ECLI:NL:RBAMS:2022:4682

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
13/103921-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot dubbele strafbaarheid en genoegzaamheid

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Heidelberg in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 28 april 2022 en de behandeling vond plaats op 21 juni 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of het EAB voldeed aan de vereisten van genoegzaamheid en dubbele strafbaarheid. De opgeëiste persoon werd verdacht van betrokkenheid bij een plofkraak op 30 september 2020 in Rauenberg, Duitsland.

De verdediging voerde aan dat het EAB niet voldeed aan de vereisten van genoegzaamheid, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de beschuldigingen en de rol van de opgeëiste persoon. De rechtbank verwierp ook het onschuldverweer van de raadsman, waarbij werd gesteld dat er onvoldoende bewijs was om de opgeëiste persoon te verbinden aan het strafbare feit. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van het bewijs aan de Duitse rechtbank is voorbehouden.

Daarnaast werd de garantie besproken die door de Duitse autoriteiten was gegeven, dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou mogen ondergaan indien hij werd veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat aan alle vereisten was voldaan en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsartikelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/103921-22
RK nummer: 22/2261
Datum uitspraak: 5 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 januari 2022 door het
Amtsgericht Heidelberg(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[verblijfsadres],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij onder meer de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Heidelberg(Duitsland) op 25 januari 2022 (referentie: 115 Gs 149/22).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet voldoet aan de vereisten van genoegzaamheid, omdat in het EAB informatie is opgenomen die aantoonbaar onjuist is. Hij beroept zich in dat kader – onder meer –op mailwisselingen tussen de Nederlandse en Duitse autoriteiten en het Duitse dossier dat hij van de Duitse advocaat heeft gekregen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van genoegzaamheid, nu uit het EAB duidelijk blijkt waarvan de opgeëiste persoon verdacht wordt.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht op 30 september 2020 een plofkraak te hebben gepleegd in Rauenberg als mededader. Het is daarmee duidelijk waarvoor de overlevering wordt gevraagd. Uit de omschrijving in het EAB blijkt de pleegplaats, de pleegdatum en de rol van de opgeëiste persoon voldoende duidelijk en is naar het oordeel van de rechtbank – ongeacht de al dan niet juistheid van die informatie, waarbij de rechtbank benadrukt dat zij niet beschikt over het Duitse dossier – voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, afgezien van een beschrijving van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, het EAB niet de gronden van de verdenking hoeft te bevatten.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meerdere personen, waarbij de schuldigen zich toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
Opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft ter zitting uitvoerig verweer gevoerd dat – kort gezegd – inhoudt dat uit het Duitse dossier geen redelijke verdenking blijkt en er te weinig bewijs bestaat om de opgeëiste persoon in verband te brengen met het strafbare feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman in Duitsland gevoerd moet worden, omdat het buiten het overleveringsverzoek ligt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat – hoezeer beperkt het bewijs mogelijk ook is – het verweer van de raadsman in de overleveringsprocedure niet kan slagen. Hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht heeft betrekking op bewijs en de beoordeling daarvan is voorbehouden aan de rechtbank in Duitsland die zich over zijn strafzaak zal buigen, over het dossier beschikt en die gegevens bij haar afweging over schuld of onschuld van de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal betrekken.
Met het verweer is de onschuld van de opgeëiste persoon niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond, zoals artikel 26, vierde lid OLW bepaalt en het verweer kan reeds daarom niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De hoofdaanklager in Heidelberg heeft op 10 juni 2022 de volgende garantie gegeven:
We hereby guarantee that – in case the wanted person [opgeëiste persoon] ([geboortedag]1997) is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence – he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Aanhoudingsverzoek

De raadsman heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, omdat er door de Duitse advocaat in deze zaak een bezwaarschrift is ingesteld bij de Duitse rechtbank tegen het nationale aanhoudingsbevel. Het resultaat van die procedure moet – hoewel het onduidelijk is wanneer de beslissing van de Duitse rechter op het bezwaarschrift volgt – worden afgewacht, omdat er daarmee zicht is op een eventuele intrekking van het EAB.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de aanhouding. Vooralsnog is sprake van een geldig EAB waaruit blijkt dat de overlevering van de opgeëiste persoon door de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt gewenst. Er is geen reden om daar aan te twijfelen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de vordering ex artikel 23 OLW van de officier van justitie nog steeds een geldig EAB ten grondslag ligt. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de wens van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat de opgeëiste persoon wordt overgeleverd. De rechtbank ziet daarom, mede gelet op het feit dat de raadsman geen enkele duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over de termijn waarop een beslissing van de Duitse rechter kan worden verwacht, geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de procedure in Duitsland.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 157 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Heidelberg(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.