ECLI:NL:RBAMS:2022:4510

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/715375
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot eenhoofdig gezag en omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2022 een beschikking gegeven in een verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag over haar minderjarige dochter, geboren in 2012. De moeder heeft verzocht om het gezag over het kind alleen te krijgen, omdat er een onaanvaardbaar risico zou zijn dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vader, die in een tbs-kliniek verblijft, heeft zich niet verweerd tegen het verzoek van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in het verleden veel conflicten hebben gehad, en dat de omgang tussen de vader en het kind al geruime tijd niet veilig is. De rechtbank heeft de moeder in het gelijk gesteld en haar het eenhoofdig gezag over het kind toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank de omgangsregeling tussen de vader en het kind gewijzigd. De vader heeft geen recht meer op omgang, maar er is een nieuwe regeling vastgesteld waarbij het kind op zaterdag een (video)belmoment met de vader kan initiëren. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er mogelijk hoger beroep worden ingesteld. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 juli 2022.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/715375/ FA RK 22/1775
Beschikking van 28 juni 2022 betreffende verzoek inzake wijziging van het gezag en het bepalen van een omgangsregeling
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vader,
voor wie zich geen advocaat heeft gesteld.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de moeder, ingekomen bij de griffie op 21 maart 2022;
  • de e-mails van de vader van 10 en 16 juni 2022, ingekomen bij de griffie op die data.
1.2.
De zaak is vervolgens mondeling behandeld ter zitting met gesloten deuren van 28 juni 2022.
Verschenen en gehoord is de moeder, bijgestaan door haar advocaat die via een telefonische verbinding de mondelinge behandeling heeft bijgewoond. Opgeroepen en niet verschenen is de vader.
1.3.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige] heeft in een gesprek met de rechter op 23 juni 2022 haar mening kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 5 juli 2017 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.2.
Partijen zijn de ouders van:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] of het kind.
2.3.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .

3.De standpunten

3.1.
Het verzoek van de moeder
3.1.1.
De moeder heeft verzocht te worden belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] en de vader het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen.
3.1.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de moeder onder meer het volgende aangevoerd. [minderjarige] heeft al ongeveer twee jaar geen contact meer met de vader. Er waren, ook na de ontbinding van het huwelijk, veel ruzies tussen partijen. Bij de vader was in het verleden sprake van alcohol- en drugsmisbruik. De moeder weet niet of dat ook nu nog het geval is. Partijen zijn in het ouderschapsplan overeengekomen dat er om de week contact zou zijn tussen [minderjarige] en de vader. De omgang is gestopt, omdat die niet veilig was voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft al lange tijd geen contact met haar vader en heeft daar ook geen behoefte aan. Daar komt bij dat de vader vanwege zijn detentie in een tbs-kliniek geruime tijd niet in staat was tot omgang. De omgang werd ook bemoeilijkt doordat de vader in [woonplaats 2] is gaan wonen en doordat hij daar steeds op andere adressen verbleef. Het lukte de moeder niet of nauwelijks om met de vader te overleggen over [minderjarige] . Moeder heeft altijd alles geregeld voor [minderjarige] en doet dat nog steeds. Officieel moet moeder, wil ze met [minderjarige] naar het buitenland gaan, toestemming hebben van de vader. Ook bij andere beslissingen heeft ze toestemming van de vader nodig. Omdat partijen geen goede verhouding hebben en er geen contact is, kan dat tot problemen leiden en dat kan nadelig zijn voor [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat de moeder het eenhoofdig gezag over haar krijgt. Omdat het de vader niet is gelukt de omgang blijvend vorm te geven en ook het telefonische contact op een gegeven moment niet langer lukte, is de moeder van mening dat de vader de omgang met [minderjarige] moet worden ontzegd, dan wel dat de omgangsregeling moet worden gewijzigd.
3.2.
Het standpunt van de vader
3.2.1.
De vader heeft zich niet verweerd tegen het verzoek van de moeder, waardoor het verzoek in beginsel voor toewijzing gereed ligt.
3.3.
Het standpunt van [minderjarige]
3.3.1.
heeft te kennen gegeven dat zij voor nu graag een vast belmoment met de vader zou willen op zaterdag, waarbij zij de vader zal appen om een belafspraak voor die dag te maken. Als [minderjarige] wat ouder is, wil ze de vader wel zien denkt ze. [minderjarige] zou graag willen dat de moeder belangrijke beslissingen over haar kan nemen.

4.De beoordeling

4.1.
Het gezag
4.1.1.
De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van artikel 1:251a Burgerlijk Wetboek, kan de rechter na ontbinding van het huwelijk op verzoek van een ouder bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, als
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.1.2.
De rechtbank is, op grond van hetgeen door de moeder naar voren is gebracht en waartegen geen verweer is gevoerd, van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast.
5.2.
De omgangsregeling
5.2.1.
Artikel 1:377a BW bepaalt in lid 1 dat een kind het recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of één van hen een omgangsregeling kan vaststellen of het recht op omgang, al dan niet voor bepaalde tijd, kan ontzeggen.
De rechter ontzegt volgens het derde lid het recht op omgang slechts, al dan niet voor bepaalde tijd, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.2.2.
Onvoldoende gesteld of gebleken is dat aan één van de voornoemde vereisten voor het ontzeggen van het recht op omgang is voldaan. Daarom zal dat verzoek van de moeder worden afgewezen.
5.2.3.
Artikel 1:377e Burgerlijk Wetboek bepaalt – voor zover hier van belang – dat de rechtbank een beslissing inzake een eerder vastgestelde zorg- of omgangsregeling kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen door de moeder is aangevoerd kan worden afgeleid dat de omstandigheden sinds het opstellen van het ouderschapsplan dusdanig zijn gewijzigd, dat er aanleiding is de toen afgesproken regeling te wijzigen. De rechtbank zal gelet op hetgeen [minderjarige] naar voren heeft gebracht een regeling bepalen zoals zij die graag zou willen. Daarom beslist de rechtbank het volgende.

6.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt het ouderlijk gezag van
[de vader], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 1980, en belast
[de moeder], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 3] 1978 voortaan met de uitoefening van het gezag over:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2012;
- draagt de griffier op aantekening van deze gezagsbeslissing te laten opnemen in het gezagsregister;
- wijzigt de eerder vastgestelde zorgregeling en bepaalt de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vanaf heden als volgt dat er op zaterdag op initiatief van [minderjarige] een (video)belmoment zal plaatsvinden, waarbij [minderjarige] de vader zal appen om een tijdstip af te spreken waarop de vader haar (video)belt of om hem te laten weten dat zij die dag niet wil (video)bellen;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. H.L.L. Briët, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier, op 28 juni 2022. [1]
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 juli 2022.

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).