ECLI:NL:RBAMS:2022:522

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
C/13/711915 / KG ZA 21-1063
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over aandelenovername en uitleg van de koopovereenkomst met betrekking tot opschorting en verrekening

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en FUTURE PLAST HOLDING B.V. De eiseres vorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis en opheffing van beslaglegging op aandelen. De achtergrond van het geschil ligt in een aandelenovername die in 2018 heeft plaatsgevonden, waarbij [eiseres] B.V. de aandelen van FUTURE PLAST heeft overgenomen. Na de overname ontstonden er geschillen over de betaling van de koopprijs en de naleving van garanties uit de koopovereenkomst. De rechtbank had eerder in een eindvonnis geoordeeld dat [eiseres] B.V. gerechtigd was om haar betalingsverplichtingen op te schorten en te verrekenen met vorderingen die zij op FUTURE PLAST had. In het kort geding werd door [eiseres] B.V. aangevoerd dat de executie van het vonnis niet mocht doorgaan, omdat zij in hoger beroep was gegaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van [eiseres] B.V. niet konden worden toegewezen, omdat de uitvoerbaarheid van het vonnis niet was gemotiveerd en er geen sprake was van een kennelijke misslag. De rechtbank wees de vorderingen van [eiseres] B.V. af en veroordeelde haar tot betaling van een bedrag aan FUTURE PLAST, alsook in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/711915 / KG ZA 21-1063 DvH/MAH
Vonnis in kort geding van 8 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 31 december 2021,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J.W. van Ingen te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FUTURE PLAST HOLDING B.V.,
gevestigd te Meerlo,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mr. J.Ph. de Korte en mr. G.J. Wilts te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Future Plast worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting op 25 januari 2022 waren aanwezig:
- aan de kant van [eiseres] : [naam 4] (indirect bestuurder [eiseres] , partner [naam bedrijf] ), [naam 2] (indirect bestuurder [eiseres] , bestuurder [naam bedrijf] ) met mr. Van Ingen en mr. C. Vermeulen,
- aan de kant van Future Plast: [naam 3] (bestuurder) met mr. De Korte en mr. Wilts.
1.2.
Op de zitting heeft [eiseres] de dagvaarding toegelicht en Future Plast de tevoren ingediende tegenvordering (eis in reconventie). Partijen hebben over en weer verweer gevoerd, Future Plast mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Future Plast is de vennootschap van [naam 3] . Future Plast heeft [eiseres] B.V. (hierna: [eiseres] BV) in 2001 gekocht. [eiseres] BV levert kunststof halffabricaten en kunststof eindproducten voor diverse branches. Sinds [naam 3] [eiseres] BV in 2001 heeft overgenomen is het bedrijf gegroeid van 30 naar 60 man personeel.
2.2.
[eiseres] is op 1 augustus 2018 met het oog op overname van de aandelen in [eiseres] BV (de Aandelen) opgericht door [naam bedrijf] B.V (hierna: [naam bedrijf] ), een participatie- en investeringsmaatschappij. [naam bedrijf] , dat op haar beurt indirect bestuurd wordt door [naam 2] , [naam 4] en [naam 5] , is tevens enig bestuurder van [eiseres] .
2.3.
Bij overeenkomst van 26 september 2018 heeft [eiseres] de Aandelen gekocht van Future Plast (hierna: de Koopovereenkomst). De Aandelen zijn dezelfde dag geleverd. Volgens artikel 3 van de Koopovereenkomst bestaat de koopsom uit een vast en een variabel deel. Van het vaste deel is € 5.155.000,00 direct betaald. De voorwaarden voor betaling van de resterende € 2 miljoen staan in de overeenkomst van geldlening (hierna: de Leningsovereenkomst) van dezelfde dag, bijlage 4 bij de Koopovereenkomst, genoemd in artikel 3.4 en 4.1 van de Koopovereenkomst.
2.4.
Artikel 11 van de Koopovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 11 - Zekerheid
11.1
Koper en/of de [eiseres] zijn/is gerechtigd alle bedragen die zij uit hoofde van deze Overeenkomst van Verkoper te vorderen heeft/hebben, op te schorten in geval van een claim uit hoofde van deze Overeenkomst en – met Inachtneming van het slot van deze zin - te verrekenen met hetgeen Koper verschuldigd is c.q. wordt aan Verkoper uit hoofde van het Variabele Deel Koopsom alsmede uit hoofde van de overeenkomst van geldlening
(Bijlage 4)of uit andere hoofde, met dien verstande dat verrekening slechts is toegestaan indien in rechte uitvoerbaar bij voorraad vast is komen te staan dan wel Partijen overeenstemming hebben bereikt over de aansprakelijkheid van Verkoper en de hoogte van de schadevergoeding. Indien de Koper bedragen die aan de Verkoper verschuldigd zijn opschort en naderhand blijkt dat Verkoper niet aansprakelijk is onder de door Koper ingestelde claim dan dient Koper onmiddellijk het opgeschorte bedrag aan Verkoper te betalen vermeerderd met de van toepassing zijnde rente over het opgeschorte bedrag over de periode vanaf het moment van opschorten tot het daadwerkelijk betalen aan Verkoper. Bovenstaande geldt niet
mutatis mutandisvoor bedragen die Verkoper van Koper te vorderen heeft, hetgeen wil zeggen dat opschorten en verrekenen voor Verkoper met inachtneming van dezelfde uitgangspunten niet mogelijk zal zijn, tenzij Verkoper daar expliciet schriftelijk toestemming voor heeft verkregen van Koper. (…)”.
2.5.
In de Leningsovereenkomst zijn, voor zover van belang, de volgende bepalingen opgenomen:

Artikel 2 - Achterstelling, rente en aflossing
2.1
Schuldeiser [Future Plast – vzr] verplicht zich hierbij haar vorderingen uit hoofde van aflossing van de Lening onder deze Overeenkomst van Geldlening achter te stellen (…) bij de Financiering die Koper [ [eiseres] – vzr] ter financiering van de Koopprijs voor de Aandelen heeft aangetrokken van {naam financiële instelling} (…). In verband met deze Achterstelling komen Partijen overeen dat, indien een betaling uit hoofde van aflossing van deze Lening vanwege de achterstelling bij de Bank Financiering van de Financiële Instelling niet, of niet geheel, kan plaatsvinden, Schuldenaar [ [eiseres] – vzr] verplicht is om Schuldeiser daarvan zo spoedig mogelijk in kennis te stellen.
2.2
Over al hetgeen door de Schuldenaar van de Lening [€ 2 miljoen – vzr] nog niet is afgelost aan de Schuldeiser, hierna te noemen de “
Hoofdsom” en eventuele achterstallige rente zal Schuldenaar een rente verschuldigd zijn ter hoogte van 5% (vijf procent) per jaar, welke rente Schuldenaar aan Schuldeiser achteraf per kwartaal (per 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december), voor het eerst per 31 december 2018 zal voldoen.
(…)
2.6.
Zolang de Hoofdsom niet geheel is afgelost of anderszins nog bedragen open staan uit hoofde van deze Lening wordt elk jaar de geconsolideerde jaarrekening op het niveau van Schuldenaar, gelijk na vaststelling daarvan, aan Schuldeiser ter beschikking gesteld.
(…)
Artikel 5 – Niet-nakoming
5.1
In geval van overschrijding van een betaaltermijn met meer dan twee weken, terwijl vaststaat dat conform het bepaalde in artikel 2 betaling toegestaan is, is Schuldenaar jegens Schuldeiser een dadelijk opeisbare boete verschuldigd van 1 % van het achterstallige bedrag met een minimum van EUR 250,-- (…) onverminderd haar gehoudenheid rente over de betreffende achterstallige termijn te voldoen. Indien betaling van een aflossingstermijn niet c.q. niet tijdig plaatsvindt in verband met de Achterstelling van de vordering van Schuldeiser bij de Bank Financiering van de Financiële Instelling, is geen sprake van overschrijding van een betalingstermijn als bedoeld in dit artikel 5.1.
(…)”.
2.6.
[eiseres] heeft op 10 februari 2020 Future Plast gedagvaard voor deze rechtbank op grond van schending van de garanties en vrijwaringen in artikel 6 en 7 van de Koopovereenkomst. [eiseres] vorderde verklaringen voor recht en schadevergoeding van ruim € 1,6 miljoen en voor het overige op te maken bij staat. Future Plast vorderde in reconventie onder meer betaling van de door [eiseres] opgeschorte rentebetalingen op grond van de Leningsovereenkomst. [eiseres] had uitsluitend de rente per 31 december 2018 betaald en daarna niet meer.
2.7.
De rechtbank heeft na een tussenvonnis van 24 februari 2021 (hierna: het tussenvonnis) op 3 november 2021 eindvonnis (hierna: het eindvonnis) gewezen. [eiseres] heeft tegen beide vonnissen op 24 december 2021 hoger beroep ingesteld. Future Plast heeft aangekondigd incidenteel appel te zullen instellen.
2.8.
Bij brief van haar advocaat van 15 november 2021 heeft Future Plast [eiseres] gesommeerd tot betaling van het op die datum op grond van de Leningsovereenkomst en het eindvonnis openstaande bedrag van € 125.255,32 aan rente en boetes.
2.9.
Toen [eiseres] niet betaalde, heeft Future Plast op 8 december 2021 ten laste van [eiseres] executoriaal beslag doen leggen op de Aandelen. Future Plast heeft op dezelfde dag ook derdenbeslag laten leggen, maar dat heeft volgens [eiseres] geen doel getroffen.
2.10.
Bij verzoekschrift van 7 januari 2022 heeft Future Plast de rechtbank Gelderland verzocht op grond van artikel 474g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de wijze van verkoop en overdracht van de Aandelen te bepalen. Daarbij heeft zij tevens verzocht te bepalen dat [eiseres] in afwachting van de executie van de Aandelen haar stemrecht niet mag oefenen. Er is nog geen zittingsdatum bepaald.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat:
- schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van deze rechtbank van 3 november 2021 voor de duur van het geding;
- opheffing van de op 8 december 2021 gelegde beslagen; en
- veroordeling van Future Plast in de proces- en nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] stelt daartoe, kort gezegd, het volgende. Tussen partijen is een tussen- en eindvonnis gewezen waarbij zowel in conventie als in reconventie bindende beslissingen zijn uitgesproken. [eiseres] , eiseres in eerste aanleg, is tegen beide beslissingen in appel gegaan. Future Plast heeft na sommatie terstond een tweetal executoriale beslagen gelegd, hoewel zij weet dat (i) [eiseres] appel heeft ingesteld en (ii) op basis van beide vonnissen vaststaat (en door de rechtbank voor recht is verklaard) dat [eiseres] gerechtigd is tot opschorting van haar betalingsverplichtingen en mag verrekenen. Ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe wil Future Plast de executie niet schorsen.
3.3.
Future Plast voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover van belang, ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Future Plast vordert, samengevat:
( i) [eiseres] te veroordelen om
(a) binnen vijf dagen na vonnisdatum € 110.965,14 aan rente en boetes tot en met 15 januari 2022 te voldoen, en
(b) op de laatste dag van elk kwartaal, voor het eerst op 31 maart 2022 en voor het laatst op 31 december 2024, de rente over de dan openstaande hoofdsom, rente en boetes conform het percentage van artikel 2.5 Leningsovereenkomst te voldoen, en in geval van overschrijding van een betalingstermijn met meer dan twee weken een direct opeisbare boete van 1% van het achterstallige bedrag te voldoen;
(ii) afgifte binnen vijf dagen na vonnisdatum van een afschrift van de Bescheiden, nader omschreven in de dagvaarding, op straffe van een dwangsom;
(iii) [eiseres] te verbieden om haar stemrecht verbonden met de Aandelen uit te oefenen, behoudens toestemming van de deurwaarder of vervangende toestemming van de rechtbank Gelderland, op straffe van een dwangsom;
met veroordeling van [eiseres] in conventie en reconventie in de proceskosten, met wettelijke rente.
4.2.
[eiseres] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
Future Plast (verkoper) heeft op grond van het eindvonnis (uitvoerbaar bij voorraad) per saldo nog € 46.732,85 van [eiseres] (koper) te vorderen. [eiseres] vordert nu schorsing van dat uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis en opheffing van de uit kracht daarvan gelegde beslagen. [eiseres] meent namelijk (primair) dat zij (nog steeds) mag opschorten op grond van artikel 11 Koopovereenkomst, namelijk totdat er een onherroepelijk rechterlijke uitspraak ligt. De uitvoerbaar bij voorraadverklaring zou een kennelijke misslag zijn. Future Plast bestrijdt dat en vordert in reconventie (i) onder meer betaling overeenkomstig het vonnis. Deze kwestie zal eerst worden beoordeeld en daarna de overige reconventionele vorderingen (ii en iii).
Schorsing vonnis, betalingsverplichting [eiseres]
5.2.
Uitgangspunt is dat een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, direct ten uitvoer kan worden gelegd en de uitkomst van het hoger beroep niet hoeft te worden afgewacht. Nu de beslissing om het eindvonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet is gemotiveerd, kan van het uitgangspunt dat het vonnis direct ten uitvoer kan worden gelegd, worden afgeweken als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de verkregen veroordeling ten uitvoer kan leggen. Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep moet buiten beschouwing worden gelaten. Wel kan de voorzieningenrechter in zijn oordeelsvorming betrekken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke (feitelijke of juridische) misslag. Zie Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
5.3.
Het draait in deze zaak om de uitleg van (de onderstreepte zinnen in) artikel 11 van de Koopovereenkomst (zie 2.4):
“(…) dat verrekening slechts is toegestaan
indien in rechte uitvoerbaar bij voorraad vast is komen te staandan wel Partijen overeenstemming hebben bereikt over de aansprakelijkheid van Verkoper en de hoogte van de schadevergoeding. Indien de Koper bedragen die aan de Verkoper verschuldigd zijn opschort en
naderhandblijkt dat Verkoper niet aansprakelijk is onder de door Koper ingestelde claim dan dient Koper onmiddellijk het opgeschorte bedrag aan Verkoper te betalen vermeerderd met de van toepassing zijnde rente over het opgeschorte bedrag over de periode vanaf het moment van opschorten tot het daadwerkelijk betalen aan Verkoper. (…)”
5.4.
Voor de vraag wat partijen (in een schriftelijke overeenkomst) hebben afgesproken, komt het ingevolge de Haviltexmaatstaf aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de desbetreffende bepaling(en) mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke juridische kennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
5.5.
De uitleg die [eiseres] aan artikel 11 geeft komt erop neer dat zij, zo lang zij meent een vordering uit hoofde van een inbreuk op de garanties in de Koopovereenkomst te hebben op Future Plast, haar betalingsverplichtingen op grond van de Koopovereenkomst en de Leningsovereenkomst (in feite de betaling van de koopprijs) kan opschorten, zelfs als een rechter heeft geoordeeld dat die vordering niet bestaat, totdat óf zij zich na ommekomst van de appeltermijn bij die uitspraak neerlegt óf totdat het hof in hoger beroep arrest heeft gewezen (óf zelfs nadat de HR in cassatie arrest heeft gewezen).
5.6.
Dat is geen logische afspraak. Dit zou erop neerkomen – zoals mr. De Korte ter zitting ook heeft aangevoerd – dat [eiseres] , zo lang zij maar een vordering pretendeert, kansloos of niet, de betaling van (het restant van) de koopprijs kan opschorten. Die uitleg is ook niet in lijn met de tekst van artikel 11. In de bepaling staat immers nergens dat de rechterlijke uitspraak onherroepelijk moet zijn of gezag van gewijsde moet hebben. Hetgeen zijdens [eiseres] in de dagvaarding en ter zitting is aangevoerd, noopt ook (tegen de achtergrond van de Haviltex-maatstaf) niet tot een andere uitleg. [eiseres] heeft erop gewezen dat in artikel 11 het woord “naderhand” wordt gebruikt en stelt dat daarmee moet zijn bedoeld “in een hogere instantie”. Daarin wordt zij niet gevolgd. Met het woord “naderhand” zal zijn bedoeld – dat ligt voor de hand – “in rechte” (uitvoerbaar bij voorraad), zoals in de daaraan voorafgaande zin van de bepaling staat. [eiseres] heeft ook verder geen feiten of omstandigheden gesteld die het oordeel kunnen dragen dat partijen iets anders bedoeld hebben of hadden moeten of mogen begrijpen. Zij heeft slechts een – voorshands onbegrijpelijke – eigen lezing van de bepaling gegeven.
5.7.
Daarbij komt dat de rechtbank in het tussen- en eindvonnis ook al een uitleg heeft gegeven die overeenkomt met de (logische) uitleg van deze bepaling. In r.o. 2.31 en 2.36 van het eindvonnis staat:
“2.31. In overweging 5.54. van het tussenvonnis heeft de rechtbank al vastgesteld dat [eiseres] gerechtigd is om betalingen aan Future Plast onder de Leningsovereenkomst op te schorten en te verrekenen met de verschuldigde bedragen onder de Leningsovereenkomst en de Koopovereenkomst. De hoogte van de vordering van [eiseres] op Future Plast is inmiddels vastgesteld op € 154.191,36. Het rechtsgeldige beroep op opschorting en verrekening leidt ertoe dat [eiseres] de eerste zes rentebetalingen van € 25.000,00 elk niet verschuldigd was. Zij was dus ook niet in gebreke met betaling daarvan en heeft over die bedragen geen boetes verbeurd. Op de zevende rentebetaling van 30 september 2020 mocht [eiseres] een bedrag van € 4.191,36 in mindering brengen. Zij was op dat moment dus een bedrag van € 20.808,64 verschuldigd. [eiseres] heeft dit bedrag niet voldaan. Dat betekent dat zij op grond van artikel 5.1 van de Leningsovereenkomst per 15 oktober 2020 een boete van 1 % van het achterstallige bedrag, met een minimum van € 250,00, is verschuldigd.”
“2.36 Uit de overwegingen in reconventie volgt dat de vordering van [eiseres] op Future Plast in conventie door verrekening geheel teniet gaat. Dat neemt niet weg dat is vastgesteld dat Future Plast aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade en dat [eiseres] bevoegd was tot opschorting en verrekening. Daarom worden de door [eiseres] gevorderde verklaringen voor recht toegewezen, op de wijze zoals in de beslissing wordt vermeld.”.
5.8.
Onbegrijpelijk is dat [eiseres] stelt dat het debat in de bodemprocedure nog niet over (de uitleg van) artikel 11 van de Koopovereenkomst is gegaan. Blijkens onder meer haar eigen processtukken in de bodemprocedure (dagvaarding punt 109 en 140; conclusie van antwoord in reconventie punt 20 en 22) en r.o. 5.53 en 5.54 van het tussenvonnis is dat wel degelijk het geval.
5.9.
Het dictum in conventie en in reconventie van het eindvonnis sluit – anders dan zijdens [eiseres] is betoogd – ook aan bij deze uitleg. In conventie heeft de rechtbank voor recht verklaard (3.2, 3.3 en 3.4) dat [eiseres] mocht opschorten (en verrekenen) tot het bedrag dat Future Plast aan [eiseres] is verschuldigd in de vorm van schadevergoeding (€ 154.191,36). In reconventie is [eiseres] – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeeld (3.7) om direct aan Future Plast te betalen het resterende bedrag dat [eiseres] op grond van de Koopovereenkomst (althans de Leningsovereenkomst) op het moment van het eindvonnis aan Future Plast was verschuldigd, te weten € 46.732,85 (vermeerderd met de contractuele boete van € 256,74 en met de contractuele rente van 5% per jaar over het toegewezen bedrag met ingang van 31 december 2020 tot de dag van volledige betaling).
5.10.
Van misslagen is hier dan ook geen sprake. De directe uitvoerbaarheid van de betalingsverplichting van [eiseres] (in reconventie) sluit aan bij de daaraan voorafgaande overwegingen en het oordeel van de rechtbank in conventie. De voorzieningenrechter ziet ook niet in hoe de rechtbank met de toewijzing van de – door Future Plast gevorderde – uitvoerbaar bij voorraadverklaring buiten de rechtsstrijd van partijen zou zijn getreden, zoals [eiseres] betoogt. [eiseres] leest voorts ten onrechte in r.o. 3.7, 5.45 en 5.54 van het tussenvonnis een “uitdrukkelijke erkenning” door zowel Future Plast als de rechtbank van het “verder ongeclausuleerde opschortingsrecht” van [eiseres] (dat strijdig zou zijn met de uitvoerbaar bij voorraadverklaring). Wat [eiseres] verder als misslagen bestempelt, zijn geen misslagen. [eiseres] is het eenvoudigweg niet eens met het oordeel van de rechtbank (over – naar de voorzieningenrechter begrijpt – de omvang van haar schade, dat de rechtbank deze zelf meende te kunnen vaststellen en dat [eiseres] nu al moet betalen aan Future Plast). Haar grieven tegen het vonnis zal [eiseres] in appel naar voren moeten brengen en daarover zal het hof dan oordelen.
5.11.
[eiseres] stelt verder dat sprake is van een kennelijke verschrijving in het vonnis. Ook dat kan haar niet baten. Als daarvan sprake zou zijn, is onbegrijpelijk waarom zij de rechtbank niet op de voet van artikel 31 Rv heeft verzocht het vonnis te herstellen. Zoals uit het voorgaande blijkt, is van een verschrijving – laat staan een kennelijke – ook helemaal geen sprake.
5.12.
Ten slotte valt ook een belangenafweging uit in het voordeel van Future Plast. Zij heeft belang bij nakoming van het vonnis – in feite betaling van een deel van de koopprijs – en [eiseres] heeft geenszins aangetoond dat zij niet kan betalen of in financiële moeilijkheden verkeert of komt te verkeren als zij dit – relatief geringe – bedrag aan Future Plast moet betalen. Onweersproken is de stelling van Future Plast dat de aandeelhouders na de overname een aanmerkelijk groter bedrag hebben onttrokken aan de onderneming. [eiseres] heeft nog aangevoerd dat het de vraag is of Deutsche Bank het krediet nog langer zal continueren als het eindvonnis niet wordt geschorst en Future Plast de executie doorzet, maar [eiseres] heeft deze stelling niet nader onderbouwd.
5.13.
Het argument dat Future Plast geen belang zou hebben bij nakoming van de verplichting tot betaling van rente en boetes omdat deze zouden zijn achtergesteld en verpand, wordt niet gevolgd. In de eerste plaats wijst Future Plast er terecht op dat er in de tekst van de artikelen 3.4 en 4 van de Koopovereenkomst, artikel 2.1 van de Leningsovereenkomst en de door partijen én Deutsche Bank op 26 september 2018 getekende akte van achterstelling (overweging B) slechts sprake is van achterstelling van de vordering van € 2 miljoen uit hoofde van aflossing van de Lening (en niet van achterstelling van rente en/of boetes). Ten tweede staat vast dat [eiseres] de eerste rentetermijn gewoon heeft betaald. Het is niet waarschijnlijk dat zij dat had gedaan als zij meende dat de rente achtergesteld was. Tot slot volgt uit het tussenvonnis dat ook de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen dat rente en boetes niet zijn achtergesteld; zij heeft immers geoordeeld dat [eiseres] gehouden was tot betaling van die bedragen.
5.14.
De slotsom is dat de vorderingen in conventie worden afgewezen en dat, in lijn met het bodemvonnis, de in reconventie gevorderde rente en boetes tot en met 15 januari 2022 (vordering (i) onder (a)) (bij wijze van voorschot) worden toegewezen. Voor een veroordeling om aan toekomstige verplichtingen te voldoen wordt in kort geding geen aanleiding gezien. Uit hetgeen hier is overwogen volgt evenwel dat [eiseres] de rente en boetes steeds zal moeten voldoen op het moment dat die opeisbaar worden (vordering (i) onder (b) in reconventie).
Reconventie (ii):afgifte bescheiden op grond van artikel 843a Rv
5.15.
Future Plast vordert in reconventie (ii) op grond van artikel 843a Rv afgifte van:
- de documenten die de “Bank Financiering” als bedoeld in artikel 2.1 van de Leningsovereenkomst omvatten, althans de overeenkomst met Deutsche Bank voor de financiering door [eiseres] van de koopprijs van de Aandelen, inclusief alle wijzigingen daarvan, en
- de verzoeken door [eiseres] en afwijzingen van verzoeken tot (her)financiering van de hoofdsom onder de Leningsovereenkomst.
5.16.
Future Plast stelt daartoe dat haar niet precies duidelijk is bij welke vordering van welke partij en onder welke voorwaarden en welk deel van de destijds beweerdelijk aangetrokken financiering thans openstaat. Zij wil weten of en in hoeverre haar aanzienlijke vordering zou zijn achtergesteld. Daarnaast wil Future Plast weten of zij de hoofdsom kan opeisen op grond van artikel 2.7 van de Leningsovereenkomst en of [eiseres] wel voldoet aan haar inspanningsverplichting tot herfinanciering overeenkomstig artikel 2.3 van de Leningsovereenkomst.
5.17.
[eiseres] verzet zich tegen de vordering. Zij wijst er allereerst op dat partijen in de Leningsovereenkomst afspraken hebben gemaakt over de informatie waar [eiseres] recht op heeft. Dat is – op grond van artikel 2.6 van de Leningsovereenkomst – de jaarrekening en die heeft [eiseres] aanstonds na vaststelling ter beschikking gesteld. Future Plast is ook geen partij bij de rechtsbetrekking tussen [eiseres] en Deutsche Bank. Overigens is de vennootschap ‘in default’ bij de bank en is herfinanciering bij voorbaat kansloos; verder is de Bank Financiering niet gewijzigd en is er ook geen aanvullende financiering aangetrokken, aldus steeds [eiseres] .
5.18.
Niet betwist is dat Future Plast de laatste jaarrekening heeft ontvangen. Daarmee heeft [eiseres] voorshands aan haar contractuele informatieverplichting voldaan. Hetgeen in de akte van achterstelling en de Leningsovereenkomst staat, levert, evenals de vage vermoedens van Future Plast, op dit moment geen rechtmatig belang op bij verstrekking van de gevraagde nadere stukken. Binnen het bestek van dit kort geding kan ook niet worden beoordeeld wat de (omvang van de) inspanningsverplichting is die [eiseres] volgens Future Plast heeft en of in het licht daarvan Future Plast een rechtmatig belang heeft de bij de gevorderde stukken. De vordering is dus niet toewijsbaar.
Reconventie (iii): verbod uitoefening stemrecht aandelen
5.19.
Om te voorkomen dat [eiseres] de waarde van de Aandelen zal uithollen heeft Future Plast in de procedure bij de rechtbank Gelderland verzocht om een verbod op de uitoefening van het stemrecht. Aangezien een beslissing op dat verzoek volgens Future Plast nog niet in zicht is, vindt zij een voorlopige voorziening in dit kort geding gewenst. [eiseres] heeft stellig ontkend dat er gegronde vrees is voor handelen dat tot waardevermindering van de Aandelen zou kunnen leiden. Future Plast heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld om de door haar gestelde vrees te onderbouwen. Voor toewijzing van het gevorderde verbod is in dit kort geding dan ook geen grond.
5.20.
[eiseres] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, te vermeerderen met wettelijke rente, zoals gevorderd. De proceskosten in conventie aan de zijde van Future Plast worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
totaal € 1.692,00.
De kosten in reconventie worden vanwege de samenhang met de conventie begroot op nihil.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Future Plast begroot op € 1.692,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na heden tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
veroordeelt [eiseres] om binnen vijf dagen na heden aan Future Plast te betalen een bedrag van € 110.965,14,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Future Plast begroot op nihil,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MAH