ECLI:NL:RBAMS:2022:559

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
AMS 21/2981
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiseres en geschiktheid voor eigen werk

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2022, met zaaknummer AMS 21/2981, wordt het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewetuitkering beoordeeld. Eiseres, die eerder als verkoopmedewerker werkte, had zich ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. Na een eerdere afwijzing van haar WIA-aanvraag, werd haar ZW-uitkering beëindigd omdat zij geschikt werd geacht voor eigen werk, zoals eerder geduid in de WIA-procedure. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 12 januari 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de beoordeling van de beperkingen en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door verweerder correct is uitgevoerd. Eiseres stelde dat haar medische klachten waren verergerd, maar de rechtbank concludeert dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze rapporten onjuist zijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres geschikt is voor de geduide functie en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2981

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. P. Tijsterman)
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] )

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Aan deze procedure is het volgende vooraf gegaan. Eiseres werkte als verkoopmedewerker totdat haar dienstverband in 2016 werd beëindigd. Zij kwam toen in aanmerking voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (de WW). Vanuit de WW heeft eiseres zich vervolgens ziek gemeld, waardoor zij een ZW-uitkering kreeg. Rondom einde wachttijd heeft eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (de WIA) aangevraagd. Omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, werd de WIA-uitkering afgewezen. Kort daarna heeft eiseres zich opnieuw ziek gemeld en kreeg zij weer een ZW-uitkering. Vervolgens is de ZW-uitkering beëindigd, omdat eiseres geschikt was voor (één van) de – in de WIA-procedure – geduide functies. De (resterende) WW-uitkering waar eiseres nog recht op had is toen voortgezet. Het beroep dat eiseres had ingesteld tegen de beëindiging van haar (toenmalige) ZW-uitkering is ongegrond verklaard.
1.2
Tijdens de voortzetting van haar (resterende) WW-uitkering heeft eiseres zich in oktober 2019 weer ziek gemeld. Verweerder heeft de ZW-uitkering eerst toegekend. Bij de eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder de mogelijkheden van eiseres om te werken op 9 oktober 2020 – de datum in geding – beoordeeld. Omdat eiseres meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen is de ZW-uitkering bij besluit van 22 januari 2021 (het primaire besluit) beëindigd. Het bezwaar van eiseres – is met een gewijzigde grondslag – ongegrond verklaard bij besluit van 21 april 2021 (het bestreden besluit). De gewijzigde grondslag houdt in dat eiseres geschikt is gevonden voor eigen werk – wat in haar geval de eerder geduide functie is – en daarmee niet in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daarom dit beroep ingesteld.
1.3
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen en heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar van eiseres terecht ongegrond heeft verklaard. Daarvoor moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres geschikt is voor eigen werk en dus niet in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. De rechtbank maakt deze beoordeling op basis van de beroepsgronden van eiseres.
2.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels staan in de bijlage van deze uitspraak.
De beperkingen en de Functionele Mogelijkhedenlijst (de FML)
3.1
Allereerst moet worden beoordeeld of de beperkingen van eiseres en de FML juist zijn vastgesteld. Eiseres stelt dat haar medische klachten – met name de klachten vanwege de artrose – ten opzichte van de vorige ZW-procedure zijn verergerd en dus had verweerder meer beperkingen moeten aannemen.
3.2
De rechtbank oordeelt dat de beperkingen en de FML juist zijn vastgesteld. Verweerder mag zijn besluit in beginsel baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, zij mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch volgen uit de bevindingen. Als de rapporten aan deze voorwaarden voldoen, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet juist zijn. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of het verzekeringsgeneeskundig rapport voldoet aan de hierboven genoemde voorwaarden.
3.3
Uit het verzekeringsgeneeskundig rapport [1] blijkt dat eiseres artrose heeft aan haar knieën en handen, waaraan zij meermaals is geopereerd. Ook heeft zij klachten aan haar bewegingsapparaat – onderrug, schouders en benen – en is er sprake van psychische klachten. Daarnaast blijkt uit het rapport dat er sprake is van een toename van de (artrose)klachten. Het verzekeringsgeneeskundig rapport is gedetailleerd, zorgvuldig en vermeldt de klachten van eiseres. De klachten die eiseres heeft en de (forse) beperkingen die daaruit voortvloeien zijn vervolgens duidelijk en inzichtelijk in de FML vermeld. Dat betekent dat het verzekeringsgeneeskundig rapport volgens de rechtbank voldoet aan de onder 3.2 genoemde voorwaarden.
3.4
Het is vervolgens aan eiseres om aannemelijk te maken dat het verzekeringsgeneeskundig rapport onjuist is. Niet is gebleken dat eiseres op datum in geding andere klachten of beperkingen had dan waar de verzekeringsarts van uit is gegaan. Uit de brief van de huisarts [2] waarnaar eiseres verwijst blijkt niet van andere klachten of behandelingen dan die zijn opgenomen in het verzekeringsgeneeskundig rapport. Er zijn geen (andere) stukken overgelegd waaruit blijkt dat de beperkingen zijn onderschat. Dat betekent dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het rapport onjuist is. De beroepsgrond slaagt niet.
3.5
Nu verweerder de beperkingen en de FML juist heeft vastgesteld – en eiseres geen specifieke beroepsgronden over het arbeidskundige deel heeft ingediend – oordeelt de rechtbank dat verweerder op juiste gronden heeft geconcludeerd dat eiseres de geduide functie kan verrichten en dus niet in aanmerking komt voor een ZW-uitkering.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Biçer, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Boerlage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Ziektewet (de ZW)
Artikel 19, eerste lid, van de ZW bepaalt dat de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht heeft op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Artikel 19, vijfde lid, van de ZW bepaalt dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. In afwijking van de eerste zin wordt indien de verzekerde de arbeid gedurende minder dan een week heeft verricht en daaraan voorafgaand gedurende ten minste zes maanden andere arbeid heeft verricht onder geschiktheid tot het verricht van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die gewoonlijk kenmerkend zijn voor de andere arbeid die in die zes maanden hoofdzakelijk is verricht.
Artikel 19aa, eerste lid, van de ZW bepaalt dat – in afwijking van artikel 19 – de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op een bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht heeft op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
  • a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19;
  • b) als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur
Artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bepaalt dat – in afwijking van het eerste lid, onderdeel b – de verzekerde recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.

Voetnoten

1.Verzekeringsgeneeskundig rapport 21 april 2021.
2.Brief huisarts 24 mei 2019.