ECLI:NL:RBAMS:2022:4511

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/717298
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging zorgregeling en onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2022 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van drie minderjarige kinderen. De moeder heeft verzocht om wijziging van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij zij de vader het recht op omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd wilde ontzeggen. De vader heeft zich hiertegen verweerd en verzocht om een uitgebreidere zorgregeling. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling, waarbij ook de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en reclassering (LdH) als informant is gehoord. LdH heeft aangegeven dat het contact tussen de vader en de kinderen door de moeder is stopgezet, maar dat zij achter contact staat, mits dit veilig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgen van de moeder niet zomaar kunnen worden weggenomen en dat er een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming noodzakelijk is om de mogelijkheden voor een zorgregeling te onderzoeken. De rechtbank heeft de Raad verzocht om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor contact tussen de vader en de kinderen en heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de vader de kinderen wekelijks op donderdag zal zien. De behandeling van de verzoeken is aangehouden in afwachting van het Raadsrapport.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/717298 / FA RK 22/2844
Beschikking van 28 juni 2022
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. E. El Assrouti te Amsterdam
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. W.D. van Doorn te Amsterdam.
Als informant is aangemerkt:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en reclassering, hierna te noemen LdH, gevestigd te Amsterdam.

1.1. Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder ingekomen bij de griffie op 3 mei 2022;
- de nagekomen stukken van de moeder, ingekomen op 24 mei 2022;
- het verweerschrift van de vader, ingekomen bij de griffie op 19 juni 2022.
1.2.
De zaak is vervolgens mondeling behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 28 juni 2022. Bij de mondelinge behandeling heeft de rechtbank inzage gehad in het nagekomen stuk van de moeder dat op 21 juni 2022 aan de griffie is gestuurd, maar de rechtbank pas na de mondelinge behandeling fysiek heeft bereikt.
Verschenen en gehoord zijn:
-
partijen en hun advocaten;
- mw. [naam] als vertegenwoordigster van LdH.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige kinderen:
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] ,
en
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
2.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
2.3.
Bij beschikking van 3 februari 2021 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In deze beschikking is als zorgregeling bepaald dat de vader de kinderen elke week op maandag en donderdag naar school brengt en op donderdagmiddag 1-1,5 uur met hen doorbrengt in een speeltuin of bibliotheek.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De moeder heeft verzocht de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals bepaald in de genoemde beschikking te wijzigen, met dien verstande dat de vader het recht op omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd wordt ontzegd.
3.2.
De vader heeft zich verweerd tegen de door de moeder verzochte wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Bij zelfstandig verzoek, heeft de vader verzocht om vaststelling van een uitgebreidere zorgregeling, zoals weergegeven in zijn verweerschrift.

4.De beoordeling

4.1.
LdH heeft bij de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het contact tussen de vader en de kinderen door de moeder is gestopt. Het advies van LdH (10 voor Toekomst) aan moeder is geweest die beslissing voor te leggen aan de rechtbank. LdH staat achter contact tussen de vader en de kinderen, als vaststaat dat dat contact veilig is. De zorgen van de moeder kunnen niet zomaar worden weggenomen, maar anderzijds kan niet worden vastgesteld of die zorgen terecht zijn. De kinderen zijn aangemeld bij Bright GGZ en staan daar op de wachtlijst. Bright zal gaan onderzoeken waar de gedragsproblemen van de kinderen vandaan komen en welke hulpverlening daar passend voor is. Gedurende de betrokkenheid van Bright zal, ook als er behandeling van de kinderen moet volgen, 10 voor Toekomst betrokken blijven.
4.2.
De moeder heeft bij de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij weet dat contact tussen de vader en de kinderen in beginsel in het belang van de kinderen is en dat zij daar ook achter staat. Gelet op de zorgen die de moeder heeft, ervaart zij echter heel veel spanning van het uitvoeren van de zorgregeling. De moeder heeft bij de mondelinge behandeling verzocht de Raad voor de Kinderbescherming te laten onderzoeken welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van de kinderen is. In de tussentijd heeft de moeder voorgesteld de vader te laten videobellen met de kinderen.
4.3.
De vader heeft bij de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij zich kan vinden in een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De vader begrijpt dat de moeder zich zorgen maakt en dat zij spanningen ervaart, maar hij wil wel graag daadwerkelijk contact tussen hem en de kinderen en niet enkel videobellen. De vader kan zich neerleggen bij minimaal contact met de kinderen gedurende het onderzoek door de Raad, bijvoorbeeld zoals het contact in de echtscheidingsbeschikking is bepaald.
4.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Artikel 1:253a lid 2 sub a BW bepaalt – voor zover hier van belang – dat de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, welke regeling kan omvatten:
a: een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
4.5.
Artikel 1:377e Burgerlijk Wetboek bepaalt – voor zover hier van belang – dat de rechtbank een beslissing inzake een eerder vastgestelde zorg- of omgangsregeling kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
Uit het verzoekschrift en het verweerschrift en hetgeen bij de mondelinge behandeling is besproken, is gebleken dat de aanvankelijk bepaalde zorgregeling door de moeder is gestopt. Daarin en in hetgeen door partijen en LdH naar voren is gebracht, ziet de rechtbank voldoende grond de eerder bepaalde zorgregeling te wijzigen.
4.6.
Uitgangspunt is dat tussen de niet verzorgende ouder en het kind contact is, tenzij is gebleken van één van de gronden zoals opgenomen in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ouders dienen zich ten behoeve van dat contact in het belang van hun kinderen en hun ontwikkeling in te zetten. Die verplichting rust op beide ouders, ongeacht wat zij in het verleden met elkaar hebben meegemaakt. Voor zover het voor de ouders of één van hen, om wat voor reden dan ook, niet of onvoldoende mogelijk is mee te werken aan het contact tussen de kinderen en de andere ouder, dienen ouders daar zelf hulp en/of begeleiding voor te zoeken. Het is goed dat de moeder dat ook heeft gedaan en dat zij hulp en begeleiding krijgt. Dat laat echter onverlet dat het niet in het belang van de kinderen is dat het contact met de vader door de moeder helemaal is gestopt.
4.7.
De rechtbank benadrukt dat het belangrijk voor de ontwikkeling van de kinderen is om contact te kunnen hebben met beide ouders. De rechtbank acht zich echter op dit moment onvoldoende voorgelicht om te kunnen bepalen welke zorgregeling in het belang van de kinderen is, nog daargelaten dat niet duidelijk is wat de ouders nodig hebben om van het uitvoeren van die zorgregeling een succes te maken. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding de Raad te vragen onderzoek te doen naar de (on)mogelijkheden van een zorgregeling.
4.8.
Teneinde de rechtbank te adviseren dienen de volgende vragen in het onderzoek te worden betrokken:
- Welke mogelijkheden zijn er voor een zorgregeling waarbij er contact is tussen de vader en de kinderen?
- Zijn er factoren die een regeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit de kinderen en welke vanuit de ouder/s? Hoe en op welke termijn zijn deze belemmeringen op te heffen?
- Hoe dient de regeling (voor zover mogelijk) qua vorm en frequentie, in het belang van de kinderen vorm te worden gegeven?
- Is contact met de vader (anderszins) in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen?
- Zijn er andere feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken?
4.9.
In afwachting van de beantwoording van deze vragen, moet de behandeling van de verzoeken voor het overige worden aangehouden. Dat laat onverlet de verplichting die op beide ouders rust zich in te zetten voor (de mogelijkheden tot) contact tussen de vader en de kinderen. Daaronder valt ook het meewerken aan de hulpverlening door Tien voor Toekomst en Bright GGZ. In afwachting van het onderzoek door de Raad, zal de rechtbank een voorlopige zorgregeling bepalen zoals hierna te melden.
Daarom beslist de rechtbank het volgende.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam advies uit te brengen omtrent de hiervoor in rechtsoverweging 4.8. geformuleerde vragen;
- bepaalt dat de griffier met voormeld doel een afschrift van deze beschikking aan voornoemde Raad zal toezenden;
- bepaalt als
voorlopige zorgregelingdat de vader de kinderen bij zich zal hebben wekelijks op donderdag van 15.00 tot 16.30 uur, waarbij de vader de kinderen ophaalt (van school of, in de schoolvakanties, bij de woning van de moeder) en hen naar de woning van de moeder terugbrengt en waarbij de vader met de kinderen naar een openbare ruimte (zoals een bibliotheek of speeltuin) zal gaan en daar met hen zal verblijven;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat de behandeling pro forma wordt voortgezet op 27 maart 2023, in afwachting van het Raadsrapport;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.L.L. Briët, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier,
op 28 juni 2022. [1]
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 juli 2022.

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).