ECLI:NL:RBAMS:2022:528

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
13/320196-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling tijdens uitgaan in Club Oliva te Amsterdam

Op 11 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die op 6 december 2019 samen met twee anderen een man heeft mishandeld in Club Oliva aan het Rembrandtplein in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn medeverdachten, betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer, waarbij het slachtoffer werd vastgepakt, geslagen en geschopt. De mishandeling vond plaats tijdens een uitgaansgelegenheid, waar het slachtoffer en zijn vriend aanwezig waren. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en camerabeelden als bewijs gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk en een taakstraf van 120 uur geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en moest een schadevergoeding van 450 euro aan het slachtoffer betalen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer, die emotionele en fysieke schade had geleden door het incident.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/320196-20 (Promis)
Datum uitspraak: 11 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1994,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op
28 januari 2022.
De zaak tegen de verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13-320218-20) en [medeverdachte 2] (13/320205-20).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Leuven en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. N.F. Hoogervorst, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 6 december 2019 te Amsterdam (in club Olivia, gelegen aan het Rembrandtplein 17) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) een of meermalen die [slachtoffer] vast te pakken en/of die [slachtoffer] tegen het (onder)lichaam te schoppen en/of te trappen en/of die [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of die [slachtoffer] (naar achteren) te duwen en/of (nadat die [slachtoffer] was komen te vallen) tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 6 december 2019 bevonden aangever en een vriend, [naam] , zich op het openingsfeest van Club Oliva in Amsterdam. Ook verdachte, zijn vriendin en de twee medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren daar aanwezig. Op enig moment passeerde aangever de groep van verdachte in zaal 2 van de club (hierna: de zaal), waarbij hij in de richting van de vriendin van verdachte bewoog. Vervolgens werd hij door verdachte aangesproken en ontstond onenigheid, waarbij door verdachte en zijn medeverdachten geweld op aangever werd toegepast. Het geweld verplaatste zich daarna richting de uitgang van de zaal en ging verder in de gang naar en in de kluisjesruimte. Aangever is geschopt, geslagen en hij is op de grond terecht gekomen, waarna hij nogmaals is geschopt.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde mishandeling bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de aangifte wordt ondersteund door zowel de verklaring van getuige [naam] als door de camerabeelden. Op grond van deze bewijsmiddelen kan bewezen worden dat de verdachte aangever heeft vastgepakt, geduwd en meermaals tegen het lichaam heeft geschopt. Dit schoppen vond plaats in de zaal en bij de kluisjesruimte. Ook de schop bij de uitgang van de zaal, waarvan geen beelden zijn, kan bewezen worden op basis van de aangifte en de getuigenverklaring van [naam] . [medeverdachte 1] heeft aangever in de zaal een keer met de vlakke hand in het gezicht geslagen. [medeverdachte 2] heeft aangever in de zaal en bij de uitgang daarvan meermaals met de vuist tegen het lichaam en in het gezicht geslagen en in de kluisjesruimte tegen het lichaam geschopt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is van afstemming tussen verdachte en zijn medeverdachten en dat zij nauw hebben samengewerkt, zodat ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht. De aangever heeft gesteld dat er voor de confrontatie in de zaal een eerder moment is geweest waarop de aangever tegen de vriendin van verdachte is aangebotst. Dit vindt geen steun in de bewijsmiddelen en hier zijn geen camerabeelden van. Uit de beelden blijkt dat aangever in de zaal tegen de vriendin van verdachte aanduwt en hier lacherig over doet. Het is een realiteit in het leven van verdachte dat mensen soms op een negatieve manier aandacht van hem als bekende Nederlander vragen. Dat deed het slachtoffer in dit geval. Verdachte spreekt aangever dan aan en vervolgens wordt er geslagen en geduwd door anderen. Verdachte heeft geen geweld gebruikt. Op de beelden is wel te zien dat verdachte zijn voet optilt, maar niet dat hij schopt of aangever raakt. De verklaring van getuige [naam] is ongeloofwaardig. [naam] is een vriend van aangever en gezien de wisselende verklaringen die [naam] heeft afgelegd, lijkt het erop dat zij hebben overlegd over de af te leggen verklaring. Er is daarnaast geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte kent de medeverdachten immers niet en verdachte heeft geen bijdrage geleverd aan de mishandeling die door anderen is gepleegd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen (tezamen en in verenging met een ander of anderen) kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Op de camerabeelden van zaal 2 is het volgende te zien. Aangever komt met een glas in zijn rechterhand aan lopen en probeert een persoon die langs hem loopt te ontwijken. Aangever raakt enigszins uit balans raakt en beweegt daarbij in de richting van de vriendin van verdachte. Aangever loopt vervolgens door zonder naar verdachte en zijn medeverdachten te kijken, maar wordt dan door verdachte bij zijn arm vastgepakt. Verdachte lijkt iets te zeggen tegen aangever. Dan slaat [medeverdachte 1] aangever met de vlakke hand in het gezicht. [medeverdachte 2] geeft aangever daarop een duw, waarna aangever naar achteren deinst. Er komt een man tussen die met zijn hand een sussend gebaar maakt naar de drie verdachten. Verdachte loopt in de richting van aangever en aangever loopt achteruit. Vervolgens geeft verdachte een schop met zijn rechterbeen tegen het rechterbeen van aangever. [medeverdachte 1] trekt verdachte dan weg, gaat voor verdachte staan en loopt in de richting van aangever. [medeverdachte 2] staat naast [medeverdachte 1] . Aangever loopt achteruit. Eerdergenoemde man loopt in de richting van de drie verdachten, maakt wederom sussende gebaren in hun richting en loopt dan weg bij aangever. Aangever kijkt zoekend om zich heen. [medeverdachte 1] maakt dan met zijn rechterhand een gebaar in de richting van aangever dat lijkt op ‘wegwezen’. Vervolgens geeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] een duwtje op de schouder en duwt hem dan wat naar voren. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kijken richting aangever. Aangever wordt door meergenoemde man meegetrokken. [medeverdachte 2] loopt in de richting van aangever. Verdachte en [medeverdachte 1] kijken naar hen en verdwijnen dan uit beeld. Vervolgens maakt [medeverdachte 2] een slaande beweging, waarna ook hij uit beeld verdwijnt.
Op de camerabeelden van de kluisjesruimte is te zien dat aangever op de grond valt. Een onbekend gebleven man geeft met kracht meer trappen in de richting van de plek waar aangever is gevallen. Aangever ligt op de grond. Verdachte komt dan in beeld en te zien is dat hij aangever met zijn rechterbeen een trap geeft en dan over hem heen stapt. [medeverdachte 2] komt in beeld en bukt richting aangever.
Uit het voorgaande, samen bezien met de aangifte en de letselverklaring, volgt dat alle drie de verdachten geweldshandelingen tegen aangever hebben gepleegd, waarbij verdachte aangever tweemaal heeft geschopt waarvan eenmaal toen aangever op de grond lag. [medeverdachte 1] heeft aangever namelijk in zijn gezicht geslagen en [medeverdachte 2] heeft aangever geduwd en geslagen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben hun geweldshandelingen afgewisseld en elkaar daarbij getalsmatig versterkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het antwoord op de vraag of verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kende of bevriend met hen was, is voor de vraag of sprake was van medeplegen niet van belang. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [naam] behoeft geen nadere bespreking, nu de rechtbank zijn verklaring niet voor het bewijs zal gebruiken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de aan dit vonnis als bijlage gehechte en daarvan deel uitmakende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 6 december 2019 te Amsterdam, in Club Oliva, gelegen aan het Rembrandtplein 17, tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] vast te pakken en/of die [slachtoffer] tegen het lichaam te schoppen en/of die [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of die [slachtoffer] naar achteren te duwen en/of, nadat die [slachtoffer] was komen te vallen, tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaren en een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de eis van de officier van justitie geen recht doet aan hetgeen zich heeft voorgedaan. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank rekening te houden met het tijdsverloop en enkel een geldboete op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van mishandeling door samen met zijn medeverdachten in een volle club het slachtoffer vast te pakken, te slaan en meermalen te schoppen, waarbij verdachte aangever nog een trap heeft gegeven terwijl hij op de grond lag. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zonder enige aanleiding de confrontatie met aangever heeft gezocht en daarna samen met anderen over is gegaan tot geweld. Dergelijk handelen is niet anders te kwalificeren dan als zinloos geweld. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft blijkens de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen door zijn advocaat niet alleen veel pijn gehad na het incident maar ook emotioneel gezien heeft het voorval veel indruk gemaakt. Het slachtoffer heeft last gehad van gevoelens van angst en onveiligheid en slaapproblemen. Dit neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. Daarnaast zijn veel mensen getuige geweest van het voorval. Dit soort uitgaansgeweld zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid onder de aanwezigen in club Oliva en in de maatschappij. Dat sprake is van uitgaansgeweld weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank ziet echter met name gelet op de justitiële documentatie van verdachte geen aanleiding om naast een werkstraf van na te noemen duur nog een voorwaardelijke straf op te leggen, omdat het laatste geweldsdelict in 2012 gepleegd is.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een werkstraf voor de duur van 120 uren passend.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 546,95 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000, - aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 384, - aan proceskosten.
De materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- pet: € 57,-;
- handschoenen € 89,95;
- pantalon: € 400,-.
9.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen en de verdachten hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade. De officier van justitie heeft gesteld dat de gevorderde materiële schade in rechtstreeks verband staat met het strafbare feit. Een eventuele matiging van het materiële deel zou aan de orde kunnen zijn, nu de nieuwwaarde gevraagd is voor kleding van meer dan een jaar oud.
9.2
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in lijn met haar betoog tot vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij in de gevraagde vergoeding voor de pet en handschoenen niet-ontvankelijk te verklaren nu voor dit deel geen sprake is van een causaal verband. De raadsvrouw heeft verder verzocht het immateriële deel te matigen.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Materiële schade
De pet en de handschoenen zijn niet door toedoen van de verdachten of als rechtstreeks gevolg van de mishandeling kwijtgeraakt. Het slachtoffer heeft na het incident wel zijn jas uit het kluisje teruggekregen maar kennelijk niet de pet en handschoenen uit hetzelfde kluisje. Voor dit deel van de materiële schade bestaat geen causaal verband zodat deze schade niet als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt. Voor dit deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De schade aan de pantalon van het slachtoffer is wel als rechtstreekse schade aan te merken, nu het slachtoffer tijdens het incident ten val is gekomen en als gevolg daarvan een scheur in zijn pantalon is ontstaan. Het slachtoffer heeft echter geen specificatie voor de prijs van de pantalon overgelegd, maar enkel een aanbetaling voor in totaal twee pakken. De rechtbank zal de schade voor de pantalon schatten op € 200,-.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (6 december 2019).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in het materiële deel van zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 250,-. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2019.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in het immateriële deel van zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Omdat ook de medeverdachten voor de schade verantwoordelijk en daarmee aansprakelijk zijn, zal de rechtbank bepalen dat verdachte daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Kosten rechtsbijstand
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 187,- (1 punt (zoals gevorderd) à € 187,-).
Bij de toepassing van het liquidatietarief dient aansluiting te worden gezocht bij de competentieregels voor de civielrechtelijke procedure. Dat wil zeggen dat voor deze zaak, met een vordering tot en met € 25.000,- aansluiting wordt gezocht bij het liquidatietarief kanton zoals dat geldt per 1 februari 2021.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c (oud), 22d (oud), 36f (oud), 47, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot € 450,- (vierhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 187,- (honderdzevenentachtig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 450,- (vierhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (6 december 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
9 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch. A. van Dijk, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en D.W. van Putten – de Waard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2022.