ECLI:NL:RBAMS:2022:5366

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
13/145858-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 6 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 15 juni 2022 en betreft een EAB dat is uitgevaardigd op 4 mei 2022 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1997, is verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, waarvoor in België een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 23 augustus 2022. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, was aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, wat betekent dat zijn overlevering kan worden toegestaan, mits er garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verstrekte garanties door de Belgische autoriteiten voldoende zijn en dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in België. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon zal worden overgeleverd aan de Belgische autoriteiten voor het feit zoals omschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/145858-22
RK nummer: 22/3180
Datum uitspraak: 6 september 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 mei 2022 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 augustus 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek d.d. 4 mei 2022,
afgeleverd door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of naar het recht van de uitvaardigende lidstaat het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [1]
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [2]
De raadsman heeft aangevoerd dat het feit een strafverzwarende omstandigheid omvat dat geen lijstfeit oplevert, maar heeft niet aangevoerd – en aannemelijk gemaakt – dat de strafbaarheid van de in het EAB omschreven strafverzwarende omstandigheid naar Nederlands recht ontbreekt en dat de rechtbank gebruik zou moeten maken van haar bevoegdheid om op die grond de overlevering voor dat feit te weigeren. Het verweer behoeft daarom geen inhoudelijke bespreking.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter
zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Op 26 juli 2022 is de volgende garantie verstrekt door het Parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Brugge:
“lastens de genaamde [opgeëiste persoon] ([geboortedag]1997) heb ik de eer u de volgende garantie te verstrekken:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar NEDERLAND van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon].
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar NEDERLAND zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [3] heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers. Daardoor wordt de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer gewaarborgd. Dat reële gevaar geldt ook voor situaties waarin sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie voor België is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
  • De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
  • De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waar dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet meer zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [4] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het overleveringsverzoek moet worden geweigerd, nu de algemene detentiegarantie niet op actuele detentieomstandigheden is gebaseerd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat hij van een raadsman uit België heeft vernomen dat de situatie in Belgische detentie-instellingen, in ieder geval in Gent en Brugge, niet in orde is. Dit betekent dat de verstrekking van de algemene detentiegarantie moet worden beschouwd als politieke ‘window dressing’, aldus de raadsman
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Er is sprake van een actuele detentiegarantie die ook daadwerkelijk wordt nageleefd door de Belgische uitvaardigende autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [5] De raadsman heeft geen omstandigheden op basis van nieuwe, objectieve, betrouwbare nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht waaruit kan voortvloeien dat de garantie niet meer voldoet.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest, dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, met de afgegeven detentiegarantie is weggenomen voor de opgeëiste persoon.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België) voor het feit omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 september 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
2.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (
3.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
4.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.