ECLI:NL:RBAMS:2022:4685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
13/751056-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met toetsing aan artikel 12 OLW en dubbele strafbaarheid

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Bydgoszcz, Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 28 april 2022 en werd behandeld op een openbare zitting op 21 juni 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante juridische gronden voor de overlevering getoetst aan artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De opgeëiste persoon was aanwezig bij de zitting en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. Slewe.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zittingen die hebben geleid tot de onderliggende vonnissen, maar dat hij wel op de hoogte was van de strafprocedure. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 OLW beoordeeld en geconcludeerd dat er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon was, aangezien hij in het vooronderzoek was verhoord en een advocaat had gemachtigd. De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid getoetst en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan de autoriteiten van Polen toegestaan voor de feiten zoals beschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, en mrs. J. van Zijl en H.G. van der Wilt, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Rus.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751056-21
RK nummer: 22/2260
Datum uitspraak: 5 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 november 2020 door de
Regional Court in Bydgoszcz III Penal Divison(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
wonende op het adres [verblijfsadres],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 juni 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
cumulative judgment of Local Court in Nakło nad Noteciavan 6 november 2019 (referentie: II K 185/19).
Aan het verzamelvonnis II K 185/19 liggen de volgende twee vonnissen ten grondslag:
  • Vonnis II K 300/16 van 19 september 2018 door de
  • Vonnis II K 486/17 van 26 november 2018 door de
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde cumulatieve vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het arrest IV Ka 14/19 nadere vragen moeten worden gesteld over het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. De aanvullende informatie vermeldt dat de oproep voor de zitting is verstuurd naar het adres van de moeder van de opgeëiste persoon, maar de opgeëiste persoon geeft aan dat hij het adres van zijn vriendin heeft opgegeven. Bovendien vermeldt de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een raadsman, maar niet is gebleken of de opgeëiste persoon deze raadsman ook heeft gemachtigd. Ten aanzien van het vonnis II K 486/17 verzoekt de raadsman de overlevering te weigeren, omdat niet is gebleken naar welk adres de oproep voor de zitting is verstuurd en daarom niet kan worden nagegaan of dit overeenkomt met het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Ook ten aanzien van dit vonnis geldt dat onduidelijk blijft of de opgeëiste persoon de raadsman heeft gemachtigd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat, omdat de opgeëiste persoon gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. In de zaak IV Ka 14/19 is het arrest in persoon aan de opgeëiste persoon betekend en de weigeringsgrond van artikel 12 OLW dus niet van toepassing. De opgeëiste persoon is aanwezig geweest op de eerste zitting in de zaak II K 486/17, zodat hij in ieder geval op de hoogte was van de procedure tegen hem. Ten aanzien van het cumulatieve vonnis is de opgeëiste persoon bijgestaan door een gemachtigde raadsman en is er sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat, in het geval van een cumulatief vonnis, zowel de beslissing waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en hem op grond daarvan een vrijheidsstraf is opgelegd als de beslissing waarbij de duur van die straf is gewijzigd en waarbij de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan art. 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak
Zdziaszek, ECLI:EU:C:2017:629).
Ten aanzien van vonnis II K 300/16, ‘changed’bij arrest IV Ka 14/19
Uit de in het EAB onder rubriek E verstrekte informatie leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1] Alleen de procedure in hoger beroep, dus arrest IV Ka 14/19, valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 13 juni 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was tijdens de zitting in hoger beroep, maar dat hij in het vooronderzoek is verhoord. Tijdens dit verhoor heeft de opgeëiste persoon blijkens dezelfde aanvullende informatie een correspondentieadres opgegeven en de zogenaamde ‘adresinstructie’ ontvangen – inhoudende dat hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en van de consequenties als hij dat niet doet, namelijk dat de correspondentie wordt aangemerkt als ‘
duly served’en er een beslissing kan volgen in zijn afwezigheid. De oproepen voor de zitting zijn naar het door de opgeëiste persoon opgegeven correspondentieadres gestuurd. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de informatie die daaromtrent door de uitvaardigende justitiële autoriteit is verstrekt. Bovendien blijkt uit de aanvullende informatie dat het hoger beroep is ingesteld door de advocaat van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat overlevering voor het arrest IV Ka 14/19 in deze situatie geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte dat er een strafproces tegen hem liep en voor welke strafbare feiten – hij is immers verhoord – en, zo al dan niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Om dezelfde redenen ziet de rechtbank ook geen aanleiding de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen.
Ten aanzien van vonnis II K 486/17
Ook ten aanzien van vonnis II K 486/17 stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW en zij gelet daarop de overlevering kan weigeren. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van deze bevoegdheid en zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 13 juni 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon op de eerste zitting aanwezig is geweest (
‘was present at the first hearing, where he made clarifications’)en dat hij voor de daarop volgende zittingen is aangezegd
.Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen of dit de enige zitting is geweest waar de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld, staat met deze informatie naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was dat er een strafproces tegen hem liep. Bovendien wordt in diezelfde aanvullende informatie vermeld dat de opgeëiste persoon in het vooronderzoek is verhoord en de zogenaamde ‘adresinstructie’ heeft ontvangen.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat overlevering voor het vonnis II K 483/17 in deze situatie geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte dat er een strafproces tegen hem liep en voor welke strafbare feiten en is zelfs bij één van de zittingen aanwezig geweest. Naar oordeel van de rechtbank lag het daarom op de weg van de opgeëiste persoon om te informeren over de verdere verloop van de strafprocedure tegen hem. De rechtbank ziet het op zijn minst genomen als een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon dat hij dit niet heeft gedaan. Bovendien is de opgeëiste persoon op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie, nu dit naar een door hem opgegeven adres is verstuurd.
Ten aanzien van verzamelvonnis II K 185/19
Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. In het EAB onder D) staat echter vermeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte is gebracht van de strafprocedure, dat hij een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en dat deze advocaat ook daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd. Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, nu sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meerdere verenigde personen;
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Mishandeling.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Bydgoszcz III Penal Divison(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).