In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2022 een beschikking gegeven in een verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag over haar minderjarige dochter, geboren in 2012. De moeder heeft verzocht om het gezag over het kind alleen te krijgen, omdat er een onaanvaardbaar risico zou zijn dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vader, die in een tbs-kliniek verblijft, heeft zich niet verweerd tegen het verzoek van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in het verleden veel conflicten hebben gehad, en dat de omgang tussen de vader en het kind al geruime tijd niet veilig is. De rechtbank heeft de moeder in het gelijk gesteld en haar het eenhoofdig gezag over het kind toegewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank de omgangsregeling tussen de vader en het kind gewijzigd. De vader heeft geen recht meer op omgang, maar er is een nieuwe regeling vastgesteld waarbij het kind op zaterdag een (video)belmoment met de vader kan initiëren. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er mogelijk hoger beroep worden ingesteld. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 juli 2022.