Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Bydgoszcz, Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1977 in Polen, was gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. Slewe. Tijdens de zitting op 21 juni 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn recht op een eerlijk proces besproken.
De rechtbank heeft de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 12 OLW onderzocht. De raadsman voerde aan dat de opgeëiste persoon te laat op de hoogte was gesteld van de zitting, waardoor hij zijn verdedigingsrechten niet effectief kon voorbereiden. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon, ondanks de late oproep, al eerder op de hoogte was van de strafprocedure en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was.
Daarnaast werd de vraag van dubbele strafbaarheid behandeld, waarbij de rechtbank concludeerde dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, op de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat. De rechtbank verwierp ook het verweer van de raadsman dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, omdat niet was aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland had. Tot slot werd het verzoek om de overlevering te weigeren op basis van de redelijke termijn afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de lange duur van de procedure de rechten van de opgeëiste persoon had geschonden. De rechtbank besloot uiteindelijk de overlevering toe te staan.