ECLI:NL:RBAMS:2022:4820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
AMS 21/2351
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en kosten van het dwangbevel in bestuursrechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2022, is het geschil ontstaan over de kosten van een dwangbevel dat door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam aan eiseres is opgelegd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de kosten van het dwangbevel, dat in totaal € 188,- bedroeg. De heffingsambtenaar had eerder een gecombineerde aanslag opgelegd en herinneringen verstuurd, maar eiseres stelde dat zij deze niet had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de juiste procedure heeft gevolgd en dat de kosten in overeenstemming zijn met artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen. Eiseres was niet aanwezig tijdens de zitting op 24 mei 2022, waar de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door mr. H. Oderkerk. De rechtbank oordeelde dat zij niet bevoegd was om te oordelen over het dwangbevel zelf, maar wel over de kosten daarvan. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de opgelegde kosten terecht zijn. Eiseres heeft geen argumenten aangedragen die de rechtbank zouden kunnen overtuigen van het ongelijk van de heffingsambtenaar. De uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, in aanwezigheid van griffier mr. N. Bissumbhar. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

( [gemachtigde] )
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Op 30 maart 2021 (het primaire besluit) heeft de heffingsambtenaar een dwangbevel gemeentelijke vorderingen uitgevaardigd en aan eiseres € 188,- aan kosten in rekening gebracht.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de kosten. Met een uitspraak op bezwaar van 13 april 2021 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2022. Eiseres was hierbij niet aanwezig. De heffingsambtenaar is verschenen in de persoon van mr. H. Oderkerk.

Overwegingen

1. Op 31 oktober 2020 heeft de heffingsambtenaar een gecombineerde aanslag opgelegd aan eiseres. Op 15 januari 2021 heeft de heffingsambtenaar een kosteloze herinnering verstuurd aan eiseres. Op 19 februari 2021 heeft de heffingsambtenaar eiseres aangemaand om de aanslag te betalen en daarvoor € 17,- aan kosten in rekening gebracht. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar op 30 maart 2021 het dwangbevel verzonden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte kosten. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de gecombineerde aanslag, herinnering en aanmaning niet heeft ontvangen. De heffingsambtenaar is daarom van mening dat de aanmaningkosten en dwangbevelkosten terecht in rekening zijn gebracht bij eiseres.
2. Eiseres vraagt in haar beroepschrift aan de heffingsambtenaar om de kosten van het dwangbevel, die inmiddels zijn opgelopen naar € 205,-, in te trekken. De rechtbank begrijpt hieruit dat voor eiseres de kosten van het dwangbevel in geschil zijn. Eiseres heeft verder niet uitgelegd waarom zij het niet eens is met de kosten van het dwangbevel.
3. De rechtbank is niet bevoegd te oordelen over het dwangbevel. Wil eiseres een beslag voorkomen, dan moet zij verzet instellen bij de civiele rechter. De rechtbank is wel bevoegd te oordelen over de kosten van het dwangbevel. In deze zaak moet de rechtbank dus de vraag beantwoorden of de kosten van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht.
4. De rechtbank vindt dat de kosten van € 188,- voor het dwangbevel terecht aan eiseres zijn opgelegd. Volgens vaste rechtspraak zijn betekeningskosten verschuldigd als de belastingplichtige in de gelegenheid is gesteld om kennis te nemen van zijn belastingschuld en om deze te voldoen. [1] In dit geval is aan dit vereiste voldaan: aan eiseres zijn de gecombineerde aanslag, een betalingsherinnering en een aanmaning verstuurd. De rechtbank stelt verder vast dat de betekeningskosten in overeenstemming met artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen zijn berekend.
5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij die uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Bissumbhar, griffier, op 1 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof Amsterdam van 7 mei 2015, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHAMS:2015:1952.