ECLI:NL:RBAMS:2022:5196

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
C/13/652981 / FA RK 18-5301
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en gezag in een complexe ouderschapskwestie met betrekking tot contactherstel tussen een minderjarige en zijn vader

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 31 augustus 2022, zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] betrokken in een geschil over de zorgregeling en het gezag. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.P. Schut, verzoekt om een zorgregeling met zijn zoon, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.C.H. Gerrits, verzoekt om het eenhoofdig gezag over [minderjarige] toe te kennen. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen vastgesteld dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te betalen.

De rechtbank heeft in deze beschikking overwogen dat het kind recht heeft op contact met beide ouders, maar dat in dit specifieke geval het niet in het belang van het kind is om opnieuw te proberen contact te herstellen. De minderjarige heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan contact met zijn vader, en de rechtbank acht het niet in het belang van het kind om de moeder alleen met het gezag te belasten, omdat dit de vader verder uit het leven van het kind zou duwen. De rechtbank wijst zowel het verzoek van de vader om een zorgregeling als het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag af.

De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de vader maandelijks schriftelijk zal informeren over de gang van zaken van [minderjarige]. De rechtbank benadrukt dat het belangrijk is dat de vader op de achtergrond betrokken blijft in het leven van zijn zoon, zodat er in de toekomst mogelijk weer contact kan ontstaan. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/652981 / FA RK 18-5301
Beschikking van 31 augustus 2022 betreffende zorgregeling en gezag
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T.P. Schut te Amsterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.C.H. Gerrits te Haarlem,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 3 juli 2019 is in de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/652981 / FA RK 18-5301 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is bepaald dat de minderjarige [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de moeder en dat de vader € 600,- per maand dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De Raad is verzocht te adviseren ten aanzien van het gezag en de zorgregeling en daartoe een onderzoek te verrichten, ook ter beantwoording van de vraag of een beschermingsmaatregel in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De behandeling van de verzoeken omtrent het gezag en de zorgregeling is aangehouden tot 9 december 2019. Uiterlijk twee weken voor die datum dient de Raad aan de rechtbank te rapporteren en te adviseren. Daarna zal de rechtbank partijen informeren over de verdere voortgang van de procedure. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
1.2.
Voorts is bij beschikking van 27 november 2019 in de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/652981 / FA RK 18-5301 bepaald dat de behandeling omtrent het gezag en de zorgregeling pro forma wordt voortgezet op 20 juli 2020. Partijen zijn verzocht uiterlijk 10 dagen voor genoemde datum de rechtbank te informeren over de actuele stand van zaken van de in het kader van de ondertoezichtstelling (hierna: OTS) uit te voeren trajecten en de voortgang van de omgang. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
1.3.
Nadien is bij beschikking van 6 januari 2021 in de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/652981 / FA RK 18-5301 bepaald dat de behandeling omtrent het gezag en de zorgregeling pro forma wordt voortgezet op 28 juni 2021. Partijen zijn verzocht uiterlijk 10 dagen voor genoemde datum de rechtbank te informeren over de stand van zaken betreffende de OTS en de gewenste voortgang van de procedure. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
1.4.
De behandeling van de zaak is daarna meermaals aangehouden, voor het laatst tot 10 januari 2022.
1.5.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het F9-formulier van de moeder met als bijlage de brief van de Raad, ingekomen op 22 november 2021.
1.6.
De minderjarige [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daarvan gebruik gemaakt en is afzonderlijk door de kinderrechter gehoord op 30 mei 2022.
1.7.
De zaak is verder mondeling behandeld achter gesloten deuren op 1 juni 2022.
Partijen en hun advocaten en mw. F. Huizinga namens de Raad zijn bij de mondelinge behandeling verschenen. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal van aanhouding opgemaakt.
1.8.
Daarna heeft de rechtbank nog kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de adviesbrief van de Raad van 23 juni 2022;
  • de schriftelijke reactie van de moeder van 6 juli 2022;
  • de schriftelijke reactie van de vader van 6 juli 2022.

2.De feiten

2.1.
Voor de vaststaande feiten wordt verwezen naar de eerder gegeven beschikkingen van 3 juli 2019, 27 november 2019 en 6 januari 2021.
2.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen in voormelde beschikkingen is overwogen en beslist, welke overwegingen en gronden als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
3.2.
Aan de orde zijn nog de verzoeken van de moeder met betrekking tot het gezag en de verzoeken van partijen ten aanzien van de zorgregeling.
De verzoeken
3.3.
De vader handhaaft zijn verzoek om een zorgregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige] . De vader en [minderjarige] hebben inmiddels al jaren geen contact meer met elkaar. Hij heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag te belasten.
3.4.
De moeder heeft verzocht haar het eenhoofdig gezag over [minderjarige] toe te kennen. Verder heeft zij, na wijziging van het oorspronkelijke verzoek, verzocht te bepalen dat tot nader order geen omgang of zorgregeling zal gelden tussen [minderjarige] en de vader, waarbij het streven blijft dat de regeling zoals verzocht door de moeder op termijn zal worden uitgevoerd, indien en voor zover [minderjarige] dit wenselijk acht en dit in het belang van [minderjarige] is.
De voorgeschiedenis
3.5.
De Raad heeft in het Raadsrapport van 29 oktober 2019 gerapporteerd dat beëindiging van het gezag van de vader niet tegemoetkomt aan de belangen van [minderjarige] , omdat ouders meer dan tien jaar samen de opvoeding en zorg gezamenlijk hebben vormgegeven. Op dat moment waren ouders niet in staat positief met elkaar te communiceren over [minderjarige] . Er leek bij [minderjarige] sprake te zijn van ernstige loyaliteitsproblematiek en een volledige negatieve beeldvorming over zijn vader. Op verzoek van de Raad is op 11 november 2019 door de rechtbank de OTS van [minderjarige] uitgesproken, met onder meer als doel dat [minderjarige] de gelegenheid zou krijgen voor contactherstel met zijn vader. In de periode november 2019 tot en met augustus 2020 was geen vaste gezinsmanager aan het gezin gekoppeld en is de OTS onvoldoende benut. Vanaf augustus 2020 was er wel een vaste gezinsmanager die in gesprek is gegaan met de moeder, [minderjarige] en de vader. Op 29 oktober 2020 heeft de rechtbank de OTS verlengd tot 11 november 2021, zodat er nogmaals de kans zou zijn om aan de doelstelling te werken. Voor het herstellen van contact tussen [minderjarige] en zijn vader zou de module contactherstel van het Centrum voor Relationele Therapie van Arkin worden ingezet. Doordat de moeder en [minderjarige] hebben aangegeven hier niet aan te willen deelnemen, is het niet gelukt dit traject op te starten. Jeugdbescherming (hierna: JBRA) heeft op 8 september 2021 aan de Raad gevraagd om het voornemen, de OTS niet te verlengen, te toetsen. De Raad heeft op 30 september 2021 aangegeven hiermee akkoord te gaan. De Raad heeft hierbij overwogen dat er al lang geen contact is tussen de vader en [minderjarige] . Nadat een OTS is opgelegd heeft het een tijd geduurd voordat er een vaste gezinsmanager aan het gezin werd gekoppeld, dit betreurt de Raad omdat het hierdoor langer heeft geduurd voordat de hulp is opgestart. Het beeld is dat het nu goed gaat met [minderjarige] , hij doet het goed op school en kan in gesprek met JBRA aangeven hoe hij zich voelt. [minderjarige] heeft zelf aangegeven geen behoefte te hebben aan contact met zijn vader. Dit heeft [minderjarige] ook aangegeven bij de kinderrechter.
De laatste standpunten
3.6.
In de adviesbrief van 23 juni 2022 heeft de Raad het advies meegegeven de zaak nogmaals mee te geven voor onderzoek door de Raad om te bezien welke mogelijkheden er zijn voor contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Binnen de OTS is er volgens de Raad onvoldoende hulpverlening van de grond gekomen en daar zijn onvoldoende consequenties aan verbonden. Daarnaast adviseert de Raad om voor [minderjarige] een bijzondere curator te benoemen, die langduriger beschikbaar is voor [minderjarige] en kan onderzoeken welke mogelijkheden hij heeft om alsnog het contact met vader aan te gaan. De Raad heeft aangegeven niet te beschikken over het borgingsplan van JBRA, zodat niet bekend is welke afspraken zijn gemaakt.
3.7.
De vader heeft in zijn reactie laten weten dat hij zich met het advies van de Raad kan verenigen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader naar voren gebracht dat hij er in het begin alles aan heeft gedaan om [minderjarige] te kunnen zien, maar dat alles wat hij deed werd tegengewerkt. Er is een ernstig loyaliteitsconflict bij [minderjarige] en de vader heeft niet de kans gekregen om een band met hem op te bouwen. De vader heeft een heel lange adem gehad en er is niets veranderd. Dit is voor de vader heel pijnlijk.
3.8.
De moeder heeft in haar reactie verzocht om het advies van de Raad niet over te nemen. De moeder geeft aan dat een dergelijk traject niet in het belang is van [minderjarige] . Het is een lang en emotioneel traject geweest, dat de moeder als zeer belastend heeft ervaren. Zij merkt dat dit ook geldt voor [minderjarige] . De moeder benadrukt dat zij als uitgangspunt heeft dat het voor [minderjarige] het beste zou zijn om weer contact te hebben met zijn vader. Echter, hij geeft stelselmatig en met klem aan op dit moment geen contact te willen met de vader. Als [minderjarige] nu, ondanks zijn stellige mening, weer onder druk wordt gezet, kan dit volgens de moeder onherstelbare schade aanrichten voor zowel [minderjarige] als de relatie met zijn vader. Er is een borgingsplan waarin is aangegeven hoe [minderjarige] in de toekomst met zijn vader in contact kan komen als hij dat zou willen en welke hulp hij daarbij kan inschakelen.
De overwegingen van de rechtbank over de zorgregeling
3.9.
Allereerst wil de rechtbank benadrukken dat als uitgangspunt geldt dat een kind recht heeft op contact met beide ouders, en dat ook de vader recht heeft op contact met zijn zoon. Het is voor een kind van groot belang om beide ouders te kennen en goed contact met hen te hebben. De rechtbank moet daarom ook in beginsel alles in het werk stellen om contact tussen een ouder en kind te bewerkstelligen. Er kan echter ook een situatie ontstaan waarin het niet langer in het belang is van een kind om weer een nieuwe poging te doen tot contactherstel. Dat is naar het oordeel van de rechtbank de situatie die hier is ontstaan en daarom zal de rechtbank de Raad niet volgen in zijn advies. De rechtbank betrekt daarbij ook het gesprek dat met [minderjarige] is gevoerd en het borgingsplan van JBRA van 17 november 2021, dat in deze procedure (grotendeels) is overgelegd. Het feit dat tijdens de OTS niet alles is geprobeerd wat er misschien gedaan had kunnen worden is heel pijnlijk, maar maakt de conclusie niet anders. Er is in de afgelopen jaren door de rechtbank en JBRA ingezet op contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . JBRA heeft in het borgingsplan aangegeven dat de gezinsmanager van JBRA diverse gesprekken heeft gevoerd met [minderjarige] , waarin hij steeds heel stellig is geweest in zijn mening dat hij geen contact wenst met zijn vader. Ook geeft hij daarbij aan dat hij er moe van is om te praten over het contact met zijn vader. In gesprekken met de kinderrechter is diezelfde rustige en stellige overtuiging van [minderjarige] naar voren gekomen dat hij geen behoefte heeft aan contact en daartoe niet gedwongen wil worden. Inmiddels is [minderjarige] 14 jaar en zal hij zich steeds moeilijker laten dwingen of bewegen om het contact aan te gaan. Uit het borgingsplan van JBRA blijkt dat het nu goed gaat met [minderjarige] en dat met hem is besproken hoe hij het kan aanpakken als hij wel in de toekomst met zijn vader in contact wil komen en wie hem daarbij kan ondersteunen. Het is volgens JBRA belangrijk dat [minderjarige] weet dat zijn vader van hem zal blijven houden en in contact met hem wil komen. Daarvoor zijn aan vader ook handreikingen gegeven. [minderjarige] heeft zelf aangegeven dat hij blij is dat JBRA het gaat afsluiten. Wanneer hij wel behoefte heeft aan contact belt hij zijn vader op, het nummer hangt op het prikbord. Ook de moeder noemt in haar laatste reactie de brief van de vader, waarin hij heeft aangegeven dat hij de beslissing accepteert en dat hij er altijd voor [minderjarige] zal zijn als hij contact wil. Deze brief met zijn telefoonnummer heeft de moeder op de koelkast gehangen.
3.10.
De rechtbank concludeert dat op een zorgvuldige manier met [minderjarige] is besproken hoe hij alsnog met zijn vader in contact kan komen, en dat ook met de vader en de moeder is gesproken over hun rol daarbij. [minderjarige] wijst de mogelijkheid van contact in de toekomst ook niet helemaal af. De rechtbank vreest dat, als [minderjarige] nu opnieuw wordt gevraagd om gesprekken te voeren over het contact met zijn vader, met ofwel de Raad of een bijzondere curator, of het onderwerp door gesprekken met de moeder weer in beeld komt, de weerstand bij [minderjarige] alleen maar zal groeien, omdat hij zich niet gehoord en serieus genomen zal voelen. Dit zal voor [minderjarige] nieuwe onrust met zich meebrengen en mogelijk meer kwaad dan goed doen voor de relatie met zijn vader en de kans om die in de toekomst nog te herstellen. Daarom zal de rechtbank geen onderzoek gelasten of een bijzondere curator benoemen en het verzoek van de vader om een zorgregeling afwijzen. De rechtbank begrijpt dat dit voor de vader heel moeilijk en misschien ook niet te accepteren zal zijn. Maar hoe pijnlijk ook, het is van belang dat de vader de handreikingen van JBRA ter harte neemt en [minderjarige] zo nu en dan laat weten dat hij om hem geeft en aan hem denkt, zodat [minderjarige] weet dat hij altijd welkom is bij zijn vader. Dat zal de stap om contact te zoeken in de toekomst makkelijker maken.
De overwegingen van de rechtbank over het gezag
3.11.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in verbinding met artikel 1:251a van het BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Dit kan indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.
De rechtbank stelt vast dat er tussen de ouders geen directe communicatie over [minderjarige] mogelijk is. De vader heeft al lange tijd geen contact met [minderjarige] en hij krijgt geen informatie over hem van de moeder, hoewel daarover tijdens de mondelinge behandeling nu wel afspraken zijn gemaakt. De rechtbank vindt het niet in het belang van [minderjarige] om de moeder alleen met het gezag te belasten. Daarmee zou de vader immers nog meer uit het leven van [minderjarige] verdwijnen en dat zou een bevestiging zijn van een heel onwenselijke situatie. De vader heeft [minderjarige] een groot deel van zijn leven samen met de moeder opgevoed en het is aan beide ouders om belangrijke beslissingen over hem te nemen. Het is aan de moeder om de vader voldoende te informeren, zodat hij waar nodig gezagsbeslissingen zal kunnen nemen. Op deze manier heeft de vader op de achtergrond wel de kans om zijn rol als vader te blijven invullen en is het signaal aan [minderjarige] dat zijn vader deel uitmaakt van zijn leven. Het is niet gebleken dat de vader misbruik maakt van zijn gezag door bijvoorbeeld gezagsbeslissingen tegen te werken of niet te reageren. De rechtbank vindt het dan ook in het belang van [minderjarige] om het gezamenlijk gezag van de ouders in stand te laten en zal het verzoek van de moeder afwijzen.
Informatieregeling
3.13.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken zal een informatieregeling worden vastgelegd, waarbij de moeder de vader een keer per maand schriftelijk (per e-mail) zal informeren over hoe het met [minderjarige] gaat, waaronder informatie over zijn gezondheid, school, bezigheden, vakanties en andere belangrijke gebeurtenissen, vergezeld van een recente foto. De moeder heeft aangegeven dat zij de informatie via een tussenpersoon wil verstrekken. De rechtbank merkt daarover op dat het aan de moeder is om ervoor te zorgen dat de vader de informatie krijgt, de manier waarop dat gebeurt, al dan niet via een tussenpersoon, is aan haar.
Uitleg voor [minderjarige]
3.14.
Beste [minderjarige] ,
Ik heb met jou gesproken en je was heel duidelijk: je hebt geen behoefte aan contact met je vader en je bent er klaar mee om daar steeds over te praten. Ik ga je daar nu ook niet toe dwingen, want ik denk dat dat geen zin heeft. Maar ik hoop wel dat je over een tijdje zelf contact met je vader gaat zoeken, want je vader is een deel van jou en een deel van je leven. Daarom heb ik besloten dat je vader wel samen met je moeder de beslissingen over jou blijft nemen.
Bedenk dat er altijd een andere kant is van het verhaal, ook aan het verhaal dat jij in je hoofd hebt over je vader. Maar die andere kant kan je alleen zien als je het een kans geeft. Je vader houdt van je en wil graag contact met je, dus die mogelijkheid staat altijd open.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling af;
4.2.
wijst het verzoek van de moeder inzake het eenhoofdig gezag af;
4.3.
bepaalt bij wijze van informatieregeling dat de moeder de vader een keer per maand schriftelijk (per e-mail) zal informeren over hoe het met [minderjarige] gaat, waaronder informatie over zijn gezondheid, school, bezigheden, vakanties en andere belangrijke gebeurtenissen, vergezeld van een recente foto;
4.4.
verklaart de beslissing over de informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. B. de Vos, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van Y.L. Boogaard, griffier, op 31 augustus 2022 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).