Uitspraak
[opgeëiste persoon],
BESLISSING:
[opgeëiste persoon]voornoemd
niet-ontvankelijk.
Rechtbank Amsterdam
Op 19 augustus 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/751352-21 een beslissing genomen over een schorsingsverzoek van een opgeëiste persoon. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie niet-ontvankelijk verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1970 en momenteel gedetineerd in een penitentiaire inrichting, had verzocht om schorsing van zijn detentie. Tijdens de behandeling in raadkamer is de officier van justitie gehoord, die zich verzet heeft tegen de inwilliging van het verzoek. De officier van justitie stelde dat de opgeëiste persoon sinds 14 juni 2022 niet langer in het HvB-regime, maar in het gevangenisregime verblijft, waardoor de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) niet langer bevoegd zou zijn om op het verzoek te beslissen. De rechtbank heeft overwogen dat de IRK op 3 maart 2022 de overlevering van de opgeëiste persoon had geweigerd, met het bevel dat Nederland de Belgische straf moest overnemen. Deze formele overname vond plaats op 14 juni 2022, wat leidde tot een wijziging van het regime van detentie. Gezien deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de bevoegdheid om te oordelen over het schorsingsverzoek niet meer bij de IRK ligt, maar bij de minister van justitie, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Belgische straf in Nederland. Daarom is het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie niet-ontvankelijk verklaard.