ECLI:NL:RBAMS:2022:5404

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
13/752151-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 13 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Voorzitster van het Kantongerecht van Kleve, Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 23 april 2021 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd in de periode van 13 december 2016 tot 1 februari 2017, met betrekking tot de handel in marihuana. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de gevangenhouding niet langer kon worden voortgezet.

Tijdens de openbare zitting op 29 juni 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd, en zijn Nederlandse nationaliteit werd vastgesteld. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat de beschrijving van de strafbare feiten voldoende was om te voldoen aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De verdediging voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was, maar de rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de feiten duidelijk waren omschreven.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Officier van Justitie te Kleve was gegeven, waarin werd verzekerd dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou kunnen ondergaan indien hij in Duitsland tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou worden veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren om de overlevering te weigeren, en dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, ook onder de Nederlandse wetgeving strafbaar waren. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, en dit werd uitgesproken door de voorzitter en de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752151-20
RK nummer: 21/2259
Datum uitspraak: 13 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 juli 2019 door de Voorzitster van het Kantongerecht (
Amtsgericht) van Kleve (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel met het oog op voorarrest van het Kantongerecht (
Amtsgericht) Duisburg van 6 april 2018 (11 Gs 924/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De advocaat heeft aangevoerd dat het EAB niet genoegzaam is, omdat de verweten strafbare gedragingen van de opgeëiste persoon onvoldoende nauwkeurig beschreven zijn.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB – mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek – duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij de handel in marihuana in de periode tussen 13 december 2016 en 1 februari 2017 in Dinslaken en Doetinchem. In het EAB staat dat de opgeëiste persoon degene is geweest die de marihuana leverde. Daarmee is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank van oordeel is dat het feit genoegzaam is omschreven. Het verweer van de advocaat wordt verworpen.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Officier van Justitie te Kleve heeft op 26 mei 2021 de volgende garantie gegeven:
Er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon, [opgeëiste persoon] , * [geboortedatum] en [geboorteplaats ] , in geval van een rechtsgeldige niet voorwaardelijke veroordeling tot een vrijheidsbenemende sanctie in de Bondsrepubliek Duitsland in aansluiting aan de Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 voor verdere tenuitvoerlegging van de straf naar de Nederlanden terug zal worden gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • de verdovende middelen zijn in Duitsland ingevoerd en waren voor de Duitse markt bestemd;
  • de medeverdachten zijn in Duitsland vervolgd;
  • het openbaar ministerie is niet voornemens zelf de opgeëiste persoon te vervolgen voor deze feiten.
De advocaat van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- de verweten gedragingen hebben uitsluitend op Nederlands grondgebied plaatsgevonden;
- de medeverdachten zijn al afgestraft en vervolgd;
- de opgeëiste persoon heeft belang bij een berechting in Nederland, gelet op de lagere straffen die er doorgaans op deze feiten staan;
- de getuigen en onderbouwing voor zijn alibi zijn in Nederland.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de advocaat heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Voorzitster van het Kantongerecht (
Amtsgericht) van Kleve (Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.