2.4.Omdat ook na het maken van deze afspraken een geschil was ontstaan over de huurbetaling, hebben de verhuurders [eiseres] gedagvaard voor de kantonrechter van deze rechtbank en achterstallige huur gevorderd. In reconventie heeft [eiseres] huurverlaging gevorderd. Zij nam het standpunt in dat sprake was van onvoorziene omstandigheden die, mede gelet op de bijzondere aard van de overeenkomsten, recht zouden geven op een hogere korting dan gebruikelijk op grond van de zogenoemde corona-jurisprudentie. In een tussenvonnis van 27 december 2021 staan onder meer de volgende overwegingen:
“(…)
13. De kernvraag in dit geschil is of met de door [gedaagden] aangeboden huurkortingen gedurende de periode maart 2020 tot en met juni 2021 in verband met de coronacrisis, nog steeds sprake is van een disbalans tussen partijen, zoals [eiseres] stelt, en [gedaagden] betwisten.
14. De kantonrechter stelt vast dat de door [gedaagden] aangeboden huurkortingen afwijken van het in de corona jurisprudentie ingenomen uitgangspunt, kort gezegd, dat het nadeel dat de huurder lijdt als gevolg van de coronacrisis gelijkelijk (50/50) tussen verhuurder en huurder dient te worden verdeeld volgens een bepaalde formule. (…)
Omstandigheden die verdere afwijking uitgangspunt rechtvaardigen?
16. In de corona jurisprudentie zijn prejudiciële vragen gesteld, waaronder de vraag welke omstandigheden van het geval meewegen bij het bepalen of verdelen van de schade in het geval de beperking in het gebruik van het gehuurde een onvoorziene omstandigheid is die tot huurprijsvermindering leidt. De procureur-generaal heeft op die vraag als volgt geantwoord:
(…) Als uitgangspunt dient het bedoelde nadeel gelijkelijk (50/50) tussen verhuurder en huurder te worden verdeeld. Omstandigheden die als zodanig losstaan van de verstoring van het contractuele evenwicht tussen de prestaties van verhuurder en huurder bij de huur van bedrijfsruimte door de coronacrisis, kunnen een afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen.
Naar de kantonrechter begrijpt strekt het betoog van [eiseres] ertoe dat laatst bedoelde omstandigheden zich voordoen en daarom afwijking rechtvaardigen van het uitgangspunt dat het nadeel gelijkelijk tussen huurder en verhuurder dient te worden verdeeld.
17. Het betoog van [eiseres] slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
18. [eiseres] heeft de feiten en omstandigheden die volgens haar noodzaken tot afwijking van voornoemd uitgangspunt uiteengezet in randnummers 5 tot en met 10 van de conclusie van antwoord. Deze omstandigheden zijn naar de kern genomen dat volgens [eiseres] de verschuldigde huur extreem hoog is, omdat de opzet van de huurovereenkomsten en de bedrijfsvoering erop neerkomen dat nagenoeg de gehele omzet die door [eiseres] wordt behaald onder aftrek van kosten/lasten, waaronder een beloning voor de directie van [eiseres] verrichte beheersdiensten, in de vorm van huur/pacht wordt betaald. De huurprijzen zijn niet gebaseerd op reële vierkante meterprijzen zoals dat gebeurt bij bedrijfspanden met een andere bestemming. Daar komt nog bij dat de huurprijzen grotendeels zijn gebaseerd op de situatie voor de in 2014 gewijzigde APV, aldus nog steeds [eiseres] . [eiseres] concludeert dat deze omstandigheden rechtvaardigen dat er geen huur is verschuldigd zolang de vaste lasten hoger zijn dan de omzet. Ter onderbouwing heeft [eiseres] verwezen naar de ingebrachte financiële stukken.
19. [gedaagden] hebben het betoog van [eiseres] betwist. Daartoe is onbetreden gesteld dat partijen geen omzetafhankelijke huurprijzen zijn overeengekomen dat dat dit ook nooit de bedoeling is geweest. Onbetwist is in dat verband gesteld dat huurovereenkomsten al jaren lopen en dat de overeengekomen – vaste – huurprijs is betaald, ongeacht de hoogte van de omzet.
20. Mede gelet op het voorgaande acht de kantonrechter niet aannemelijk geworden dat partijen een omzetafhankelijke huurprijs zijn overeengekomen. Dat sprake is van een extreem hoge huur is betwist, en valt bij gebrek aan gegevens over huurprijzen van de omliggende ruimtes waar raamprostitutie wordt geëxploiteerd, niet vast te stellen. Daargelaten dat niet is gebleken dat een hoge huurprijs [eiseres] vóór de coronacrisis heeft gehinderd in een rendabele exploitatie van de Ramen.
21. [eiseres] heeft – behalve een beroep op haar financiële cijfers in jaar 2020 – geen andere aanknopingspunten gesteld die haar stelling onderbouwen dat sprake is van omstandigheden die rechtvaardigen dat geen huur is verschuldigd zolang de vaste lasten hoger zijn dan de omzet. De omstandigheid dat [eiseres] een aanzienlijk omzetverlies lijdt door de overheidsmaatregelen is in het licht van het – om die reden – ontwikkelde uitgangspunt voor aanpassing van de huurovereenkomst op basis van artikel 6:658 BW op zich zelf onvoldoende om te concluderen tot een verminderde huurprijs zoals [eiseres] heeft gevorderd.
De kantonrechter heeft vervolgens geconcludeerd dat de gevorderde huurkorting niet toewijsbaar is voor alle verhuurders uitgezonderd [gedaagde 2] . Zij heeft overwogen wel voornemens te zijn de huurprijs in de relatie met hem aan te passen, omdat [gedaagde 2] door de verstrekkende gevolgen van (de maatregelen tegen) het coronavirus geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mocht verwachten. De kantonrechter heeft in dit tussenvonnis bij [eiseres] informatie opgevraagd die nodig is voor aanpassing van de huurprijs.