In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2022 een beschikking gegeven over de adoptie van een minderjarige, geboren uit een draagmoederschapstraject in de Verenigde Staten. Verzoekers, een gehuwd stel, hebben een duurzame affectieve relatie en hebben in 2000 een kinderwens geuit. In samenwerking met een draagmoeder in Oregon, VS, hebben zij een kind gekregen via in vitro fertilisatie. De draagmoeder heeft afstand gedaan van haar rechten en verplichtingen ten aanzien van het kind, dat op 4 juni 2019 is geboren. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse documenten, waaronder verklaringen van de draagmoeder en rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming, die het verzoek tot adoptie ondersteunen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers voldoen aan de voorwaarden voor adoptie volgens het Nederlandse recht. De draagmoeder heeft verklaard dat het kind niets van haar als moeder te verwachten heeft en heeft toestemming gegeven voor de adoptie door de tweede verzoeker. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is dat de adoptie wordt uitgesproken, zodat de familierechtelijke relatie tussen de minderjarige en de verzoekers wordt versterkt. De rechtbank heeft ook bepaald dat de achternaam van de minderjarige na de adoptie [geslachtsnaam] zal zijn en dat de verzoekers gezamenlijk gezag over het kind zullen uitoefenen.
De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De rechtbank heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand gelast om de Amerikaanse geboorteakte van de minderjarige in te schrijven in de Nederlandse registers, met een latere vermelding van de erkenning door de eerste verzoeker.