ECLI:NL:RBAMS:2022:4299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
13/023133-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling poging zware mishandeling met mes

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2002, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak kwam voort uit een steekpartij op 26 januari 2022, waarbij de aangever met een mes in zijn bovenbeen werd gestoken. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij de officier van justitie stelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever. De verdediging betwistte dit en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever met een mes heeft gestoken, maar kon niet bewijzen dat er een aanmerkelijke kans op de dood van de aangever was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar wel veroordeeld voor poging zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, gezien de kwetsbaarheid van de plek waar gestoken werd.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op, waarvan de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. Daarnaast werd er een contactverbod opgelegd met de aangever. De benadeelde partij vorderde schadevergoeding voor immateriële schade, welke door de rechtbank werd toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat het volwassenenstrafrecht van toepassing was, gezien de ernst van de feiten en de voorgeschiedenis van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/023133-22
Datum uitspraak: 15 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juli 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Levinsohn en van wat verdachte en haar advocaat mr. N. Bevelander naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

In het dossier staat dat de politie naar aanleiding van een melding van een steekpartij op 26 januari 2022 bij een woning komt. Daar treffen zij aangever met een steekwond in zijn been. Aangever zegt tegen de politie dat verdachte dat heeft gedaan. Later doet hij ook aangifte en wordt verder onderzoek gedaan. Dat onderzoek heeft geleid tot de vervolging van verdachte. Zij wordt kort gezegd beschuldigd van het op 26 januari 2022 in Amsterdam samen met een ander plegen van:
poging tot doodslag op [benadeelde partij] (primair). Als dit niet kan worden bewezen dan wordt zij beschuldigd van poging zware mishandeling (subsidiair);
mishandeling van [benadeelde partij] ;
wederrechtelijk vrijheidsberoving van [benadeelde partij] .
De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de poging tot doodslag (feit 1, primair) kan worden bewezen. Verdachte heeft met een mes in het bovenbeen van aangever gestoken. Hierdoor kunnen de aderen in het bovenbeen open komen te liggen, waardoor aangever kon doodbloeden. Zelfs al zou verdachte niet bewust op die plek hebben willen steken, dan nog heeft verdachte door in een fysiek gevecht uit te halen met een mes bewust de kans aanvaard dat zij aangever op een plek zou steken waardoor aangever dood zou kunnen gaan. Verdachte heeft daarmee het voorwaardelijk opzet op de dood van aangever gehad. Het medeplegen kan niet worden bewezen. Ook de mishandeling (feit 2) kan worden bewezen gelet op de verklaring van verdachte en de verklaring van getuige [naam getuige] . Verdachte moet van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 3) worden vrijgesproken, omdat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat vindt dat de poging tot doodslag en zware mishandeling (feit 1, primair en subsidiair) niet kan worden bewezen, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van aangever of het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Daarvoor zit onvoldoende bewijs in het dossier. Als de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt dan is er geen sprake van medeplegen. Op basis van het dossier kan de mishandeling (feit 2) worden bewezen. De wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 3) kan niet worden bewezen, omdat uit het dossier blijkt dat aangever de woning kon verlaten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak poging doodslag, veroordeling poging zware mishandeling (feit 1)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling op aangever. Van poging tot doodslag wordt verdachte vrijgesproken.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II het volgende vast.
Op 26 januari 2022 krijgen verbalisanten een melding om naar de [adres] in Amsterdam te gaan. Daar treffen zij aangever met een steekwond van ongeveer vijf centimeter in zijn bovenbeen. Van deze steekwond zit ook een foto in het dossier. Aangever heeft tegen verbalisanten verklaard dat verdachte hem in de woning heeft gestoken. In de woning zijn twee messen met daarop bloeddruppels gevonden. Verdachte heeft verklaard dat zij en aangever beiden een mes hebben vast gehad.
Bewijsoverweging
De rechtbank kan op basis van het dossier niet precies vaststellen wat zich die dag in de woning heeft afgespeeld en wie welke bijdrage aan het gevecht heeft geleverd. Er is namelijk weinig objectief bewijs. De rechtbank stelt op basis van genoemde feiten en omstandigheden wel vast dat verdachte aangever met een mes heeft geraakt en daarmee een steekwond in het bovenbeen van aangever heeft veroorzaakt. De rechtbank trekt daaruit de conclusie dat verdachte met een mes in het bovenbeen van aangever heeft gestoken.
De rechtbank kan niet vaststellen of hierdoor een aanmerkelijke kans is ontstaan dat aangever zou overlijden. Er is geen beschrijving van het letsel door een GGD-arts opgemaakt en het is niet duidelijk met welke kracht er is gestoken. Daarom wordt verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag.
De rechtbank stelt wel vast dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. In het bovenbeen zitten kwetsbare pezen en spieren. De kans op zwaar lichamelijk letsel is bij het steken met een mes in het bovenbeen dan ook aanmerkelijk. Door in een gevecht met een mes in het bovenbeen van aangever te steken heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte de poging tot zware mishandeling samen met een ander heeft gepleegd. Van medeplegen wordt zij dus vrijgesproken.
3.3.2.
Mishandeling (feit 2)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld. Aangever heeft verklaard dat verdachte meerdere keren tegen zijn hoofd heeft geslagen en aan zijn haar heeft getrokken. Verdachte heeft bekend dat zij tegen het hoofd van aangever heeft geslagen. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat zij in de woning van verdachte een mannenstem heeft horen roepen dat iemand zijn haar los moest laten.
3.3.3.
Vrijspraak van de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 3)
De rechtbank vindt dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat aangever de woning niet kon verlaten.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
1, subsidiair.op 26 januari 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] met een mes in zijn bovenbeen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.op 26 januari 2022 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] aan zijn haren te trekken en meermalen tegen zijn hoofd te slaan.

5.De motivering van de straf en maatregel

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast en dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan de proeftijd moeten de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd worden verbonden. Daarnaast moet er een contactverbod met aangever worden opgelegd. De bijzondere voorwaarden en het contactverbod moeten dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. In de strafeis is meegenomen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat vindt dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft aangever tegen zijn hoofd geslagen, aan zijn haar getrokken en met een mes in het bovenbeen gestoken waardoor hij een flinke steekwond heeft in zijn been. Het is een kwestie van geluk geweest dat aangever hieraan geen ernstiger letsel heeft overgehouden. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat hij ook psychisch veel last heeft gehad van wat verdachte heeft gedaan. Verdachte zelf lijkt het plegen van geweld bijna normaal te vinden en heeft niet laten blijken dat ze doorheeft hoe erg dit voor aangever is (geweest). De mishandeling en de poging tot zware mishandeling lopen die avond als het ware in elkaar over. De wet spreekt dan van een voortgezette handeling. Dat betekent dat de rechtbank de straf baseert op één poging zware mishandeling en de daaraan voorafgaande mishandeling niet apart meeneemt in het bepalen van de hoogte van de straf.
De persoon van verdachteUit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte meerdere keren eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
In het psychologisch rapport dat over verdachte is opgemaakt staat samengevat dat zij een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft en dat haar ego-ontwikkeling zich bevindt op het niveau van een
13-/14-jarige. Het is aannemelijk dat die antisociale persoonlijkheidsstoornis een rol heeft gespeeld bij de handelingen van verdachte. Ook het gebrek aan copingvaardigheden zal hebben meegespeeld. De psycholoog komt tot de conclusie dat als de beschuldiging wordt bewezen de strafbare gedragingen niet geheel toe te rekenen zijn aan verdachte. Er is geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat verdachtes handelingsvaardigheden niet zodanig beperkt zijn en er geen ruimte lijkt te zijn voor pedagogische beïnvloeding. Ze is een jongvolwassene, woont zelfstandig, werkt en heeft daarom geen groepsgericht leefklimaat nodig. Als contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht worden de justitiële voorgeschiedenis, een criminele levensstijl en pedagogische onmogelijkheden genoemd.
De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog en beschouwt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar.
In het reclasseringsrapport van 24 juni 2022 staat samengevat dat sprake is van een delictpatroon ten aanzien van het plegen van geweldsdelicten. Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt matig tot hoog geschat. Een behandeling die zich op de problematiek van verdachte richt, kan het herhalingsgevaar mogelijk beperken. De reclassering adviseert daarom een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Daarnaast adviseert de reclassering om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Het volwassenenstrafrecht
Omdat verdachte al wel 18 maar nog geen 24 jaar is, is op haar het zogenoemde adolescentenstrafrecht van toepassing. Dat betekent dat ondanks dat zij volgens de wet volwassen is het jeugdstrafrecht op haar kan worden toegepast als daar aanleiding voor is. De rechtbank heeft zelf nog eens goed gekeken naar het wegingskader voor het adolescentenstrafrecht, omdat in het psychologisch rapport en het reclasseringsrapport niet zo goed is gemotiveerd waarom toepassing van het volwassenenstrafrecht wordt geadviseerd. In de leeftijd van verdachte en de opmerking van de psycholoog over haar ‘gebrekkige ego-ontwikkeling’ zijn juist aanknopingspunten te vinden voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank vindt uiteindelijk dat, met name vanwege de onmogelijkheid voor pedagogische beïnvloeding en de antisociale persoonlijkheidsstoornis, het volwassenenstrafrecht op verdachte moet worden toegepast.
De oriëntatiepunten
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor strafoplegging die de rechtbanken onderling hebben afgesproken. Voor zware mishandeling is het uitgangspunt zeven maanden gevangenisstraf. Bij een poging, zoals hier, gaat daar doorgaans nog een deel vanaf.
De straf en maatregel
Alles afwegend legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op van vier maanden. Hiervan wordt het voorarrest afgetrokken. Omdat verdachte op de dag van de zitting al 156 dagen in voorarrest heeft gezeten, heeft zij haar straf inmiddels uitgezeten. Er is dus geen ruimte meer om daar bovenop nog een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank legt verdachte een contactverbod op met aangever [benadeelde partij] (op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht) en bepaalt dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport.

6.Het beslag

Onder verdachte zijn 4 messen in beslag genomen. De messen worden onttrokken aan het verkeer, omdat met één van deze messen het feit is begaan en dit mes (mede daarom) van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. De overige drie messen worden ook onttrokken aan het verkeer, omdat ze zijn aangetroffen in dit onderzoek en zij gebruikt kunnen worden bij een soortgelijk misdrijf. Daarnaast zijn ze van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

7.De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Hij heeft immers lichamelijk letsel opgelopen, zodat hij op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De immateriële schade is onderbouwd met een brief van een psycholoog, waarin staat dat de benadeelde partij voldoet aan alle criteria van PTSS, met zeer verhoogde scores op herbeleven, vermijding, negatieve stemming en cognities en verhoogde prikkelbaarheid. Op basis daarvan begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,-. Verdachte moet over dit bedrag de wettelijke rente betalen. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 38v, 38w, 45, 56 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
De voortgezette handeling van
feit 1, subsidiair:
poging tot zware mishandeling
en
feit 2:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Omdat verdachte de opgelegde gevangenisstraf al in voorarrest heeft doorgebracht, komt zij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde
1 (één) jaarop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2001.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. Deze vervangende hechtenis bedraagt
7 (zeven) dagenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan met een
maximum van 6 (zes) maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaar is.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
3. 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2022016832-6148026, zwart, merk: Zat in een koker)
4. 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2022016832-6148028, Zat in een koker)
5. 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2022016832-6148030, Zwart, merk: Koksmes op aanrecht)
6. 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2022016832-6148033, Zwart, merk: Koksmes)
Wijst de vorderingvan de benadeelde partij [benadeelde partij]
toetot een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 januari 2022) tot aan de dag van voldoening,
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting opten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 januari 2022) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 25 (vijfentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en C.C.J. Maas - van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2022.
[--]