ECLI:NL:RBAMS:2022:4201

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
13-073255-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van knuffelbeesten en motorolie, vernieling, en ongewenst vreemdeling: ISD-maatregel opgelegd voor de duur van 1 jaar

Op 8 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen en vernielingen. De rechtbank heeft de verdachte, die in Nederland verblijft terwijl hij een inreisverbod heeft, veroordeeld tot een ISD-maatregel van één jaar. De zaak omvatte verschillende parketnummers, waarbij de verdachte onder andere werd beschuldigd van het stelen van motorolie en knuffelbeesten van tankstations en het vernielen van eigendommen. Tijdens de zitting op 24 juni 2022 zijn de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging besproken. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij onder andere camerabeelden en getuigenverklaringen zijn meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de feiten heeft gepleegd, ondanks zijn verweer dat hij niet de dader was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder al meerdere keren was veroordeeld. De ISD-maatregel is opgelegd om de veiligheid van goederen te waarborgen en om de verdachte de kans te geven aan zijn verslavingsproblematiek te werken. De rechtbank heeft daarnaast een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor de geleden schade door de vernielingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-073255-22 (A); 13-012208-22 (B); 13-024810-22 (C)
96-180117-21 (TUL); 13-274914-21 (TUL)
Datum uitspraak: 8 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
gedetineerd in [naam PI 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. N.D. de Fluiter, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft [naam] , reclasseringswerker, als deskundige gehoord.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 2] .

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A 13-073255-22
1. hij op of omstreeks 1 maart 2022, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, vier flessen motorolie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan tankstation [naam tankstation 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op of omstreeks 1 maart 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk, een schuifdeur en/of de gehele winkelvoorraad en/of inventaris en/of inrichting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan tankstation [naam tankstation 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3. hij op of omstreeks 9 maart 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, twee poncho’s, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan tankstation [naam tankstation 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak B (13-012208-22)
1. hij op of omstreeks 2 december 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (beveiligings)camera, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam tankstation 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2. hij op of omstreeks 14 december 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, drie knuffelbeesten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam tankstation 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. hij op of omstreeks 15 januari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden - dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF - dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
Zaak C (13-024810-22)
hij op of omstreeks 30 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (achter)deur van een woning, gelegen aan [adres] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [persoon 1] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de in zaak B onder 1 ten laste gelegde vernieling van een beveiligingscamera en tot bewezenverklaring van de overige ten laste feiten.
De raadsman heeft verzocht de verdachte integraal vrij te spreken.
Ten aanzien van zaak A
De raadsman heeft aangevoerd dat het bewijs in zaak A dat de verdachte de dader is, alleen bestaat uit processen-verbaal van de politie betreffende de herkenning van de verdachte van camerabeelden terwijl die beelden onvoldoende van kwaliteit zijn om de verdachte op te herkennen. De gezichtsbeharing is anders dan bij verdachte en het missen van een ondertand komt vaker voor in het gebruikerscircuit, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat in het algemeen geldt dat veel waarde wordt toegekend aan herkenningen door een opsporingsambtenaar, zeker als het gaat om een gezichtsherkenning en de opsporingsambtenaar de persoon die hij zegt te herkennen al langer (ambtshalve) kent en recent nog (vaak) heeft ontmoet.
Bij de beoordeling van een herkenning dient wel altijd de nodige behoedzaamheid te worden betracht. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen aan de hand van camerabeelden of stills is onder meer van belang in hoeverre op deze beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische identiteitsbepalende waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek. De meeste mensen zijn bovendien uitstekend in staat gezichten te herkennen.
Eerst dient te worden onderzocht wat de kwaliteit van de (bewegende) camerabeelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de persoon die hij zegt te herkennen, kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. De aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) zijn daarbij ook van belang. Het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten is eveneens van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken. De rechtbank merkt op dat gezichten als één geheel worden herkend, dat wil zeggen holistisch in het geheugen opgeslagen en wel in visuele vorm. Het geheel is dus meer dan de som van de onderdelen.
De rechtbank is van oordeel dat de stills/screenshots van de camerabeelden van onderscheidenlijk 1 en 9 maart 2022 die de verbalisanten afzonderlijk van elkaar hebben bekeken van voldoende kwaliteit zijn om iemand op te herkennen. Het gezicht van de persoon op de beelden is duidelijk te zien.
In de processen-verbaal van herkenning van 5 en 22 maart 2022 die verbalisant [verbalisant 1] heeft opgemaakt, heeft zij gerelateerd dat zij de verdachte in maart 2021 heeft leren kennen en sindsdien meermalen op straat contact met hem heeft gehad en hem dus herkent als zij hem ziet en dat zij hem op 28 februari 2022 voor het laatst heeft gesproken en dat hij toen een rode hoody droeg. [1]
Over de beelden van 1 en 9 maart 2022 heeft de verbalisant gerelateerd dat zij de persoon op de beelden aan zijn gezicht en aan zijn postuur onmiddellijk als de verdachte herkende. De verbalisant merkt over de beelden van 1 maart 2022 op dat de persoon op de beelden, die zij dus heeft herkend als de verdachte, op een bepaald moment zijn mond opent en dat dan te zien is dat hij in zijn ondergebit een tand mist en dat zij bij verdachte heeft gezien dat hij ook een ondertand mist (en dat laatste heeft de rechtbank ter zitting zelf ook waargenomen).
In de processen-verbaal van herkenning van respectievelijk 10 en 23 maart 2022 die verbalisant [verbalisant 2] heeft opgemaakt, heeft de verbalisant gerelateerd dat hij de verdachte kent van meerdere aandachtvestigingen op de briefing van zijn bureau, dat de verdachte veelvuldig overlast veroorzaakt in de omgeving van [straatnaam 1] en dat hij hem eerder heeft aangehouden als verdachte van een winkeldiefstal. [2]
De verbalisant heeft over de beelden van de vernieling op 1 maart 2022 en de beelden van de diefstal bij een tankstation aan [straatnaam 1] op 9 maart 2022 gerelateerd dat hij de persoon op de still aan de vorm van zijn hoofd, neus, mond, baardgroei en postuur direct herkende als de verdachte. De verbalisant heeft in zijn proces-verbaal van 23 maart 2022 opgemerkt dat hij in de middag na zijn herkenning de verdachte nog heeft zien lopen op [straatnaam 2] en dat de verdachte een rode capuchon boven een donkere gewatteerde jas droeg.
In het proces-verbaal van herkenning dat [verbalisant 3] [3] heeft opgemaakt staat dat de verbalisant de persoon op de foto, gelet op het proces-verbaal van onderzoek met foto’s [4] een still van de camerabeelden van 1 maart 2022, herkende als de verdachte aan zijn gezichtsbeharing, neus, vorm hoofd, donkere ogen en licht puntige oren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de processen-verbaal van herkenning te twijfelen. Het verschil in gezichtsbeharing is minimaal en het missen van een ondertand draagt bij aan de specifieke kenmerken waaraan de verdachte is herkend. Mede door de voornoemde processen-verbaal heeft zij de overtuiging gekregen dat de verdachte de in zaak A ten laste gelegde diefstallen en vernieling heeft gepleegd.
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen hetgeen in zaak B onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde diefstal van drie knuffelbeesten op 14 december 2021 bij [naam tankstation 2] heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte zich die dag niet prettig voelde en daarom de knuffelbeesten even heeft meegenomen. Het is de vraag of wel kan worden bewezen dat de verdachte het oogmerk had om zich de knuffelberen toe te eigen, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt voorop dat om van diefstal als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken, vereist is dat de verdachte een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegneemt en dat hij daarbij het oogmerk heeft om wederrechtelijk als heer en meester over het weggenomen goed te beschikken. [5] Onder ‘wegnemen’ als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het zich verschaffen van de feitelijke heerschappij over het goed dan wel het aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrekken van dat goed. [6] Het opzettelijk een goed buiten de macht van de eigenaar brengen, impliceert in de regel het oogmerk om zelf – tijdelijk of blijvend – als heer en meester over het goed te beschikken. Het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt vooral wanneer de verdachte bevoegd was of bevoegd meende te zijn het goed weg te nemen. Onder omstandigheden kan van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ook sprake zijn als de verdachte het voornemen heeft het weggenomen goed weer terug te brengen en zich slechts tijdelijk de feitelijke heerschappij verschaft over het goed van een ander. [7]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de knuffels heeft gepakt, ermee naar buiten is gelopen en ermee op een bankje is gaan zitten omdat hij verdrietig was. En dat hij ze wilde terugbrengen, maar dat na een kwartiertje de politie al was gearriveerd. De rechtbank is, gelet op wat zij hiervoor heeft vooropgesteld, van oordeel dat de verdachte de knuffelbeesten heeft gestolen. De verdachte is immers met de knuffelbeesten het tankstation uitgelopen en heeft als heer en meester over de knuffelbeesten beschikt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde wordt het verweer dat de verdachte dacht dat hij gedurende de beroepsprocedure wel in Nederland mocht verblijven, verworpen. In de beschikking waarbij aan de verdachte een inreisverbod voor de duur van tien jaar is opgelegd die aan de verdachte is uitgereikt, staat duidelijk (dikgedrukt) dat hij een uitspraak op beroep niet in Nederland mag afwachten.
Ten aanzien van zaak C
De raadsman heeft over de in zaak C ten laste gelegde vernieling van een deur(ruit) aangevoerd dat de verdachte stelt dat niet hij, maar een andere persoon genaamd [persoon 3] , een drugsdealer, de ruit heeft vernield en dat omdat [persoon 3] dealer is de aangeefster de verdachte als dader heeft aangewezen. De omstandigheid dat het glas voornamelijk buiten en niet binnen lag, ondersteunt het scenario van de verdachte. Er is een redelijke kans dat niet hij maar iemand anders de dader is, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 30 januari 2022 staat dat de aangeefster na de vernieling tegen de ter plaatse gekomen politieagenten heeft verklaard dat ‘hij (…) mijn woning in gekomen [is]. Hij heeft mijn raam helemaal vernield. Ik hoorde hem heel hard bonken en daarbij hoorde ik dat mijn raam geheel vernield werd door hem. Ik zag namelijk alles naar beneden vallen.’ De politieagenten zagen op dat moment een man naar buiten kijken en hoorden dat hij naar buiten wilde komen en zijn verhaal wilde vertellen. Nadat zij de man om een identiteitsbewijs hadden gevraagd, hoorden zij dat hij [verdachte] genaamd was. Zij hebben hem vervolgens de cautie gegeven en daarna hoorden zij hem (kort en zakelijk weergegeven) onder meer verklaren: “Ik heb het gedaan, ik wilde graag binnen komen en wilde gewoon binnen zijn.” Het door de verdachte geschetste scenario is niet aannemelijk geworden. Uit het aanvullend proces verbaal van 8 februari 2022 blijkt dat zowel binnen als buiten de woning glasscherven lagen. Steun voor de verklaring van verdachte dat de vernieling van binnenuit plaatsvond wordt hierin dan ook niet gevonden.
De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan het proces-verbaal van bevindingen van 30 januari 2022 te twijfelen. Zij heeft mede op grond van dit proces-verbaal de overtuiging gekregen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 1 tot en met 3 en de in zaak B onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten en het in zaak C ten laste gelegde feit heeft begaan met dien verstande dat:
Zaak A 13-073255-22
1. hij op 1 maart 2022 te Amsterdam flessen motorolie, die aan tankstation [naam tankstation 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. hij op 1 maart 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk, een schuifdeur en de winkelvoorraad en inventaris, die aan tankstation [naam tankstation 3] toebehoorden, heeft vernield, beschadigd en onbruikbaar gemaakt;
3. hij op 9 maart 2022 te Amsterdam twee poncho’s, die aan tankstation [naam tankstation 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B 13-012208-22
2. hij op 14 december 2021 te Amsterdam drie knuffelbeesten, die aan [naam tankstation 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. hij op 15 januari 2022 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
Zaak C 13-024810-22
hij op 30 januari 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een (achter)deur van een woning, gelegen aan [adres] ,
diegeheel of ten dele aan [persoon 1] of [persoon 2] , toebehoorde, heeft vernield.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit (verkort) vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis die dan aan dit verkort vonnis wordt gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van één jaar zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte al eens eerder de ISD-maatregel is opgelegd. En dat het opleggen van de ISD-maatregel in het geval van verdachte neerkomt op kale detentie. De raadsman heeft geopperd de verdachte tot een (gedeeltelijke voorwaardelijke) gevangenisstraf te veroordelen en eventueel een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de duur van de ISD-maatregel te beperken tot een jaar en na zes maanden te toetsen of de maatregel moet worden voortgezet.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van knuffelbeesten en motorolie en aan vernieling terwijl hij helemaal niet in Nederland mag zijn omdat tegen hem een zwaar inreisverbod is uitgevaardigd en hij al een tijd verplicht is Nederland te verlaten. De diefstal vond beide keren plaats bij een tankstation. De verdachte heeft bij een van die tankstations de hele zaak verbouwd en aanzienlijke schade veroorzaakt. De rechtbank stelt vast dat de verdachte heel veel overlast en schade veroorzaakt in het bijzonder bij tankstations. Zijn onvoorspelbare en soms ook agressieve gedrag heeft bij degenen die daar aanwezig waren angst veroorzaakt. Zij rekent dat de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Inforsa van 11 april 2022, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. De verdachte is een veelpleger en voldoet aan de harde criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. Hij heeft de [nationaliteit] nationaliteit. Zijn verblijfsvergunning is sinds juni 2021 ingetrokken en de verdachte is verwijderbaar. Aangezien hij geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland kan er bij een eventueel opgelegd reclasseringstoezicht niet gewerkt worden aan het realiseren van bestaansmogelijkheden in Nederland. De verdachte voldoet hiermee ook aan de zachte criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. Op sociaal-maatschappelijk vlak bestaan problemen op diverse leefgebieden. De verdachte gebruikt overmatig alcohol en harddrugs (basecoke). In het verleden is het niet gelukt om hulpverlening op te starten, omdat het onder andere door zijn middelengebruik niet lukte met hem in contact te komen. De verdachte heeft geen huisvesting, geen (structurele) dagbesteding en inkomen. Er lijkt geen andere mogelijkheid dan het plegen van diefstallen om zichzelf in de basisbehoeftes te voorzien, maar ook ter bekostiging van zijn middelengebruik. Er bestaat een groot risico op vermogenscriminaliteit. In het verleden zijn verscheidene reclasseringstoezichten negatief afgerond, waaronder het toezicht van de extramurale fase van de ISD-maatregel in 2020. De verdachte was onbereikbaar voor de reclassering en hield zich niet aan de bijzondere voorwaarden.
Inforsa adviseert bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Er is geen mogelijkheid om in het kader van een voorwaardelijke sanctie het recidiverisico te verlagen. In het kader van de ISD-maatregel heeft de verdachte de mogelijkheid om in de intramurale fase van de maatregel gebruik te maken van het zorg- en begeleidingsaanbod in de [naam PI 2] , waaronder een verslavingsbehandeling. Bovendien kan, in het kader van de ISD-maatregel, een zogenoemde repatriëring-met-zachte-landing worden georganiseerd. Repatriëring biedt hem mogelijk meer toekomstperspectief dan illegaal in Nederland verblijven. Het al dan niet slagen hiervan hangt echter wel af van de responsiviteit van de verdachte. Hij heeft aangegeven dat hij terug wil naar [land van herkomst] omdat hij zelf ook geen perspectief meer ziet in Nederland. Aangezien de verdachte heeft aangegeven dit niet te willen doen in het kader van de ISD-maatregel, zal bij oplegging van de maatregel worden begonnen met psycho-educatie en motivatie om de verdachte ontvankelijk te krijgen voor interventies gericht op repatriëring.
De rechtbank heeft ter terechtzitting [naam] als deskundige gehoord. Zij heeft de inhoud van het rapport bevestigd en opgemerkt dat de plannen van de verdachte naar Spanje te gaan, niets aan het advies verandert. Het is maar helemaal de vraag of dit plan van verdachte haalbaar is. Mocht de verdachte Nederland kunnen verlaten dan wordt de maatregel opgeheven, aldus de deskundige.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt, immers:
  • de bewezen verklaarde feiten, de door de verdachte gepleegde diefstallen, betreffen een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
  • de verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen;
  • de onderhavige feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen;
  • gelet op het advies van de reclassering en het strafblad van de verdachte moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
  • de veiligheid van goederen eist het opleggen van de maatregel.
Uit het (negentien pagina’s tellende) uittreksel Justitiële Documentatie van 23 mei 2022 blijkt ook dat is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist, gezien de ernst en het aantal van door de verdachte begane soortgelijke feiten.
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf of voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Gelet op het strafblad van de verdachte en het hoge recidiverisico acht de rechtbank dat echter niet passend. Zij zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen. De maatregel heeft immers als doel het terugdringen van ernstige criminaliteit en onveiligheid als gevolg van, door stelselmatige daders, gepleegde strafbare feiten en eerder opgelegde gevangenisstraffen hebben de verdachte er kennelijk niet toegebracht niet opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien bestaan in het kader van de ISD-maatregel (meer) mogelijkheden voor verslavingsbehandeling en het toewerken naar repatriëring.
Aangezien de verdachte, gelet op het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod, geen aanspraak kan maken op sociale voorzieningen, bestaan er geen reële mogelijkheden voor extramurale resocialisatie. De rechtbank ziet daarin aanleiding om aan de verdachte de ISD-maatregel op te leggen voor de duur van één jaar, zonder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Gedurende dat jaar zal wellicht onder meer een start kunnen worden gemaakt met de behandeling van de verslavingsproblematiek van de verdachte. Ook kan terugkeer naar [land van herkomst] in gang gezet worden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen. Mocht de verdachte die noodzaak willen laten toetsen dan kan hij te zijner tijd daartoe een verzoek indienen.

9.De vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.815,- (inclusief btw) aan vergoeding van materiële schade (schoonmaakkosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder in zaak A onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De gevorderde btw komt evenwel niet voor vergoeding in aanmerking omdat de benadeelde partij btw-plichtig is. De vordering is voor het overige niet inhoudelijk betwist. De gevorderde schadevergoeding (€ 1.500,- exclusief btw) komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (1 maart 2022).
De verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd.

10.De vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft twee vorderingen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf ingediend. Het betreft de vordering in de zaak met parketnummer 96-180117-21 waarin de verdachte op 21 oktober 2021 is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete en de vordering in de zaak met parketnummer 13-274914-21 waarin de verdachte op 13 oktober 2021 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. De proeftijd in beide zaken is twee jaar. Hoewel gebleken is dat de verdachte zich niet aan de voorwaarde heeft gehouden dat hij zich niet aan een strafbaar feit mag schuldig maken, zal de rechtbank – gelet op de maatregel die zij zal opleggen en overeenkomstig het voorstel van de officier van justitie – de vorderingen afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 197, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 tot en met 3, zaak B onder 2 en 3 en in zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A onder 1 en 3 en zaak B onder 2: telkens: Diefstal.
Zaak A onder 2: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, beschadigen of onbruikbaar maken.
Zaak B onder 3: Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Zaak C: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 1 (één) jaar.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (1 maart 2022) tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 1.500,- (vijftienhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade (1 maart 2022) tot aan de dag der voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 96-180117-21 en 13-274914-21 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2022.

Voetnoten

1.Zie pagina 10 – 11 van het dossier (9 maart 2022) en pagina 27 – 28 van het dossier (1 maart 2022).
2.Zie pagina 12 – 13 van het dossier (9 maart 2022) en pagina 31 – 32 van het dossier (1 maart 2022).
3.Zie pagina 29 – 30 van het dossier.
4.Zie pagina 23 – 26 van het dossier (foto 9 op pagina 25).
5.HR 14 februari 1938, ECLI:NL:HR:1938:162,
6.HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627,
7.HR 3 november 1964, ECLI:NL:HR:1964:AB3646,