ECLI:NL:RBAMS:2022:4917

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1325
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling huurtoeslag op € 0,- en terugvordering van het teveel betaalde voorschot

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Amsterdam, en de Belastingdienst Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst om haar huurtoeslag voor het jaar 2018 vast te stellen op € 0,- en het teveel betaalde voorschot van € 2.824,- terug te vorderen. Eiseres stelde dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder een negatief verzamelinkomen en een gereserveerd vermogen voor juridische kosten, aanleiding moesten geven om af te wijken van de terugvordering op basis van het evenredigheidsbeginsel.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet in strijd met de wet had gehandeld door de huurtoeslag op € 0,- vast te stellen. De rechtbank bevestigde dat het negatieve inkomen van eiseres niet kon worden gesaldeerd met haar vermogen, en dat de Belastingdienst terecht had geoordeeld dat eiseres geen recht had op huurtoeslag in 2018. De rechtbank vond ook dat de Belastingdienst niet verplicht was om eiseres te horen in de bezwaarfase, ondanks haar verzoek om een hoorzitting.

De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst de terugvordering van het voorschot volledig mocht doorzetten, en dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres niet voldoende waren om van de terugvordering af te zien. Eiseres kreeg geen gelijk in haar beroep, maar de rechtbank oordeelde wel dat de Belastingdienst het griffierecht van € 50,- moest vergoeden en de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 45,09 moest vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1325

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

( [gemachtigde eiseres] ),
en

Belastingdienst Toeslagen, verweerder

( [gemachtigden verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 12 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve huurtoeslag over 2018 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot aan huurtoeslag over dat jaar teruggevorderd van eiseres.
Bij besluit van 24 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2022.
Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Na diverse voorschotbesluiten is met het primaire besluit de huurtoeslag van eiseres vastgesteld op € 0,-. Bij die vaststelling is ook bepaald dat eiseres € 2.824,- aan betaalde voorschotten moet terugbetalen.
1.2.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard en daarmee ervan afgezien om eiseres te horen voordat het bestreden besluit werd genomen. In het besluit is overwogen dat inkomen en vermogen twee van elkaar te onderscheiden onderdelen zijn. Het negatieve inkomen over het jaar 2018 kan daarom niet worden gesaldeerd met het (positieve) vermogen van eiseres over dat jaar. Bij de vaststelling van een toeslag kunnen wel schulden in mindering worden gebracht op een inkomen, maar een negatief inkomen is geen schuld. Vanwege het gezamenlijke vermogen van eiseres en haar toeslagpartner heeft eiseres geen recht op huurtoeslag in het jaar 2018.
Standpunt van eiseres
2.1.
Eiseres onderkent dat volgens de wet het vermogen niet kan worden gesaldeerd met het negatieve inkomen. Zij wijst echter op de memorie van toelichting bij de Awir [1] en stelt dat in dit geval haar persoonlijke omstandigheden moeten leiden tot maatwerk, met inachtneming van een intensieve toets aan het evenredigheidsbeginsel. Zij wijst er daarbij op dat door de fiscus een negatief verzamelinkomen is vastgesteld van € 37.408,-. Het vastgestelde vermogen van € 78.115,- bestond alleen op papier en was voor eiseres en haar partner niet vrijelijk besteedbaar. Het vermogen was namelijk gereserveerd voor advocaatkosten in een noodzakelijke juridische procedure. Inmiddels resteert nog maar € 3.850,- van het vermogen. Eiseres en haar (toeslag)partner hebben ook schulden en er zijn verschillende betalingsregelingen getroffen met de fiscus, vanwege hun geringe financiële middelen. Zij hebben de huurtoeslag bitter nodig om rond te komen. Volgens eiseres heeft verweerder het evenredigheidsbeginsel niet in acht genomen. De gevolgen voor eiseres van de maatregel staan niet in verhouding tot het doel daarvan.
2.2.
Ook vindt eiseres dat haar bezwaar onterecht kennelijk ongegrond is verklaard, omdat verweerder haar uit had moeten nodigen voor een hoorzitting.
Het oordeel van de rechtbank
Motivering en zorgvuldigheid van het bestreden besluit
3.1.
Verweerder heeft onderkend en de rechtbank stelt ook vast, dat het bestreden besluit niet goed is gemotiveerd. Verweerder heeft daarin de terugvordering namelijk niet getoetst aan het evenredigheidsbeginsel, terwijl dat, zoals eiseres terecht heeft gesteld, wel had gemoeten.
3.2.
Ook is de rechtbank met eiseres van oordeel dat verweerder eiseres in de bezwaarfase in de gelegenheid had moeten stellen om te worden gehoord. Eiseres heeft volgens verweerder louter financiële redenen aangedragen in haar bezwaar. Het is echter niet (meer) op voorhand uitgesloten dat financiële redenen en de achtergrond daarvan, kunnen leiden tot een vermindering van de terugvordering. Verweerder had dit uit zorgvuldigheid moeten onderzoeken tijdens een hoorzitting.
3.3.
Aan het eind van de uitspraak geeft de rechtbank aan wat de gevolgen zijn van de geconstateerde gebreken. De rechtbank zal eerst beoordelen of verweerder terecht de definitieve huurtoeslag voor 2018 heeft vastgesteld op € 0,- en vervolgens het volledige betaalde voorschot heeft mogen terugvorderen.
De vaststelling van het recht op huurtoeslag
4.1.
Huurtoeslag is een inkomensafhankelijke uitkering. [2] Dit betekent dat de hoogte van huurtoeslag wordt berekend aan de hand van de draagkracht van een belanghebbende. De draagkracht bestaat uit het inkomen en het vermogen van een belanghebbende. [3] In 2018 gold als uitgangspunt [4] dat er geen recht op huurtoeslag was, als over dat jaar voordeel uit sparen en beleggen in aanmerking werd genomen. [5] Die bepaling is dwingend, dat betekent dat geen ruimte bestaat om bij de toepassing ervan rekening te houden met persoonlijke omstandigheden.
4.2.
De belastinginspecteur heeft op basis van het vermogen van € 78.115,- van eiseres en haar partner, een in aanmerking te nemen voordeel uit sparen en beleggen vastgesteld van € 1.741,-. Daarom heeft verweerder terecht het recht op huurtoeslag voor het jaar 2018 definitief vastgesteld op € 0,-. Het door de belastinginspecteur vastgestelde negatieve inkomen over 2018 heeft blijkens de Wet op de huurtoeslag en de Awir geen betekenis, zodat verweerder dit gegeven terecht niet mee heeft genomen bij de vaststelling.
De terugvordering
5.1.
Wanneer een huurtoeslag op € 0, wordt vastgesteld betekent dit in beginsel dat een belanghebbende het ontvangen voorschot in zijn geheel is verschuldigd en verweerder het volledige bedrag dus terugvordert. [6] Volgens vaste rechtspraak [7] , waar eiseres terecht op heeft gewezen, heeft verweerder echter bij de vaststelling van het terug te vorderen bedrag ook discretionaire ruimte. Dit betekent dat verweerder de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen. [8]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd niet (deels) van de terugvordering af heeft hoeven zien. De rechtbank overweegt daartoe dat het voordeel uit sparen en beleggen is te herleiden tot een vermogen van € 87.115,- van eiseres en haar toeslagpartner in 2018. Dit vermogen is afkomstig uit een opgeheven vennootschap waarin de partner van eiseres een belang van 20% had. Hoewel eiseres en haar partner niet van dit vermogen hebben geleefd, hebben zij wel zelf de keuze gemaakt dit vermogen in te zetten voor juridische procedures. Het is invoelbaar dat zij zich daartoe gedwongen voelden, maar dit blijft hun eigen keuze, waarvan zij zelf de consequenties dragen. Dat de belastinginspecteur over 2018 een negatief verzamelinkomen van eiseres en haar partner heeft vastgesteld van minus € 37.408,- maakt dit niet anders. Eiseres en haar partner leefden in 2018 van de Wajong-uitkering van de partner van eiseres. Naar de rechtbank begrijpt is het negatieve inkomen over dat jaar te herleiden tot de aftrekbaarheid van kosten ter verwerving, inning en behoud van inkomsten uit aanmerkelijk belang. Deze fiscale regeling heeft verweerder niet hoeven betrekken bij de vaststelling van de hoogte van de terugvordering. De rechtbank kan uit de stukken van eiseres ook niet afleiden dat de belastinginspecteur het volledige bedrag van het vermogen fiscaal aftrekbaar vond.
5.3.
Namens eiseres is er op de zitting op gewezen dat de Hoge Raad ‘om’ is gegaan met betrekking tot het fictieve rendement in box 3. Dit leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Na 2018 is artikel 7, derde lid, van de Awir gewijzigd. De rechtbank begrijpt dat toen het uitgangspunt is verlaten dat het voordeel uit sparen en beleggen in de weg staat aan huurtoeslag. Sindsdien wordt uitgegaan van de hoogte van het vermogen zelf. Ook gemeten naar deze maatstaf is het gezamenlijke vermogen van eiseres en haar partner zo hoog dat het aan huurtoeslag in de weg staat [9] .
5.4.
Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de verloren inkomsten aan huurtoeslag over 2018, maar een (relatief) klein deel zijn van het bedrag aan vermogen dat in 2018 beschikbaar was. Eiseres heeft zich kunnen en moeten realiseren dat het vermogen gevolgen kon hebben voor het recht op huurtoeslag en had een (relatief) klein deel van het vermogen kunnen reserveren ter compensatie.
5.5.
Eiseres heeft gewezen op een artikel van Stevens en Lejour dat ervoor pleit een geleidelijke vermogenstoets op te nemen in de Awir. [10] Verweerder heeft toegelicht dat de kritiek in de literatuur en elders ertoe heeft geleid dat per 1 januari 2020 is gekozen voor een geleidelijke afbouw van het recht op huurtoeslag. Dit geldt voor zover het gaat om een geleidelijke afbouw als het inkomen (ineens veel) stijgt. Er is echter niet gekozen voor geleidelijke afbouw als het vermogen (ineens veel) stijgt.
5.6.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het artikel niet af kan doen aan de wet zoals die toen gold en nu nog steeds geldt. In het artikel leest de rechtbank ook niet dat de daarin genoemde knelpunten van toepassing zijn in deze zaak. Anders dan bij de genoemde knelpunten hebben eiseres en haar partner wel het voordeel van het vermogen genoten, ook al zien zij dat zelf anders.
5.7.
Over de financiële situatie van eiseres en haar partner is namens eiseres op de zitting toegelicht dat zij en haar partner in 2018 leefden van de Wajong-uitkering van de partner van eiseres, van toeslagen en een deel van de erfenis. Nu leven zij van een AOW [11] -uitkering met AIO [12] -aanvulling en € 160,- per maand aan inkomsten van de partner. Ook ontvangen ze bijzondere bijstand van de gemeente Amsterdam, omdat ze een zwaar autistisch kind hebben. Eiseres en haar partner kunnen van dit geld moeilijk rondkomen en hebben geen perspectief op een hoger inkomen. Bovendien woont sinds kort een volwassen dochter weer bij hen in vanwege relatieproblemen. De rechtbank vindt de toelichting op de financiële situatie van eiseres geloofwaardig. Zij overweegt dat in het Verzamelbesluit Toeslagen (het Verzamelbesluit) het beleid over de terugvordering van toeslagen is opgenomen. In het Verzamelbesluit zijn ook voorbeelden opgenomen van bijzondere omstandigheden en is vermeld dat de financiële situatie of financiële problemen van een belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat namelijk de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling. De rechtbank vindt dit standpunt van verweerder in het geval van eiseres niet onredelijk. Daarbij betrekt de rechtbank opnieuw dat eiseres en haar partner in beginsel verantwoordelijk zijn voor hun eigen keuze. De rechtbank vindt daarnaast van belang dat eiseres om een betalingsregeling kan verzoeken, waarbij de afbetaling op haar situatie wordt afgestemd. Volgens een voorlopige inschatting van verweerder in het verweerschrift, heeft eiseres op dit moment zo weinig aflossingscapaciteit dat zij niets zou hoeven af te betalen. Mocht dit anders zijn of worden dan kan zij een besluit van verweerder over de afbetalingsregeling ter toetsing voorleggen aan de bestuursrechter.
5.8.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet (deels) van de terugvordering af heeft hoeven zien.
Conclusie
6.1.
Verweerder heeft terecht de huurtoeslag voor 2018 op € 0,- vastgesteld en heeft het betaalde voorschot over 2018 volledig terug mogen vorderen.
6.2.
Dat betekent dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen gelijk. Het motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek dat is vastgesteld onder 4, leidt er niet toe dat het beroep ongegrond is. In het verweerschrift en op de zitting heeft verweerder namelijk alsnog voldoende gereageerd op de omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd. Eiseres, althans haar gemachtigde, heeft op de zitting ook alsnog de gelegenheid gehad om toe te lichten waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. Omdat verder de einduitkomst hetzelfde is gebleven als in het bestreden besluit, zal de rechtbank het beroep ondanks het motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek toch ongegrond verklaren. [13]
6.3.
Vanwege de vastgestelde gebreken moet verweerder wel het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden en de rechtbank zal verweerder ook veroordelen in de door eiseres gemaakt proceskosten. Deze zijn door eiseres op de zitting toegelicht en begroot op € 45,09. Nu verweerder zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank een veroordeling tot dit bedrag uitspreken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 45,09.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.G.J. van der Holst, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 augustus 2022.
De griffier is verhinderd te tekenen. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
2.Artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht).
3.Artikel 7, eerste lid, van de Wht en artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2011.
4.Er gold een uitzondering voor groene beleggingen, maar daarvan is in dit geval geen sprake.
5.Artikel 7, derde lid, van de Awir (zoals dat gold voor het kalenderjaar 2018).
6.Dit volgt uit artikel 26, eerste en tweede lid, van de Awir.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
8.Artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9.Artikel 7, derde lid, van de Awir zoals dat inmiddels geldt; de vermogensgrenzen in 2019 en daarna liggen alle onder het vermogen van eiseres van € 87.511,-.
10.L.G.M. Stevens & A.M. Lejour, ‘Vermogen als zelfstandige factor van draagkracht’
11.Algemene ouderdomswet.
12.Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen.
13.De rechtbank past artikel 6:22 van de Awb toe.