ECLI:NL:RBAMS:2022:5343

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
AWB 22/2593
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2593

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Gellik (België), eiser

(gemachtigde: mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

( [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met een besluit van 7 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij in verband met een beslag van de gemeente Heerlen een bedrag van
€ 47,21 per maand moet inhouden op het pensioen van eiser ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Met een besluit van 21 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 8 september 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat in verband met een beslag van de gemeente Heerlen een bedrag van € 47,21 per maand wordt ingehouden op eisers AOW-pensioen. Eiser krijgt daarom vanaf april 2022 € 895,33 netto per maand aan AOW-pensioen uitgekeerd.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het beslag op de juiste manier is uitgevoerd. De gemeente Heerlen heeft de beslagvrije voet vastgesteld op
€ 1.025,-. Hoewel eiser per maand minder ontvangt dan dit bedrag, wordt het beslag toch uitgevoerd. Dit komt omdat verweerder in opdracht van het Centraal Administratie Kantoor een buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet moet inhouden op het AOW-pensioen. Een deel van deze bijdrage moet eiser zelf opbrengen uit zijn beslagvrije voet. Dit deel is de nominale premie van zijn buitenlandbijdrage. De nominale premie van de buitenlandbijdrage wordt opgeteld bij het maandelijkse netto AOW-pensioen en de netto vakantie-uitkering van eiser (€ 978,75 + € 93,46 = € 1.072,21). Dit betekent dat verweerder maandelijks een bedrag van € 47,21 (€ 1.072,21 – € 1.025,00 (de beslagvrije voet) moet overmaken aan de gemeente Heerlen.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat verweerder, door uit te gaan van een lagere beslagvrije voet, niet is gebleven binnen de kaders van de gemeente Heerlen. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom er wordt uitgegaan van een lagere beslagvrije voet en heeft verweerder ten onrechte afgezien van een hoorzitting.
Het oordeel van de rechtbank
4. Voor zover eiser stelt dat verweerder ten onrechte uitgaat van een lagere beslagvrije voet, volgt de rechtbank hem niet. Verweerder gaat uit van dezelfde beslagvrije voet als vastgesteld door de gemeente Heerlen en heeft deze niet verlaagd. Verweerder stelt terecht dat het niet zijn taak is om de beslagvrije voet te beoordelen of te controleren. [1] De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom wordt uitgegaan van een lagere beslagvrije voet. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is verweerder niet uitgegaan van een lagere beslagvrije voet. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser een lager bedrag netto per maand aan AOW-pensioen krijgt uitgekeerd dan de beslagvrije voet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit met het bestreden besluit, het (aanvullende) verweerschrift en de toelichting op de zitting afdoende heeft gemotiveerd. De beroepsgrond van eiser dat sprake is van een motiveringsgebrek, omdat verweerder te laat, namelijk pas in het verweerschrift, zijn beslissing heeft gemotiveerd, slaagt ook niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn beslissing met het bestreden besluit al voorzien van een toereikende motivering. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om eiser in de bezwaarfase te horen. Verweerder kon daar op grond van artikel 7:3, van de Algemene wet bestuursrecht, van afzien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Dat betekent dat het horen van eiser niet tot een andere beslissing had kunnen leiden.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het beslag op het AOW-pensioen van eiser wordt op de juiste manier uitgevoerd.
8. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.G.A. Karregat, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 september 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uit vaste rechtspraak blijkt dat het verweerder niet vrij staat geen medewerking te verlenen aan het gelegde beslag. Verweerder moet alleen bezien of op de juiste wijze uitvoering wordt gegeven aan het beslag, zonder de geldigheid en de omvang ervan te beoordelen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2687.