ECLI:NL:RBAMS:2022:5246

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
13/306927-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor zware mishandeling met blijvende gevolgen

Op 8 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 26-jarige vrouw, die op 26 december 2019 in Amsterdam haar vriend ernstig heeft mishandeld. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 180 uur. De mishandeling vond plaats tijdens een ruzie in de woning van het slachtoffer, waarbij de vrouw met een scherp voorwerp, vermoedelijk een mes, het slachtoffer in zijn linkeroog heeft gestoken, wat heeft geleid tot blijvende blindheid aan dat oog. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van zowel zware als eenvoudige mishandeling. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer, omdat de verklaring van de verdachte niet werd ondersteund door het bewijs. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen en de impact van het delict op het slachtoffer. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling, om de kans op recidive te verminderen. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft recht op schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade, die door de rechtbank is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/306927-19
Datum uitspraak: 8 september 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.J. Wirken, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. S. Ettalhaoui, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij, op of omstreeks 26 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten visusverlies (blindheid) aan/van het linkeroog van die [slachtoffer] , althans ernstig oogletsel en/of één of meerdere steekwond(en) in de rug en/of nek, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] , heeft toegebracht door meermaals, althans eenmaal met een glazen fles, althans een hard en/of scherp voorwerp op/tegen het oog, in elk geval in het gezicht, te slaan en/of te stompen en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het oog, in elk geval in het gezicht, en/of in de rug en/of nek, in elk geval het lichaam, te steken en/of snijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 26 december 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal met een glazen fles, althans een hard en/of scherp voorwerp op/tegen het oog, in elk geval in het gezicht, te slaan en/of te stompen en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het oog, in elk geval in het gezicht en/of in de rug en/of nek, in elk geval in het lichaam, te steken en/of snijden terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten visusverlies (blindheid) aan/van het linkeroog, althans ernstig oogletsel van die [slachtoffer] en/of één of meerdere steekwond(en) ten gevolge heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde zware mishandeling kan worden bewezen voor zover dit ziet op het met een scherp voorwerp in het oog steken. De subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling kan worden bewezen voor zover dit ziet op het toebrengen van verwondingen aan nek en rug. Er was op 26 december 2019 sprake van een fors oplopend meningsverschil tussen verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] , waarbij het slachtoffer op een gegeven moment wilde dat verdachte zijn huis zou verlaten en hij haar richting de voordeur heeft geduwd. Verdachte had dan ook kunnen weggaan, maar is terug de woning in gegaan. Zij heeft vervolgens een wapen getrokken en het slachtoffer daarmee de verwondingen toegebracht. Voor een noodweerscenario zoals geschetst door verdachte is geen enkel aanknopingspunt in het dossier te vinden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging dan wel dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde omdat er sprake was van een noodweersituatie. In de lezing van verdachte was zij door [slachtoffer] naar de grond gewerkt en lag hij bovenop haar met een mes in zijn hand. Het is dan ook niet onaannemelijk dat zij zich in een situatie bevond waarin zij zichzelf diende te verdedigen. Er was voor verdachte geen reële mogelijkheid om weg te gaan. Bovendien is op basis van het dossier niet vast te stellen dat verdachte [slachtoffer] aan de voorkant in zijn oog heeft gestoken. Wel zijn er verwondingen aan de achterkant van zijn hoofd. Het verhaal van verdachte wordt ondersteund door de verklaringen van de onderburen die een vrouw “Laat los, laat los” hoorden roepen en een vrouw met blond haar hard hebben zien wegrennen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van een noodweerexces-situatie. Verdachte heeft een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en mogelijk was zij in de veronderstelling dat zij werd aangevallen. Aanvankelijk lag zij onder [slachtoffer] , en is zij later in een soort van dierlijk instinct hard weggerend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende bewijs in het dossier voorhanden is voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde voor zover daarin aan verdachte is ten laste gelegd dat zij [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn linkeroog te steken.
Daarnaast komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde voor zover daarin is ten laste gelegd dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een scherp en/of puntig voorwerp verwondingen aan de nek en rug toe te brengen.
De aangifte wordt ten aanzien van deze beide feiten in voldoende mate ondersteund door de verklaringen van getuigen en de letselverklaringen.
De rechtbank begrijpt de officier van justitie (vanwege zijn verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2187) zo dat de verdachte twee verwijten worden gemaakt, namelijk (i) dat zij door eerst de aangever ‘met een glazen fles en/of een mes in zijn oog te steken’ zich schuldig heeft gemaakt aan hetzij (primair) zware mishandeling, hetzij (subsidiair) eenvoudige mishandeling, en (ii) dat zij door vervolgens de aangever ‘met een mes in de rug te steken en/of te snijden’ zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan hetzij (primair) zware mishandeling, hetzij (subsidiair) eenvoudige mishandeling. Zo bezien worden twee (in tijd) direct op elkaar volgende handelingen – het duwen van een scherp voorwerp in het oog én het snijden met een mes in de rug en/of nek – gezien als twee afzonderlijke, dus zelfstandige strafbare feiten die zowel in het primaire als in het subsidiaire gedeelte impliciet cumulatief zijn voorgelegd.
De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte uit noodweer dan wel noodweerexces zou hebben gehandeld wegens een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] verdachte met een mes zou hebben willen steken, wordt in het geheel niet ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Ook voor het overige vindt de verklaring van verdachte onvoldoende steun in het dossier.
Vast staat immers dat alleen [slachtoffer] ernstige verwondingen heeft opgelopen bij een uit de hand gelopen ruzie met verdachte. Het enkele feit dat verdachte licht letsel zou hebben opgelopen, maakt haar verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en de getuigenverklaring van [getuige] blijkt dat [slachtoffer] verdachte tijdens de ruzie meermalen uitdrukkelijk te verstaan heeft gegeven dat zij zijn woning diende te verlaten. Verdachte wilde dit niet. [slachtoffer] heeft verdachte vervolgens zijn woning uit geduwd. De rechtbank sluit gelet op de verklaring van [getuige] niet uit dat hij dit op hardhandige wijze heeft gedaan, waardoor verdachte licht letsel heeft opgelopen en waarbij verdachte ‘laat los’ heeft geroepen, zoals de onderbuurvrouw heeft verklaard. Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] volgt dat verdachte daarna toch weer de woning in is gegaan. [getuige] heeft verklaard dat verdachte toen iets in haar hand vast had wat leek op een mes of iets waarmee je een mes kan slijpen, en dat verdachte met dat voorwerp een beweging maakte richting [slachtoffer] . [getuige] is vervolgens weggegaan en kort daarna heeft het steekincident plaatsgevonden.
De rechtbank acht de door verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feiten gelet op het voorgaande niet geloofwaardig en vindt het daarom niet aannemelijk dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
primair:
op 26 december 2019 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten visusverlies (blindheid) van het linkeroog, heeft toegebracht door hem met een scherp en/of puntig voorwerp in het oog te steken;
subsidiair:
op 26 december 2019 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen met een scherp en/of puntig voorwerp in de rug en nek te snijden terwijl het feit wonden ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder primair en subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 3 (drie) jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, en daarnaast een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt zou, aldus de raadsman, kunnen worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren, en daarnaast een taakstraf.
Verdachte heeft een woning en het gaat redelijk goed met haar. Zij heeft haar rust gevonden en is ontvankelijk voor hulpverlening. Verdachte zou het liefst in Groningen gaan wonen en daar haar opleiding tot doktersassistente vervolgen.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op 26 december 2019 was verdachte door [slachtoffer] uitgenodigd in zijn woning. Wat die Tweede Kerstdag een gezellig samenzijn met vrienden had moeten worden, ontaardde in een hoogoplopende ruzie waarbij verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige geweldpleging jegens haar gastheer. Hoewel [slachtoffer] nog heeft geprobeerd verdachte uit zijn woning te verwijderen, is verdachte toch de woning weer ingegaan, heeft verdachte met een scherp en puntig voorwerp in zijn oog gestoken en hem daarnaast ook nog enkele kleinere verwondingen aan zijn nek en rug toegebracht. De gevolgen voor het slachtoffer zijn groot, te weten blijvende blindheid aan zijn linkeroog.
De zware mishandeling vond bovendien plaats in de eigen woning van het slachtoffer, terwijl dit bij uitstek de plaats zou moeten zijn waar men zich veilig moet kunnen achten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Inforsa van 1 augustus 2022 opgesteld door mevrouw K. Duin. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene komt over als een kwetsbare vrouw die te maken heeft gehad met seksueel misbruik en uitbuiting waardoor zij het vertrouwen in de hulpverlening en politie is kwijtgeraakt. Desondanks is er sprake van stabiele huisvesting, ambulante woonbegeleiding en al geruime tijd contact met haar behandelaar van het Forensisch Jeugd Team van Inforsa, hetgeen als beschermende factoren wordt gezien.
Met name door de problematiek die er speelt verloopt de vooruitgang van de behandeling door het Forensisch Jeugd Team, momenteel gericht op trauma, moeizaam. Het voortzetten van de behandeling wordt van groot belang geacht.
Sinds mei 2022 is betrokkene stabieler in beeld. Zij geeft aan hoop, rust en kracht te putten vanuit het Islamitische geloof. Gelet op haar kwetsbare persoonlijkheid en de kans op recidive acht de reclassering het continueren van de huidige zorg binnen een drangkader van belang om haar leefsituatie verder te stabiliseren en de kans op recidive (blijvend) te verminderen.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
Betrokkene heeft de afgelopen periode en in voorgaande toezichten laten zien redelijk mee te werken met de bijzondere voorwaarden.
Geadviseerd wordt om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de NIFP-rapportage, opgesteld door J. Yntema, psycholoog, van 25 februari 2022. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er is bij betrokkene sprake van een andere psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. Differentiaal diagnostisch wordt gedacht aan zwakbegaafdheid en PTSS.
Betrokkene kan snel getriggerd raken en vanuit een overlevingsmechanisme handelen, waarbij ze weinig controle heeft over haar eigen gedrag. In combinatie met het gebruik van alcohol en cannabis kan dit spanningsraam nog smaller worden en gevoelens van angst en paniek verder escaleren.
Het is waarschijnlijk dat bovenstaande ook heeft meegespeeld in haar handelen op de avond van het ten laste gelegde. Het is aannemelijk dat betrokkene over is gegaan op een vanuit de traumagerelateerde stoornis voortkomende vecht reflex, nog voordat er een gedegen cognitieve afweging of beoordeling van de situatie heeft plaatsgevonden. Ze lijkt te hebben gereageerd vanuit een hyperarousal en hierbij passende overlevingsmodus wat resulteert in agressief gedrag. Agressie lijkt bij betrokkene de enige mogelijke strategie te zijn geweest om de situatie te hanteren. Er wordt daarom ook gesteld dat haar keuzemogelijkheden ten tijde van het ten laste gelegde beperkt waren. Geadviseerd wordt om betrokkene de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) in verminderde mate toe te rekenen.
Het klinisch oordeel is dat wanneer betrokkene onbehandeld terugkeert in de maatschappij, het risico op herhaling van - met enige voorzichtigheid - als matig tot hoog geduid. Om het recidiverisico te verlagen is een traumabehandeling geïndiceerd.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en volgt de adviezen. Dit heeft tot gevolg dat zij het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekent.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 augustus 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden met enige regelmaat met politie en justitie in aanraking is gekomen, grotendeels wegens agressiedelicten als mishandeling, vernieling, belediging en bedreigingen.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat het feitencomplex inmiddels meer dan tweeëneenhalf jaar geleden heeft plaatsgevonden. Verdachte diende sinds haar inverzekeringstelling op 27 december 2019 met vervolging voor dit feit rekening te houden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting (in eerste aanleg) in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. In de onderhavige zaak houdt dit in dat de redelijke termijn met ruim acht maanden is overschreden, terwijl die overschrijding niet aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding bestaat om lagere straffen op te leggen dan door de officier van justitie zijn gevorderd.
De rechtbank acht in dit geval een taakstraf van 180 uren passend en geboden, waarbij bovendien het voorarrest zal worden verrekend met deze onvoorwaardelijk opgelegde taakstraf in plaats van met de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist.
Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden opleggen met daaraan verbonden, overeenkomstig de adviezen van de deskundigen, na te noemen bijzondere voorwaarden, waarbij met name de geadviseerde behandelingen van groot belang worden geacht.
Deze voorwaardelijke straf strekt er mede toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie, de proeftijd van deze voorwaardelijke straf op twee jaren bepalen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 93,- aan vergoeding van materiële schade en
€ 45.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,- begroot aan toekomstige immateriële schade, met het verzoek om de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel (in ieder geval voor wat betreft de begrote toekomstige kosten) de vordering af te wijzen.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 93,- (drieënnegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 december 2019).
Vaststaat voorts dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 35.000,- (vijfendertigduizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (26 december 2019).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 35.093,- (vijfendertigduizenddrieënnegentig euro).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 556 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Voortgezette handeling van:
Zware mishandeling
en
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee)jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen een week bij Inforsa Reclassering op het adres Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door de Forensisch Ambulante Zorg (FAZ) van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
-
Houden aan aanwijzingen
Veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen van genoemde reclasseringsinstelling zolang deze instelling dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 93,- (drieënnegentig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 35.000,- (vijfendertigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 35.093,- (vijfendertigduizenddrieënnegentig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 210 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan één van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. I. Mannen en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2022.