ECLI:NL:RBAMS:2022:4158

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
AMS 21/4211
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rechtshulp, nadelige gevolgen zijn onevenredig, beroep gegrond

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Amsterdam, op 2 februari 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtshulp, waaronder de eigen bijdrage en het griffierecht van € 49,-. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 25 februari 2021 buiten behandeling gesteld, omdat eiseres niet tijdig de benodigde civiele toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand had overgelegd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 6 juli 2021 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 maart 2022, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder was afwezig, maar de rechtbank besloot het onderzoek te heropenen omdat zij vond dat het onderzoek niet volledig was geweest. Tijdens een nadere zitting op 8 juni 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiseres stelde dat zij de toevoeging tijdig had opgestuurd en dat de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig waren, aangezien een nieuwe aanvraag niet zou leiden tot toekenning van de bijzondere bijstand.

De rechtbank oordeelde dat verweerder de in bezwaar overgelegde gegevens had moeten betrekken in de heroverweging. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.897,50 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 21/4211

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Mulders).

Procesverloop

Op 25 februari 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van rechtshulp buiten behandeling gesteld (het primaire besluit).
Op 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het primaire besluit ingestelde bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 16 maart 2022. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek heropend op grond van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek op een nader te bepalen datum wordt voortgezet, met oproeping van verweerder om op de zitting te verschijnen ter beantwoording van vragen over het bestreden besluit.
Op 8 juni 2022 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 2 februari 2021 heeft eiseres bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtshulp, bestaande uit de eigen bijdrage en de kosten van het griffierecht van € 49,-. Op 4 februari 2021 heeft verweerder eiseres verzocht om uiterlijk op 18 februari 2021 de civiele toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand (de toevoeging) aan te leveren. Op 25 februari 2021 heeft verweerder met een afzonderlijk besluit bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van het griffierecht en de aanvraag voor de eigen bijdrage met het primaire besluit buiten behandeling gesteld.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de toevoeging noodzakelijk was om de hoogte van de eventueel te verstrekken bijzondere bijstand te kunnen vaststellen. De toevoeging werd pas op 31 mei 2021 tijdens de bezwaarprocedure ontvangen. Eiseres heeft volgens verweerder niet kunnen aantonen dat zij de toevoeging tijdig heeft overgelegd.
3. Eiseres voert aan dat zij de toevoeging tijdig naar verweerder heeft verstuurd en dat voldoende informatie is overgelegd om de aanvraag om bijzondere bijstand in behandeling te nemen. Eiseres wijst erop dat een bezwaarprocedure een volledige heroverweging behelst.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is het bestuursorgaan, als op juiste wijze toepassing is gegeven aan artikel 4:5 van de Awb, niet verplicht, maar staat het hem wel vrij om de in bezwaar alsnog overgelegde gegevens en bescheiden in de heroverweging te betrekken en alsnog een inhoudelijk besluit te nemen. Eiseres heeft gesteld dat zij door het bestreden besluit onevenredig wordt benadeeld. Een nieuwe aanvraag kan immers niet leiden tot het alsnog toekennen van de bijzondere bijstand. Verder heeft zij aangevoerd dat zij de toevoeging tijdig heeft verstuurd. Zij kan dit echter niet aannemelijk maken. Wel heeft zij, zodra zij ervan op de hoogte raakte dat verweerder deze niet had ontvangen, de toevoeging zo snel mogelijk opnieuw aan verweerder toegestuurd. Niet in geschil is dat verweerder de toevoeging inderdaad heeft ontvangen voordat het bestreden besluit is genomen. Verweerder heeft op de zitting echter gesteld dat het beleid van verweerder is om in bezwaar alleen te beoordelen of de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. Verweerder heeft de achtergrond van dit beleid niet verder toe kunnen lichten. Eiseres heeft verder op de zitting gesteld dat in dit geval voor het vaststellen van de hoogte van de eventueel te verstrekken bijzondere bijstand de toevoeging niet nodig was, omdat bekend is dat eiseres een IOAW [1] uitkering heeft en de laagste eigen bijdrage van toepassing is. Verweerder heeft dit niet betwist. Wat daar van ook zij en daargelaten of de toevoeging in dit geval nodig was voor de beoordeling van de aanvraag, is de rechtbank van oordeel dat gelet op al deze omstandigheden de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in dit geval de in bezwaar alsnog overgelegde toevoeging daarom in de heroverweging moeten betrekken.
5. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
7. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiseres dient te betalen;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres van deze procedure tot een bedrag van € 1.897,50, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. V.E.A. Naaijkens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.