens in buitenlandse eenheden) aangetroffen in de slaapkamer van verdachte. Gelet op bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld in cocaïne.
Het beginpunt van de ten laste gelegde periode – te weten 1 juli 2017 – is gebaseerd is op één sms met als datum 17 juli 2017 met de inhoud “A kkr drugsdealertjes, kleine crackverkopertje” (blijkens het proces-verbaal van bevindingen analyse telefoon op pagina ZD01 51 0436-ZD01 51 0439). De rechtbank acht dit onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van de periode 1 juli 2017 tot en met 28 januari 2019. Uit de strekking van de tekst blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat verdachte zich op dat moment al bezighield met de handel in verdovende middelen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode vanaf 27 oktober 2018 tot en met de dag voor zijn aanhouding (27 januari 2019) heeft gehandeld in cocaïne. Zij baseert zich daarbij onder meer op het gesprek tussen verdachte en zijn broer en medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte vroeg aan medeverdachte “of er nog bolletjes waren” en of “dat ding” wel is gekomen.
4.3.2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte werd in zijn slaapkamer 2,60 gram cocaïne en 0,63 gram heroïne aangetroffen. Verdachte heeft dit ook bekend. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 28 januari 2019 de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne en heroïne opzettelijk voorhanden heeft gehad.
4.3.3
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Beoordeling
Witwasvermoeden
Blijkens financieel onderzoek op pagina ZD01 07 0010-ZD01 07 0011 heeft verdachte in de jaren 2017 en 2018 geringe legale inkomsten gehad. Daarnaast zijn er grote hoeveelheden contant geld in kleine coupures/munten bij verdachte en medeverdachten aangetroffen. Bovendien zijn er bij verdachte kassabonnen van diverse exclusieve winkels (contant afgerekend) en diverse luxegoederen aangetroffen.
Gelet op de bewezenverklaarde handel in cocaïne als medepleger en bovenstaande feiten acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de geldbedragen en voorwerpen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring heeft voor de herkomst van die geldbedragen en voorwerpen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft tijdens het verhoor op pagina PDO3 03 0021-PD00 03 0027 verklaard dat hij een schadevergoeding kreeg na een motorongeluk. Ter terechtzitting van 28 juni 2022 heeft de raadsvrouw stukken overgelegd ter onderbouwing van de schadevergoedingsuitkering. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte in 2015 en 2016 geldbedragen tussen de € 1000 en € 2000 op zijn rekening heeft ontvangen. Verdachte heeft echter niet verklaard of hij het op zijn bankrekening verkregen bedrag heeft gepind, noch uitgelegd waarom dit geld 3,5 jaar later contant op zijn slaapkamer is aangetroffen. Verdachte wilde niet verklaren over de aangetroffen kassabonnen.
Conclusie
Partiële vrijspraak ten aanzien van medeplegen
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen niet bewezen dat verdachte bij het witwassen van de in de ten laste legging vervatte goederen en geldbedragen nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander of anderen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van medeplegen.
Bewezenverklaring witwassen
Uit financieel onderzoek is gebleken dat verdachte weinig legale inkomsten had in de jaren 2017 en 2018.Verdachte heeft voorts naar het oordeel van de rechtbank over de goederen en geldbedragen geen verklaring gegeven die kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De namen van personen van wie verdachte de goederen zou hebben gekregen zijn namelijk niet door hem genoemd en verdachte wil niets verklaren over bonnen, waarvan het totale uitgegeven bedrag, tezamen met de iDeal-betaling bij de Bijenkorf, een totaalbedrag van € 1835,54 (afwijkend van het door het Openbaar Ministerie ten laste gelegde bedrag van € 1834,84) bedraagt. Ook voor de overige aangetroffen geldbedragen ter hoogte van € 6611,90, 120 Engelse pond en 17 dollar, heeft verdachte geen concrete verklaring. Ook ter terechtzitting van 28 juni 2022 heeft verdachte geen aanvullende verklaring afgelegd.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat ten laste gelegde goederen middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de ten laste gelegde geldbedragen ter hoogte van € 6611,90, 120 Engelse pond en 17 dollar, onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig waren. Daarnaast is er geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte het ten laste gelegde geldbedrag ter hoogte van € 1835,54 heeft besteed aan kleren en andere goederen, terwijl hij wist dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de hiervoor in rubriek 4.3 opgenomen bewijsoverweging bewezen dat verdachte s
1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 27 oktober 2018 tot en met 27 januari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht aan (tot op heden onbekend gebleven) personen, hoeveelheden cocaïne;
2.
hij op 28 januari 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,60 gram cocaïne en 0,63 gram heroïne;

3.

hij in de periode van 6 januari 2017 tot en met 28 januari 2019, te Amsterdam, voorwerpen, te weten een geldbedrag van 6611,50 euro en een geldbedrag van 120 Engelse pond en een geldbedrag van 17 dollar en vier paar schoenen en twee jassen en een tas (aangetroffen bij de doorzoeking van het pand [adres 1] ) voorhanden heeft gehad en een geldbedrag van € 1835,54 euro heeft besteed aan kleren en schoenen,
terwijl hij, verdachte wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feit 1, feit 2 en feit 3 (alleen gepleegd) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 224 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 1 jaar en daarnaast een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
8.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis te boven gaat, eventueel met aanvullend een taakstraf. De motivering hiervan is gelegen in een aantal omstandigheden, te weten de overschrijding van de redelijke termijn en de veranderde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is op 28 januari 2019 aangehouden, waardoor de redelijke termijn volgens de raadsvrouw is overschreden met 2 jaar. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderzoekswensen 11 dagen voorafgaand aan de zitting van 24 maart 2021 zijn bekendgemaakt (en dus binnen de wettelijke termijn). Daarom verzoekt zij dat de periode tussen de zitting van 24 maart 2021 en de zitting op 18 maart 2022 dient te worden meegenomen bij de berekening van de overschrijding van de redelijke termijn.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het dealen in cocaïne aan meerdere personen gedurende ruim 3 maanden. In het algemeen geldt voor drugs zoals cocaïne, dat zij in hoge mate verslavend zijn en een ernstige bedreiging vormen voor de gezondheid van de gebruikers hiervan. De handel in en het gebruik van harddrugs leiden tot allerlei vormen van criminaliteit en dragen bij aan onveiligheidsgevoelens in de samenleving.
Bovendien heeft verdachte zich gedurende een lange periode, te weten ruim 2 jaar, schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen en luxegoederen. Witwassen vormt een bedreiging van de maatschappelijke orde en tast de integriteit aan van het financiële en economische verkeer. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit, zoals in dit geval de handel in verdovende middelen, gefaciliteerd.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de oriëntatiepunten voor dealen van harddrugs, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) alleen al voor feit 1 een gevangenisstraf voor de duur van minimaal 8 maanden op zijn plaats zou zijn. Daarbij dient eveneens in aanmerking worden genomen dat er naast dit feit ook nog het voorhanden hebben van meerdere drugs (feit 2) en een witwasdelict (feit 3) bewezen is geacht.
De rechtbank vindt dat de behandeling van de zaak onwenselijk lang heeft geduurd, maar niet onredelijk lang. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdediging kort voor de inhoudelijke zitting van 24 maart 2021 om het verhoor van vier getuigen heeft gevraagd. Dat verzoek is toegewezen en heeft geleid tot vertraging in de afdoening van deze strafzaak met drie verdachten. De rechtbank vindt dat deze vertraging voor rekening van de verdediging komt.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met het tijdsverloop en het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte sinds zijn aanhouding in 2019 niet met justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast blijkt hieruit dat verdachte recidive heeft ten aanzien van een drugsgerelateerde feit, en hiervan nog in een proeftijd liep. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat verdachte gedurende een lange periode onder schorsingsvoorwaarden de inhoudelijke behandeling van het proces heeft afgewacht en op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft het vooruitzicht om in dienst te treden bij ‘ [Schuldhulp vereniging] ’.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, alsmede gelet op het feit dat zij een korte periode ten aanzien van feit 3 bewezen verklaart, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf passend en geboden. De rechtbank ziet echter reden om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de hoogte van het reeds ondergane voorarrest. Gelet op de terugmelding van de reclassering en de huidige leefsituatie van verdachte, namelijk de combinatie van te hoge uitgaven en beperkte legale inkomsten, ziet de rechtbank aanleiding om daarnaast een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een langere proeftijd dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht het bovendien passend en geboden om verdachte tevens te veroordelen tot een taakstraf die meer aansluit bij de hoogte van de oriëntatiepunten.
Concluderend legt de rechtbank verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 164 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast legt de rechtbank verdachte op een taakstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Geld, 1264 euro (5699677)
Geld, 100 x 10 euro, 50 x 20 euro (5699658)
Geld, 50 euro (5699690)
Geld, 22,50 euro (5699711)
Geld, 10 x 50 euro (5699686)
Geld, 4 x 20 euro, 24 x 50 euro (5699687)
Geld, 1 x 50 euro (5699688)
Geld, 2 x 20 euro (5699712)
Geld, 685 euro (5700076)
Geld, 221 euro (5700080)
Geld, 499 euro (5700079)
Geld buitenlands, 120 GBP (5699692)
Geld buitenlands, 17 USD (5699692)
1 stuks schoenen (5699746)
1 stuks schoenen (5699767)
1 stuks schoenen (5699757)
1 stuks schoenen (5700387)
1 stuks Samsung zaktelefoon (5699808)
1 stuks acculader (5701500)
1 stuks Apple iPhone zaktelefoon (5699802)
1 stuks Nokia zaktelefoon (5699788)
1 stuks HP computer (5700126)
1 stuks Apple iPhone zaktelefoon (5700090)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 17 en 21 verbeurd dienen te worden verklaard, nu deze goederen in relatie staan tot de drugshandel en het witwassen. De goederen onder de nummers 18, 19, 20, 22 en 23 kunnen worden teruggegeven aan de verdachte.
De officier van justitie heeft verder gevorderd dat het bedrag van de aankopen op de bonnen (€ 1834,84) verbeurd verklaard wordt op grond van artikel 34 lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw heeft geen verweren ten aanzien van het beslag naar voren gebracht.
De rechtbank gelast de teruggave van de voorwerpen genoemd onder de nummers 18, 19, 20, 22 en 23 aan verdachte.
De voorwerpen genoemd onder de nummers 1 tot en met 17 en 21 behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van deze voorwerpen het onder feit 1, 2 en 3 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
De rechtbank overweegt verder dat voor verbeurdverklaring als bedoeld in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht niet vereist is dat op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beslag is gelegd op het voorwerp waarvan de verbeurdverklaring wordt uitgesproken. Op grond van artikel 34 Sr zal in zo’n geval het voorwerp moeten worden uitgeleverd of de door de rechter geschatte waarde daarvan moeten worden betaald. De rechtbank bepaalt dat het bedrag van de aankopen op de bonnen (€ 1835,54)wordt verbeurd verklaard op grond van artikel 34 lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de voorlopige hechtenis.
De raadsvrouw heeft geen verweren ten aanzien de voorlopige hechtenis naar voren gebracht.
De rechtbank heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
164 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
120 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
200 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
100 dagen.
Verklaart verbeurd:
Beslaglijst:
  • Geld, 1264 euro (5699677)
  • Geld, 100 x 10 euro, 50 x 20 euro (5699658)
  • Geld, 50 euro (5699690)
  • Geld, 22,50 euro (5699711)
  • Geld, 10 x 50 euro (5699686)
  • Geld, 4 x 20 euro, 24 x 50 euro (5699687)
  • Geld, 1 x 50 euro (5699688)
  • Geld, 2 x 20 euro (5699712)
  • Geld, 685 euro (5700076)
  • Geld, 221 euro (5700080)
  • Geld, 499 euro (5700079)
  • Geld buitenlands, 120 GBP (5699692)
  • Geld buitenlands, 17 USD (5699692)
  • 1 stuks schoenen (5699746)
  • 1 stuks schoenen (5699767)
  • 1 stuks schoenen (5699757)
  • 1 stuks schoenen (5700387)
  • 1 stuks Nokia zaktelefoon (5699788)

Overig:

- Bedrag van de aankopen op de bonnen (€ 1835,54)
Beveelt de uitlevering dan wel betaling door verdachte van deze niet inbeslaggenomen voorwerpen ad in totaal € 1835,54, en bepaalt dat bij gebreke daarvan vervangende hechtenis voor de duur van maximaal 28 dagen zal worden toegepast.
Gelast de teruggaveaan [verdachte] van:
  • 1 stuks Samsung zaktelefoon (5699808)
  • 1 stuks acculader (5701500)
  • 1 stuks Apple iPhone zaktelefoon (5699802)
  • 1 stuks HP computer (5700126)
  • 1 stuks Apple iPhone zaktelefoon (5700090)
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll, M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad en E.J.M. Veerman, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2022.
[…]

3.

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]

[…]

  • […]
  • […]
  • […]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]

[…]

  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]
  • […]

Voetnoten

1.Met “nosso” wordt in de straattaal vaak neus bedoeld (p. ZD01 51 0400).
2.Met “assie” wordt in de straattaal vaak verdovende middelen bedoeld (p. ZD01 51 0397).