ECLI:NL:RBAMS:2022:4799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/707643 / FA RK 21-6000
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie door wensouders met negatieve raadsondersteuning in Amsterdam

Op 16 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een adoptiezaak waarbij verzoekers, een gehuwd stel, de adoptie van hun minderjarige kind vroegen. De minderjarige, geboren uit een draagmoederconstructie met [belanghebbende 1], is sinds zijn geboorte bij de wensouders opgevoed. De Raad voor de Kinderbescherming heeft negatief geadviseerd over de adoptie, onder andere omdat er geen genetische verwantschap is en de verzorgingstermijn van één jaar niet is voldaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de wensouders voldoende zorg en opvoeding hebben geboden en dat de minderjarige niets meer van de draagmoeder te verwachten heeft. De rechtbank heeft de adoptie van de minderjarige door [verzoeker 2] uitgesproken en [verzoeker 1] belast met het eenhoofdig gezag. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de familierechtelijke betrekking tussen de minderjarige en [verzoeker 1] in stand blijft. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat beslissingen inzake adoptie pas gevolgen hebben vanaf de dag waarop zij in kracht van gewijsde zijn gegaan.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie en Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/707643 / FA RK 21-6000 (LH / MG)
Beschikking van 16 juni 2022 betreffende adoptie
in de zaak van:

1.[verzoeker 1] ,

en

2.[verzoeker 2] ,

beiden wonende te [woonplaats 1] ,
hierna mede te noemen: ‘de wensouders’ en ‘verzoekers’,
advocaat mr. W.J. Eusman te Amsterdam.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats 2]
hierna mede te noemen: ‘ [belanghebbende 1] ’,
en
[belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats 2]
hierna mede te noemen: ‘ [belanghebbende 2] ’.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: ‘de Raad’.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 23 september 2021;
  • het Raadsrapport, ingekomen op 9 maart 2022;
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 juni 2022.
Verschenen zijn:
  • verzoekers, bijgestaan door hun advocaat;
  • [belanghebbende 1] met haar partner,
  • namens de Raad mw. [naam] .
1.3.
De rechtbank heeft mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking vormt daarvan de weerslag.

2.De feiten

2.1.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zijn op 26 augustus 2011 te Nijmegen met elkaar gehuwd.
2.2.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn op 5 januari 2015 te Wassenaar met elkaar gehuwd. In verband met hun kinderwens hebben verzoekers [belanghebbende 1] – voor de tweede maal – bereid gevonden als draagmoeder. Zij is zwanger geworden middels zelfinseminatie met zaadcelmateriaal van [verzoeker 2] .
2.3.
Op 17 mei 2021 heeft [verzoeker 1] met toestemming van [belanghebbende 1] de minderjarige voor de geboorte erkend.
2.4.
De minderjarige:
[minderjarige 1] (hierna: ‘de minderjarige’),
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2021,
is geboren uit [belanghebbende 1] .
2.5.
[belanghebbende 1] is van rechtswege met het ouderlijk gezag belast.
2.6.
De minderjarige verblijft sinds zijn geboorte bij verzoekers.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoekers verzoeken de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • verzoeker [verzoeker 1] te belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarige;
  • de adoptie uit te spreken van de minderjarige door verzoeker [verzoeker 2] ;
  • te verstaan dat de familierechtelijke betrekking tussen de minderjarige en [verzoeker 1] in stand blijft;
  • te verstaan dat verzoekers na de adoptie gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen.
3.2.
[belanghebbende 1] stemt in met de verzoeken van de wensouders.

4.De beoordeling

Relatieve bevoegdheid
4.1.
Op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: ‘Rv’) is in zaken betreffende minderjarigen bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijke verblijf van de minderjarige. Op grond van artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’) volgt de minderjarige de woonplaats van degene die belast is met het gezag. Nu [belanghebbende 1] woonachtig is in [woonplaats 2] , is de rechtbank Amsterdam in beginsel onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Nu verzoekers kiezen voor de rechtsmacht van de rechtbank Amsterdam en wensen dat de zaak niet wordt verwezen naar de bevoegde rechtbank, acht de rechtbank zich bevoegd kennis te nemen van het onderhavige verzoek.
Gezag
4.2.
[belanghebbende 1] is van rechtswege belast met het gezag over de minderjarige.
4.3.
Verzoekers verzoeken de rechtbank het gezag van [belanghebbende 1] over de minderjarige te beëindigen en om [verzoeker 1] met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten.
4.4.
Verzoekers leggen aan het verzoek ten grondslag dat het in het belang van de minderjarige is dat [verzoeker 1] wordt belast met het eenhoofdig gezag, omdat hij al sinds zijn geboorte wordt verzorgd door verzoekers.
4.5.
[belanghebbende 1] is het eens met het verzoek van verzoekers en voert geen verweer. [belanghebbende 1] heeft verklaard dat de minderjarige niets van haar, in haar hoedanigheid als moeder, te verwachten heeft.
4.6.
De Raad is van mening dat een wijziging in het gezag, in de zin dat [verzoeker 1] in plaats van [belanghebbende 1] wordt belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige wenselijk en in het belang van de minderjarige is.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. [belanghebbende 1] is van rechtswege belast met het gezag over de minderjarige. Uit artikel 1:253c BW volgt dat de tot het gezag bevoegde vader van het kind die nimmer het gezag met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag te belasten. Wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder alleen met het gezag te belasten slechts ingewilligd indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
4.8.
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken is gebleken dat de zwangerschap van [belanghebbende 1] vanaf het begin gericht was op het ouderschap van de wensouders. [belanghebbende 1] heeft eerder de draagmoederrol voor de wensouders vervuld en de minderjarige is gelijk na de geboorte opgenomen in het gezin van de wensouders. De minderjarige wordt sindsdien door hen opgevoed en verzorgd. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat [verzoeker 1] met het eenhoofdig gezag over de minderjarige wordt belast en zal aldus beslissen.
Adoptie
4.9.
Verzoekers hebben verzocht de adoptie uit te spreken van de minderjarige door [verzoeker 2] op grond van artikel 1:227 lid 2 jo. 1:299 lid 3 BW.
4.10.
Zij leggen aan het verzoek ten grondslag dat de adoptie aansluit op de door hen gekozen draagmoederconstructie. Beide verzoekers hebben een persoonlijke band met de minderjarige en zij stellen dat dit juridisch dient te worden vertaald door – eerst – [verzoeker 1] met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten en [verzoeker 2] de minderjarige te laten adopteren. Wanneer [verzoeker 2] de minderjarige adopteert, zal de minderjarige tot hem in familierechtelijke betrekking komen te staan, hetgeen in het belang is van de minderjarige omdat deze zal opgroeien in het gezin van de wensouders. De wensouders hebben aangevoerd dat zij een langdurige affectieve relatie hebben; zij wonen al meer dan 16 jaar samen en zijn op 5 januari 2015 met elkaar gehuwd.
4.11.
[belanghebbende 1] stemt in met de adoptie.
4.12.
De Raad heeft geadviseerd om het verzoek ten aanzien van de adoptie af te wijzen. In het Raadsrapport stelt de Raad: “aangezien er geen sprake is van 100% genetische verwantschap aan wensouders en omdat er nog niet voldaan is aan één jaar verzorgingstermijn spreekt de Raad zich – conform beleid – negatief uit ten opzichte van de adoptie. Iedereen die een kind wil adopteren moet voldoen aan voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de aspirant adoptiefouder(s) het kind tenminste één jaar heeft/hebben verzorgd en opgevoed.” De Raad stelt dat de grond voor de verzorgingstermijn van één jaar drieledig is:
  • de bestendigheid van de verzorging en opvoedingssituatie moet beoordeeld kunnen worden, waarbij getoetst wordt op rechtmatigheid;
  • er moet kunnen worden vastgesteld of de gemaakte afspraken tijdens het proces voorafgaand aan de geboorte van het kind, waaronder afspraken over statusvoorlichting, worden nagekomen;
  • de draagmoeder/draagouders hebben wettelijk één jaar de tijd om op hun beslissing tot afstand van het kind terug te komen.
4.13.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen naar voren gebracht zeer aangeslagen en ontevreden te zijn over hoe de Raad in onderhavige zaak tewerk is gegaan. [belanghebbende 1] heeft aangegeven dat partijen drie weken na de bevalling zijn bevraagd door de raadsonderzoeker over alle (4) kinderen. Dat er überhaupt een Raadsonderzoek zou worden uitgevoerd was – omdat ten aanzien van het oudere kind dat verzoekers met [belanghebbende 1] hebben er geen raadsonderzoek heeft plaatsgevonden – voor partijen onverwacht. Partijen hebben desalniettemin hun medewerking verleend, maar zagen geen reden om een DNA onderzoek te laten verrichten, omdat voor alle partijen vaststaat hoe de minderjarige is verwekt. Het daarop volgende negatieve advies ten aanzien van de adoptie was voor partijen onbegrijpelijk, in het bijzonder gelet op het feit dat partijen al een ouder kind door dezelfde draagmoederconstructie met [belanghebbende 1] als draagmoeder hebben. Naar aanleiding van het negatieve advies hebben partijen tevergeefs getracht in contact te komen met de Raad. De Raad heeft enkel de reacties van [belanghebbende 1] en verzoekers op het rapport aan het raadsrapport aan het rapport toegevoegd. Verzoekers hebben naar voren gebracht dat zij niet om een onderzoek hebben gevraagd en dat de dienstverlening van de Raad te wensen heeft overgelaten. Juist nu er geen communicatie met de Raad mogelijk was vinden partijen in het belang van de minderjarige is dat ook wordt vastgelegd hoe partijen gezamenlijk hun best hebben gedaan om alles goed te regelen ten aanzien van zijn ontstaansgeschiedenis en de juridische vertaling daarvan. Nadat partijen geen contact konden leggen met de Raad over de inhoud van het Raadsrapport hebben zij zich genoodzaakt gevoeld om alles zelf te documenteren, hetgeen veel energie heeft gekost. Het vorenstaande heeft ertoe geleid dat partijen zich niet gehoord hebben gevoeld door de Raad. Daarnaast is het onbegrijpelijk dat de Raad als voorwaarde stelt dat de wensouders voor 100% genetisch verwant zouden moeten zijn aan de minderjarige. Op deze manier zouden twee mannen nooit een kind kunnen adopteren in Nederland.
4.14.
De zittingsvertegenwoordiger van de Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat er geen enkel beletsel is tegen toewijzing van de verzoeken. De zittingsvertegenwoordiger betreurt de gang van zaken en begrijpt dat alle betrokken ouders boos zijn.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Op adoptie zijn de artikelen 1:227, 228 en 230 BW van toepassing. Uit artikel 1:227 lid 2 BW volgt dat een verzoek tot adoptie, onder de omstandigheden in dit geval – waarin [verzoeker 2] de levensgezel is van [verzoeker 1] – slechts kan worden gedaan indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek met [verzoeker 1] heeft samengeleefd. Naar aanleiding van de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling besproken blijkt dat verzoekers meer dan drie jaar samenleven, zodat aan deze voorwaarde is voldaan.
4.16.
Naar aanleiding van de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling besproken is komen vast te staan dat de minderjarige middels een draagmoeder constructie – waarbij [belanghebbende 1] de draagmoeder is die door zelfinseminatie met zaadcelmateriaal van [verzoeker 2] zwanger is geraakt – is verwekt. Dit levert dezelfde (on)zekerheid over genetische afstamming als bij andere kinderen, geboren uit twee ouders van verschillend geslacht. Een DNA-onderzoek, zoals de Raad verlangt, is onder deze omstandigheden niet nodig. De ouders hebben de rechtbank ervan overtuigd dat zij de minderjarige, wanneer de tijd daartoe aanbreekt, zullen inlichten omtrent zij ontstaansgeschiedenis.
4.17.
Daarnaast dient volgens strikte hantering van de wet de verzorgingstermijn van één jaar zoals bedoeld in artikel 1:288 lid 1 onder f BW in acht te worden genomen. De minderjarige is op 8 oktober 2021 geboren. Hij is direct na de geboorte opgenomen in het gezin van verzoekers. Het verzoekschrift is echter ingediend op 23 september 2021, waardoor ten tijde van de indiening van het verzoek niet is voldaan aan de verzorgingstermijn van één jaar.
4.18.
De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om het negatieve Raadsadvies te volgen. De gestelde termijn is naar het oordeel van de rechtbank – zoals de rechtbank in vele eerdere beschikkingen al heeft overwogen - met name bedoeld om in het belang van de te adopteren minderjarige de bestendigheid van de verzorging en opvoeding van de minderjarige door de adoptiefouders te toetsen. Zeker gelet op het feit dat [belanghebbende 1] al eerder de rol van draagmoeder voor de wensouders heeft vervuld, staat de bestendigheid van de verzorging en opvoeding van de wensouders niet ter discussie. De rechtbank zal daarom geen consequenties verbinden aan het feit dat [verzoeker 2] de minderjarige ten tijde van de indiening van het verzoekschrift nog geen jaar heeft verzorgd. De wensouders hebben tijdens de mondelinge behandeling nog nader toegelicht dat de minderjarige sinds zijn geboorte in hun gezin is opgenomen en dat [minderjarige 2] als grote broer, erg trots is op [minderjarige 1] .
4.19.
Op grond van de vorenstaande feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 1:227 en 1:228 BW is voldaan. Tevens staat vast en is voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien dat de minderjarige niets meer van [belanghebbende 1] in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. De rechtbank zal het verzoek inzake de adoptie van de minderjarige toewijzen.
4.20.
De rechtbank hecht er nog aan het volgende op te merken. Alle vier de betrokken volwassenen te weten de wensouders, de draagmoeder en haar partner gaven tijdens de mondelinge behandeling aan enorm gegriefd te zijn, zich beledigd en onheus bejegend te voelen en ook boos en verdrietig daar waar blijdschap om de komst van een gezond kind meer voor de hand zou liggen. Deze reacties zijn niet alleen ingegeven door het negatieve advies van de Raad maar door ook de behandeling en de werkwijze tijdens het onderzoek. De rechtbank heeft begrip voor de boosheid en frustratie van deze betrokkenen. Zonder toelichting – die ontbreekt in de rapportage – valt niet in te zien waarom deze ouders, die zonder enige problemen en bemoeienis van de Raad een eerder kind op de wereld hebben gezet, nu onderwerp zijn geworden van een Raadsonderzoek waar ook nog eens een negatief advies uitkomt. De Raad heeft in de rapportage ook niet aangegeven wat er vervolgens met [minderjarige 1] zou moeten gebeuren. De rechtbank spreekt de hoop en verwachting uit dat de Raad de gevolgde werkwijze intern evalueert.
Familierechtelijke betrekking
4.21.
[verzoeker 2] heeft de rechtbank verzocht te verstaan dat de familierechtelijke betrekking tussen [verzoeker 1] en de minderjarige in stand blijft.
4.22.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat op grond van artikel 1:229 lid 3 BW de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn ouder en diens bloedverwanten blijft bestaan, indien de echtgenoot, de geregistreerd partner of de andere levensgezel van die ouder het kind adopteert, zoals hier het geval is.
Gezamenlijk gezag
4.23.
Verzoekers hebben verzocht te verstaan zij gezamenlijk gezag over de minderjarige uitoefenen en hebben in verband met toekomstige reizen verzocht de gezagsvoorziening in de beschikking neer te leggen.
4.24.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:299 lid 4 BW oefenen de adoptiefouders die niet met elkaar zijn gehuwd of door een geregistreerd partnerschap met elkaar verbonden zijn, door adoptie het gezag over de geadopteerde gezamenlijk uit. De rechtbank zal dit verzoek dan ook toewijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.25.
De rechtbank constateert dat verzoekers de rechtbank hebben verzocht de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Beslissingen inzake adoptie en afstamming kunnen echter niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat deze beschikking pas gevolgen hebben vanaf de dag waarop zij in kracht van gewijsde zijn gegaan. De rechtbank zal de beschikking daarom niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
4.26.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
- belast [verzoeker 1] , geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats 3] met de uitoefening van het gezag over de minderjarige:
[minderjarige 1] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2021,
voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
- spreek uit de adoptie van de minderjarige door [verzoeker 2] , geboren op [geboortedag 2] 1980 te [geboorteplaats 2] onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing ten aanzien van het gezag in kracht van gewijsde is gegaan;
- verstaat dat de familierechtelijke betrekking van de minderjarige en [verzoeker 1] in stand blijft;
- verstaat dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] belast zijn met het gezamenlijk gezag vanaf het moment dat de beslissing betreffende de adoptie in kracht van gewijsde is gegaan;
- draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] ;
- gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] een latere vermelding van de adoptie aan e daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. L. van der Heijden, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.T.W. Gerritsen, griffier, op 16 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).