ECLI:NL:RBAMS:2022:4991

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
9929323
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruimingsvordering wegens onvoldoende bewijs van tekortkomingen huurder

In deze zaak heeft de stichting Woningstichting Rochdale een kort geding aangespannen tegen een gedaagde huurder, met als doel ontruiming van de woning. De procedure begon met een dagvaarding op 17 juni 2022, waarin Rochdale stelde dat de gedaagde haar huurdersverplichtingen niet nakwam. De gedaagde huurde sinds 9 mei 2007 de woning en was op 13 september 2021 niet aanwezig tijdens een brandincident. Rochdale voerde aan dat de gedaagde niet meer haar hoofdverblijf in de woning had, wat werd ondersteund door het feit dat er geen persoonlijke spullen van haar in de woning waren aangetroffen tijdens politiebezoeken. De gedaagde betwistte deze claims en verklaarde dat zij tijdelijk in het buitenland verbleef voor medische behandeling en dat de brandstichting door een vriend van haar ex-partner was veroorzaakt.

Tijdens de zitting op 11 juli 2022 zijn beide partijen gehoord. De kantonrechter oordeelde dat Rochdale onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de gedaagde haar verplichtingen als huurder niet nakwam. De gedaagde had aannemelijke verklaringen gegeven voor haar afwezigheid en de omstandigheden rondom de brandstichting. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van onderhuur of ingebruikgeving aan derden en dat de gedaagde haar hoofdverblijf in de woning had. Daarom werd de vordering tot ontruiming afgewezen en werd Rochdale veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

De uitspraak werd gedaan door kantonrechter A.W.J. Ros op 18 juli 2022, waarbij de proceskosten aan de zijde van de gedaagde werden begroot op € 498,00. De kostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9929323 KK EXPL 22-344
vonnis van: 18 juli 2022
func.: 48614

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

de stichting Woningstichting Rochdale

gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: Rochdale
gemachtigde: mr. C. van Enckevort
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A. Frederiksen

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 17 juni 2022, met producties, heeft Rochdale een voorziening gevorderd. [gedaagde] heeft vervolgens een conclusie van antwoord met producties ingediend.
Ter zitting van 11 juli 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden Voor Rochdale is verschenen mevrouw [naam 1] , vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, samen met haar dochter [naam 2] , vergezeld door de gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[gedaagde] huurt sinds 9 mei 2007 de woning aan het [adres 1] , hierna te noemen: de woning.
1.2.
In de algemene huurvoorwaarden is in artikel 8.3 opgenomen: “
De huurder is gehouden het gehuurde zelf te bewonen en daar zijn hoofdverblijf te hebben.”
1.3.
Op 13 september 2021 is door een derde brand gesticht op het balkon van de woning. [gedaagde] was op dat moment niet aanwezig in de woning.
1.4.
Naar aanleiding van de brand heeft de politie op 16 september 2021 een bestuurlijke rapportage gemaakt van de bevindingen. Daarin beschrijft de politie hoe ze de woning aantroffen en wat zij vervolgens in de woning zagen. Zij beschrijven onder meer:
“Tijdens de doorzoeking werden er in de woning ca 14 paar herenschoenen aangetroffen in de maten 44/45/46 en 1 paar in de maat 40. Er werden verder geen vrouwenschoenen aangetroffen. Tevens werden er geen goederen aangetroffen die erop zouden duiden dat er een vrouw permanent in de woning woonachtig zou zijn. In de woning werd ook geen post aangetroffen die op naam gesteld stond van [weggelakt]. In de woning op de eettafel werden de sleutels aangetroffen van de voordeur van de woning. Voorts werd de buurman van het perceel [adres 2] gesproken. Hij verklaarde dat er alleen een paar Afrikaanse mannen in de woning woonachtig waren en dat hij nog nooit een vrouw had gezien. (…) De politie heeft geprobeerd contact te krijgen met de [weggelakt] echter bleek zij telefonisch niet bereikbaar. De voordeur van de woning werd door de politie niet alleen met de aangetroffen huissleutels afgesloten maar ook door middel van een extern slot. Deze sleutels zijn tot op heden nog niet opgehaald en mw. [weggelakt] heeft zich ook nog niet bij de politie gemeld.”
1.5.
Rochdale heeft naar aanleiding van de brandstichting een onderzoek gedaan en bij e-mail van 29 september 2021 de burgermeester verzocht de woning te sluiten.
1.6.
Bij brief van 17 november 2021 heeft Rochdale een bestuurlijke waarschuwing ontvangen vanwege de brandstichting. In deze brief staat onder meer: “
In uw woning is brand gesticht en hierdoor is de openbare orde verstoord. Het is de eerste keer dat ik ben geïnformeerd over een incident in de woning. Daarom krijgt u een bestuurlijke waarschuwing. Voorkomen moet worden dat opnieuw feiten of incidenten plaatsvinden die de openbare orde verstoren.”
1.7.
Bij brief van 3 januari 2022 heeft Rochdale [gedaagde] uitgenodigd voor een gesprek op kantoor op 11 januari 2022. Daar is door [gedaagde] niet op gereageerd.
1.8.
In de weken daarna zijn meerdere huisbezoeken afgelegd aan de woning, waarbij op 16 maart 2022 met een machtiging de woning is betreden door de politie. Daar is op 17 maart 2022 een rapport van opgesteld. Daarin staat onder meer:
“Op 28 februari, 1, 2, 7, 8,9, 15 en 16 maart is deze woning dagelijks meerdere malen bezocht. Zowel in de middag als in de avonduren werd op deze dagen op ons aanbellen en aankloppen steeds niet gereageerd. (…) De woning is geheel ingericht. In de (enige) slaapkamer zijn persoonlijke spullen aanwezig van een vrouw. Verschillende ruiten aan de achterzijde (linksachter bij het balkon) zijn stuk. Delen van het glas ontbreken. Op het balkon (de linker voorzijde) vertoond nog steeds duidelijke tekenen van een brand. De elektriciteit is aangesloten. De ijskast is in werking. De ijskast en het vriesgedeelte zijn echter leeg. In de keuken is nagenoeg geen proviand aanwezig. De proviand die wel aanwezig is kennelijk over datum of bijna over datum. In het toilet is geen water (in de zwanenhals) te zien. Kennelijk is het toilet al geruime tijd niet gebruikt. Ook de afvoer in de douche is geheel droog. Ook deze is kennelijk langdurig niet gebruikt. De in de badkamer aanwezige wasmachine bevat een of meerdere kledingstukken waarover een dikke laag schimmel is gegroeid. (…) Door de Seon is een hangslot aangebracht. De nieuwe huissleutel is achtergelaten op politiebureau (…).”
1.9.
Bij brief van 17 mei 2022 heeft Rochdale [gedaagde] in de gelegenheid gesteld de woning uiterlijk op 30 mei 2022 vrijwillig te ontruimen.
1.10.
Op 6 juni 2022 heeft [gedaagde] de sleutel van de woning opgehaald bij het politiebureau.
1.11.
Bij brief van 8 juni 2022 heeft [gedaagde] bij monde van haar gemachtigde aangegeven niet vrijwillig te vertrekken uit de woning.

Vordering en verweer

2. Rochdale vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden tot ontruiming van de woning. Ook vordert Rochdale veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3. Rochdale stelt hiertoe dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar huurdersverplichtingen. Allereerst doordat zij niet meer haar hoofdverblijf heeft in de woning, zoals blijkt uit het feit dat zij op 13 september 2021 niet in de woning aanwezig was en dat er op die dag ook geen persoonlijke spullen van haar zijn aangetroffen in de woning, dat zij tijdens geen enkel huisbezoek thuis is aangetroffen en dat zij de sleutel van de woning na 16 maart 2022 pas op 6 juni 2022 heeft opgehaald.
4. Daarnaast is [gedaagde] tekortgeschoten door de brand(stichting) op het balkon van de woning, dat aan haar kan worden toegerekend op grond van artikel 7:219 BW.
5. Tot slot is [gedaagde] tekortgeschoten door de woning onder te verhuren en/of in gebruik te geven aan derden, zoals blijkt uit de bevindingen van de politie op 13 september 2021 toen enkel spullen van een man werden aangetroffen in de woning. Ook verklaarde een buurman op die dag dat hij nog nooit een vrouw heeft gezien in de woning.
6. [gedaagde] voert verweer tegen de vordering. Zij voert aan dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf heeft in de woning en betwist dat er sprake is (geweest) van onderhuur. Ten aanzien van de brandstichting op het balkon geeft zij aan dat dat een vriend van haar ex-partner is geweest, die zij de sleutel van de woning had gegeven toen zij zelf twee weken op vakantie was om de woning in de gaten te houden. Zij heeft geen toestemming gegeven aan hem om in de woning te overnachten. Na het incident heeft zij de relatie met haar partner verbroken. [gedaagde] ging ervan uit dat het met de bestuurlijke waarschuwing van 17 november 2021 afgerond was.
7. Met betrekking tot de in de woning aangetroffen herenschoenen verklaart [gedaagde] dat zij tweedehands schoenen verzamelt om aan haar familie in de Dominicaanse Republiek te verzenden.
8. [gedaagde] lijdt aan reumatoïde artritis en heeft zich daarvoor laten behandelen in de Dominicaanse Republiek, waar zij vandaan komt. Zij heeft daarom van 5 januari t/m 5 juni 2022 in de Dominicaanse Republiek verbleven. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [gedaagde] een foto van een boardingpass van 5 januari 2021 overgelegd, samen met stukken waaruit blijkt dat zij in ieder geval in april en mei 2022 onder behandeling is geweest van een arts in de Dominicaanse Republiek.
9. [gedaagde] betwist kortom dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar huurdersverplichtingen, dat zij de woning heeft onderverhuurd of in gebruik heeft gegeven aan derden en dat zij haar hoofdverblijf niet (meer) heeft in de woning.

Beoordeling

10. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Rochdale in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
11. Op grond van het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken is naar het oordeel van de kantonrechter voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van [gedaagde] in haar verplichtingen als huurder die in een bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst zal rechtvaardigen.
12. Hoewel [gedaagde] zich op de momenten dat Rochdale en/of de politie bij de woning zijn geweest niet in de woning bevond, heeft zij daar een niet op voorhand onaannemelijke verklaring voor gegeven. In september 2021 was zij op vakantie en heeft zij de sleutel voor die periode aan een vriend van haar toenmalige partner gegeven om op het huis te passen. Rochdale stelt dat er in die tijd sprake was van onderhuur of ingebruikgeving van de woning, op basis van het feit dat er geen persoonlijke spullen van [gedaagde] in de woning werden aangetroffen. Rochdale heeft dit standpunt echter niet verder onderbouwd aan de hand van een huurovereenkomst of ander bewijs waaruit kan worden vastgesteld dat [gedaagde] de woning tegen betaling onderverhuurde.
13. Over de periode van 5 januari t/m 5 juni 2022 heeft [gedaagde] eveneens een op het eerste gezicht aannemelijke verklaring gegeven, zeker nu zij daar ook bewijsstukken van heeft aangeleverd. De verklaring strookt ook met hoe de woning door de politie is aangetroffen op 16 maart 2020: duidelijk enige tijd onbewoond, maar wel met de persoonlijke spullen van [gedaagde] . Enkele maanden in het buitenland verblijven voor een medische behandeling is niet aan te merken als een verplaatsing van het hoofdverblijf.
14. Wat betreft de brandstichting is onvoldoende aannemelijk geworden dat deze aan [gedaagde] is aan te rekenen, althans dat dit leidt tot een tekortkoming in de nakoming van de huurverplichting die ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen.
15. Gelet op het voorgaande is onvoldoende vast komen te staan om op voorhand de ontruiming toe te wijzen. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van onderhuur dan wel ingebruikgeving van de woning aan derden en ook niet dat [gedaagde] niet (meer) haar hoofdverblijf heeft in de woning. Het had op de weg van Rochdale gelegen haar standpunt verder te onderbouwen met stukken. Het is al met al onvoldoende aannemelijk dat een eventuele bodemrechter een vordering tot ontruiming zal toewijzen, zodat de gevraagde voorziening zal worden afgewezen.
16. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Rochdale worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] .

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt Rochdale in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 498,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.J. Ros, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.