ECLI:NL:RBAMS:2022:5608

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. Schouten
  • I.N. Weski
  • G.N. Weski
  • Meijering
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen van de rechtbank op verzoeken in de strafzaak 26Marengo

Op 28 september 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak 26Marengo, waarin verschillende verzoeken van de verdediging zijn besproken. De regiezitting vond plaats op 13 september 2022, voorafgaand aan de schriftelijke ronde waarin de verdediging onderzoekswensen indiende. De verdediging van verdachte [verdachte 1] heeft op 25 juli en 5 september 2022 onderzoekswensen ingediend, waarop het Openbaar Ministerie op 12 september 2022 schriftelijk heeft gereageerd. Verdachten [verdachte 2], [verdachte 3], [verdachte 4] en [verdachte 5] hebben ook onderzoekswensen ingediend, met reacties van het Openbaar Ministerie op 30 augustus en 12 september 2022. Tijdens de mondelinge bespreking op 13 september 2022 heeft de rechtbank de onderzoekswensen van de verdediging besproken en beslissingen genomen. De rechtbank heeft ook ambtshalve onderzoek gedaan naar de afspraken rondom de detentie van verdachte [verdachte 1] in de 'wapenzaak'. De rechtbank heeft overwogen dat er mogelijk toezeggingen zijn gedaan die niet toelaatbaar zijn volgens de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken. De rechtbank heeft besloten dat getuigen [naam 4] en [naam 3] gehoord moeten worden om opheldering te geven over de gemaakte afspraken. De verzoeken van de verdediging om getuigen te horen zijn in sommige gevallen afgewezen, maar de rechtbank heeft wel aanleiding gezien om aanvullend onderzoek te doen naar de mogelijke tegenstrijdigheden in de verklaringen van de betrokkenen. De rechtbank heeft ook verzoeken van de verdediging om proces-verbaal van bevindingen en volledige verklaringen van medeverdachten afgewezen, omdat deze niet relevant zijn voor de strafzaak. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging in het algemeen afgewezen, maar heeft wel de mogelijkheid opengehouden voor verdere verzoeken in toekomstige regiezittingen.

Uitspraak

Beslissingen van de rechtbank op verzoeken in 26Marengo, besproken op de regiezitting van 13 september 2022
1. Aan de regiezitting van 13 september 2022 is een schriftelijke ronde voorafgegaan. Mrs. Schouten en De Jong hebben namens verdachte [verdachte 1] bij e-mailberichten van 25 juli 2022 en 5 september 2022 hun onderzoekswensen ingediend. Het Openbaar Ministerie heeft op 12 september 2022 schriftelijk op deze onderzoekswensen gereageerd.
2. Mr. I.N. Weski heeft namens verdachten [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] op 20 augustus 2022 en op 22 augustus 2022 (alleen namens verdachte [verdachte 5] ) onderzoekswensen ingediend. Het Openbaar Ministerie heeft op 30 augustus 2022 schriftelijk op deze onderzoekswensen gereageerd.
3. Mr. G.N. Weski heeft namens verdachte [verdachte 2] op 25 augustus 2022 en (aanvullend op) 12 september 2022 schriftelijk onderzoekswensen ingediend. Hierop heeft het Openbaar Ministerie op 12 september 2022 schriftelijk gereageerd.
4. Mr. Meijering heeft namens verdachte [verdachte 6] een verzoek gedaan tot voeging van een schriftelijk stuk aan de processtukken, welk stuk hij al eerder, namelijk bij e-mailbericht van 15 juni 2022, had toegezonden aan het Openbaar Ministerie en de rechtbank. Het Openbaar Ministerie heeft schriftelijk op dit verzoek gereageerd op 12 september 2022.
5. Op 13 september 2022 heeft ter openbare zitting de mondelinge bespreking van de onderzoekswensen plaatsgehad en heeft re- en dupliek plaatsgevonden. Mr. I.N. Weski heeft zich bij die gelegenheid aangesloten bij het verzoek van mr. Meijering.
6. Hieronder volgen de beslissingen van de rechtbank op de gedane onderzoekwensen.
7. De onderzoekswensen van de verdediging van verdachte [verdachte 7] zijn besproken op de alleen in zijn zaak gehouden regiezitting van 15 september 2022. Op het merendeel van die onderzoekswensen is door de rechtbank heden afzonderlijk beslist. De beslissing op het restant van de onderzoekswensen volgt later.
In de zaak van verdachte [verdachte 1]
Herhaald verzoek met betrekking tot het horen van getuigen in verband met de aftrek van de detentie van de ‘wapenzaak’
Inleiding
8. De rechtbank heeft bij beslissing van 3 juni 2022 [1] de verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen afgewezen. Dat verzoek werd gedaan ter onderbouwing van de stelling, dat bij verdachte [verdachte 1] het vertrouwen is gewekt dat de detentie in de ‘wapenzaak’ (acht maanden) zou worden verrekend en dat het mislopen van de detentiefasering zou worden gecompenseerd. De rechtbank heeft wel aanleiding gezien om ambtshalve onderzoek te (laten) doen naar hoe de gestelde afspraak zich verhoudt tot hetgeen in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken is opgenomen over niet toelaatbare toezeggingen, in het bijzonder in artikel 5 onder 6.
9. Dit ambtshalve onderzoek hield in het horen van [naam 1] bij de rechters-commissaris over zijn reactie in een e-mail op een berekening die hem door de huidige raadslieden van verdachte [verdachte 1] was voorgehouden. Die reactie hield in, kort gezegd, dat [naam 1] zich de berekening herinnert als wat [naam 2] hem had verteld en dat hij meent dat [naam 2] in dit verband ook nog zei dat het een ‘gentlemen’s agreement’ was met [naam 3] . Als de rechters-commissaris daartoe aanleiding zouden zien diende daarna [naam 3] als getuige te worden gehoord. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in het geval [naam 1] zich op zijn verschoningsrecht beroept en dat beroep wordt gehonoreerd, dat de desbetreffende passage ter reactie wordt voorgelegd aan [naam 3] .
10. Desgevraagd door de rechters-commissaris heeft [naam 1] aan hen op 12 juni 2022 laten weten dat hij geen vragen uit eigen wetenschap kan beantwoorden omdat hij niet bij de deal betrokken was, hij zich op zijn verschoningsrecht zal beroepen en geen enkele vraag zal beantwoorden. De rechters-commissaris hebben vervolgens afgezien van een oproep voor verhoor van [naam 1] en [naam 3] verzocht schriftelijk te reageren. [naam 3] heeft op 17 juni 2022 schriftelijk gereageerd. Bij die reactie is de brief van 22 februari 2022 aan de raadslieden van verdachte [verdachte 1] , waar de rechtbank nog niet over beschikte, gevoegd.
11. De reactie van [naam 3] komt er op neer, kort gezegd, dat er in aanvulling op de schriftelijke overeenkomst geen nadere afspraken zijn gemaakt. De enige uitzondering betreft de afspraak ten aanzien van de mogelijke wijziging van de VI-regeling. [naam 3] schrijft verder dat hij de notitie (
waarin de berekening stond, cursief rechtbank) nooit heeft gezien en ook niet kan plaatsen in enig gesprek dat hij met [naam 2] en/of zijn cliënt
(verdachte [verdachte 1] , cursief rechtbank)heeft gehad, dat wat [naam 1] daarover heeft gezegd voor zijn rekening komt en dat [naam 1] op geen enkele manier bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken is geweest. De enige ‘gentlemen’s agreement’ die er volgens [naam 3] tussen partijen was, ziet op de genoemde VI-kwestie. [naam 3] heeft ten slotte geschreven dat [naam 4] , destijds als advocaat betrokken bij de totstandkoming van de overeenkomst, geconfronteerd met voornoemde notitie, recentelijk aan hem, [naam 3] , heeft bevestigd dat er ook in zijn beleving en herinnering geen aanvullende afspraken zijn gemaakt in de thans door de raadslieden van de kroongetuige gesuggereerde zin en verder dat [naam 4] ervan op de hoogte is en ermee instemt dat hij, [naam 3] , dit in deze brief kenbaar maakt.
12. De raadslieden van verdachte [verdachte 1] hebben hierop aan de rechters-commissaris laten weten dat verdachte [verdachte 1] [naam 1] ontslaat uit zijn beroepsgeheim/verschoningsrecht voor zover het gaat om zijn wetenschap omtrent de inhoud van hetgeen is besproken en afgesproken door zijn voormalige raadslieden met het Openbaar Ministerie. Desgevraagd door de rechters-commissaris of de mededeling namens verdachte [verdachte 1] een verandering brengt in het standpunt aangaande het verschoningsrecht heeft [naam 1] laten weten dat hij is gebonden aan zijn beroepsgeheim, dat de beoordeling of hij al dan niet gebruik wil maken van het verschoningsrecht enkel aan hem toekomt en dat hij geen vragen zal beantwoorden.
Verzoek van de verdediging
13. De verdediging van verdachte [verdachte 1] heeft thans (opnieuw) verzocht om het horen als getuige van [naam 4] , voormalig raadsman van verdachte [verdachte 1] . Daartoe heeft de verdediging gesteld, samengevat, dat wat [naam 3] in zijn brief van 17 juni 2022 schrijft in strijd is met de inhoud van het gesprek dat de verdediging van verdachte [verdachte 1] op 17 maart 2022 heeft gevoerd met [naam 4] . Van dat gesprek is door de verdediging een verslag gemaakt dat ook aan [naam 4] is voorgelegd en welk verslag hij van zijn commentaar heeft voorzien. De verdediging heeft het verslag niet overgelegd maar (alleen) de volgende citaten vermeld:

pagina 1

Opmerking PS: Daarbij is volgens [naam 4] gesproken over wanneer de straf begint. [naam 4] : “Wanneer begint-ie?”)
[naam 4] : “De v.i. hebben we wel meegenomen in die gesprekken. Vanuit het vertrouwen dat we er wel over zouden praten en het zouden oplossen. Ik was ook aan het onderhandelen over de toekomst. Dat [verdachte 1] daar iets mee moest. In [plaatsnaam] had ik bijvoorbeeld op enig moment een wereldkaart meegenomen.” [naam 4] legt uit dat daarop een aantal landen werden aangewezen waar [verdachte 1] mogelijk naartoe kon gaan, als idee om naar de toekomst te kijken.
OdJ: “De aanhouding was een toneelstuk.”

Pagina 3

[naam 4] : “Er was geen onherroepelijke uitspraak in de WWM-zaak. Het was zo dat wij in het vertrouwen handelden dat dit allemaal verdisconteerd zou worden. Ik communiceer niet alles op papier. Daar zouden we wel uitkomen. Er is geen afspraak gemaakt, het was de verwachting van ons allemaal (van de personen die aan de besprekingen deelnamen), dat het wel zou worden opgelost, samen met de andere onderdelen van de toekomst.”
OdJ: kan ik het zo samenvatten dat er onder alle deelnemers aan de gesprekken, dus [naam 4] , [naam 2] , [naam 3] , [voormalig officier van justitie getuigenbescherming en bijzondere getuigen], consensus bestond dat er volledige verrekening van de WWM zaak moest plaatsvinden?
[naam 4] : Ja, volgens mij wel.

pagina 4

[naam 4] : “Je loopt het risico dat de RC zegt: ‘dat kan niet, want dan kom je boven de 50%.’ Dus dan had je het in de deal moeten zetten.”
PS: “Maar de v.i. werd toch ook op deze manier afgesproken en bij de RC neergelegd?’
[naam 4] : “De v.i. was makkelijker. Met de mogelijke verandering van de v.i. kon je überhaupt nog niets concreets, want het was een wetswijziging die er nog niet door was. Met de WWM-zaak kun je het naar de executieve schuiven, want dat begint vanaf het moment dat je begint met hem vast te houden op 14 januari 2017. Dan kun je de voorlopige hechtenis vanaf dat moment aftrekken.”
Opmerking [naam 4] na lezing concept-verslag: Verwijder “De v.i. was makkelijker.”
PS: “Dan ben je afhankelijk van de lankmoedigheid van de rechtbank?”
OdJ: “Ja, wij krijgen niet te horen en merken juist niet dat het OM bereid is er in de eis rekening mee te houden of dat het getuigen-OM ook maar zal aangeven wat er voor vertrouwen is gewekt hierover. Ze willen er niet eens over praten.”

pagina 5

OdJ: “Dat moet hij dan aan ons beide vertellen en ook aan de zaaks-OvJ. [naam 3] moet het dan wel daarheen leiden dat wij een bevestiging van het Zaaks-OM krijgen dat de WWM zaak in de eis wordt verdisconteerd. Wij kunnen dan in pleidooi ook bepleiten waarom dat rechtvaardig en juridisch juist is.”
[naam 4] : “Ja ik ga kijken wat ik kan doen.”

en verderop pagina 5

[naam 4] : Ja, dat is daar besproken. [voormalig officier van justitie getuigenbescherming en bijzondere getuigen] heeft daarover op een bepaald moment gezegd dat het mislopen van de detentiefasering betekent dat dat je er eerder uit gaat. Dat hebben wij ook bij anderen gedaan dat-ie er eerder uit mag.” Hij noemde daarbij [naam 5] of [naam 6] . Dat heb ik niet scherp.
OdJ: “Dat is gelogen.” (.............)
[naam 4] : “Je detentiefasering loop je mis en daar moet iets tegenover staan. Zo is dat besproken, zo is dat gegaan. Eind 2017, denk ik. Ik weet het in ieder geval van [voormalig officier van justitie getuigenbescherming en bijzondere getuigen]. Ik heb het niet meer helder of ik het ook met [naam 3] heb besproken. Het toekomstdeel heb ik in [plaatsnaam] vooral besproken met [voormalig officier van justitie getuigenbescherming en bijzondere getuigen] en [verdachte 1] .
Opmerking [naam 4] na concept-verslag: “Zo is dat besproken, zo is dat gegaan” wijzigen in “Zo is dat genoemd.”
14. De verdediging wenst [naam 4] nadere vragen te stellen en hem te vragen of zij het goed ziet dat hij tegen hen iets anders zegt dan tegen [naam 3] . Tevens wil de verdediging hem vragen naar het gesprek dat hij kennelijk met [naam 3] heeft gehad. Het verdedigingsbelang is dat als de rechtbank straks bij strafoplegging dient te bepalen of en in hoeverre er bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, het van belang kan zijn welk vertrouwen door het Openbaar Ministerie jegens verdachte [verdachte 1] is gewekt. De verdediging verzoekt voorwaardelijk, namelijk als het verhoor van mrs. [naam 4] en [naam 3] daartoe aanleiding geeft, mrs. [voormalig officier van justitie getuigenbescherming en bijzondere getuigen] en [naam 1] te doen horen als getuige.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
15. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het getuigenverzoek moet worden afgewezen. Het heeft daartoe verwezen naar zijn reactie van 20 mei 2022 op het eerdere verzoek van de verdediging met dezelfde motivering.
Oordeel van de rechtbank
16. De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de verzochte getuigen om te kunnen onderbouwen dat door het Openbaar Ministerie jegens verdachte [verdachte 1] het vertrouwen is gewekt dat volledige verrekening zou plaatsvinden van de detentie in de ‘wapenzaak’, af. De rechtbank verwijst daartoe naar de beslissing van 3 juni 2022. Daarin heeft de rechtbank het volgende geoordeeld:
“(…) Het al dan niet bestaan van een afspraak tussen het Openbaar Ministerie en verdachte [verdachte 1] met betrekking tot aftrek voor zijn wapenzaak en/of het gemis aan detentiefasering acht de rechtbank voorshands niet van belang voor de eventuele straftoemeting. Wat betreft de veroordeling van verdachte [verdachte 1] in de wapenzaak dient de rechtbank, als het tot strafoplegging komt, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Zij is daarbij niet gebonden aan enige afspraak, zo deze al zou bestaan. Het staat de verdediging vrij om daarover bij pleidooi al hetgeen zij nodig vindt voor de strafmaat naar voren te brengen. (…)”
De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging thans heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel. De verzoeken worden daarom afgewezen.
Ambtshalve in de zaken van alle verdachten
17. De rechtbank ziet in de aangehaalde citaten uit het gespreksverslag wel aanleiding nog aanvullend ambtshalve onderzoek te (laten) doen naar de vraag of de afspraak is gemaakt dat de detentie in de ‘wapenzaak’ (volledig) zou worden verrekend en dat is genoemd dat er iets moet staan tegenover het mislopen van de detentiefasering. De mededeling in de brief van [naam 3] , dat hij met instemming van [naam 4] kenbaar maakt dat ook in de beleving en herinnering van [naam 4] geen aanvullende afspraken zijn gemaakt in de door de raadslieden van de kroongetuige gesuggereerde zin, lijkt vooralsnog niet goed te rijmen met de weergegeven citaten van [naam 4] in het gespreksverslag. Uit die citaten lijkt te volgen dat volgens [naam 4] tussen alle bij de overeenkomst betrokken personen consensus was dat er volledige verrekening van de detentie van de ‘wapenzaak’ moest plaatsvinden, dat het vertrouwen er was dat dit in de straf verdisconteerd zou worden en dat er iets moest staan tegenover het mislopen van detentiefasering. Als dergelijke afspraken zijn gemaakt, is het de vraag hoe zich dat verhoudt met hetgeen in de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken is opgenomen over niet toelaatbare toezeggingen, in het bijzonder in artikel 5 onder 6. Daarmee is deze kwestie mogelijk van belang in de zaken van alle verdachten. De rechtbank bepaalt daarom ambtshalve in de zaken van alle verdachten dat [naam 4] zal worden gehoord door de rechters-commissaris waarbij hem opheldering gevraagd dient te worden over de mogelijke tegenstelling tussen wat [naam 3] namens [naam 4] in zijn brief van 17 juni 2022 schrijft en wat [naam 4] op 17 maart 2022 blijkens het gespreksverslag tegenover de raadslieden van verdachte [verdachte 1] zou hebben gezegd.
18.
De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om ook [naam 3] dan wel mr. [voormalig officier van justitie getuigenbescherming en bijzondere getuigen] te (doen) horen. Mochten de rechters-commissaris daartoe naar aanleiding van de beantwoording van vragen door [naam 4] aanleiding zien, dan kunnen zij daartoe alsnog besluiten. Voor een verhoor van [naam 1] ziet de rechtbank geen aanleiding (meer), nu voorshands is gebleken dat hij over dit onderwerp niet uit eigen wetenschap kan verklaren. Hij schrijft immers dat hij niet bij de deal betrokken was en dit wordt bevestigd door [naam 3] .
De rechtbank laat het aan de rechters-commissaris over op welke wijze het toegewezen getuigenverhoor plaats zal vinden.
In de zaken van de verdachten [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5]
Verzoek ten aanzien van de forensische waarde van de in het dossier gevoegde ontsleutelde berichten en PGP-data
19. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een proces-verbaal van bevindingen op te stellen met een analyse van alle berichten die zouden zijn aangetroffen in servers/onderschept en toegerekend worden aan een bepaald mailadres en eventueel persoon, met vermelding hoeveel van die berichten in absolute zin en procentuele zin werden ontsleuteld.
20. De verdediging voert daartoe aan dat hetgeen op de servers is aangetroffen slechts een miniem deel is van hetgeen potentieel in de jaren dat zij functioneerden op deze servers heeft gestaan, dat bijvoorbeeld veel eenzijdige communicatie (slechts berichten van de ontvanger of de verzender) is aangetroffen of dat de communicatie slechts gedeeltelijk kon worden ontsleuteld. Ook ontbreken hele periodes in de communicatie terwijl die wel zouden moeten bestaan. Het verzochte proces-verbaal kan een meer volledig beeld geven van de aard en vooral de omvang van de incompleetheid van de door het Openbaar Ministerie gestelde communicatie tussen verdachten in de verschillende zaaksdossiers. Met name kunnen de conclusies van het Openbaar Ministerie over de betekenis en dus context van de berichtencommunicatie en het toeschrijven van mailadressen aan verdachten forensisch verantwoord en dus objectiveerbaar op begrijpelijkheid en betrouwbaarheid getoetst worden. De verdediging verwijst daarbij naar het onderzoek Lithium, waarin het Openbaar Ministerie een proces-verbaal van bevindingen met een dergelijke analyse heeft gevoegd.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
21. Het Openbaar Ministerie concludeert tot afwijzing van het verzoek, nu de door de verdediging aangesneden kwestie in het onderzoek Marengo niet speelt. Waar berichten van en aan Ennetcom- en PGP-safe gebruikers vrijwel steeds tweezijdig kunnen worden ontsleuteld met de
private keyvan één van de deelnemers aan het gesprek, levert een
private keyvan een gebruiker bij SKY-ECC berichten een eenzijdige ontsleuteling op, te weten de berichten die zijn ontvangen door het account waarvan de
private keybeschikbaar is. De berichten die dat account heeft verzonden blijven echter versleuteld. De Marengo-dataset bevat geen SKY-ECC adressen die aan een van de verdachten wordt toegeschreven. Anders dan bij SKY-ECC waren in de onderzoeken 26DeVink en 26Sassenheim op een enkele na de
private keysbeschikbaar, zodat de op de servers opgeslagen berichten konden worden ontsleuteld. De vraag welk percentage van de berichten ontsleuteld is en welke niet heeft geen enkele invloed op de forensische waarde van de berichten die wel versleuteld zijn.
Oordeel van de rechtbank
22. De rechtbank acht voorshands onvoldoende onderbouwd dat het gevraagde proces-verbaal van belang is voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing. Daartoe is het volgende redengevend. Het staat buiten kijf dat de Marengo-dataset een grote hoeveelheid eenzijdige conversaties bevat, waarbij slechts de berichten van één van de bij de conversatie betrokken e-mailadressen is weergegeven, maar die van de ander ontbreken. Ook wil de rechtbank aannemen dat ook overigens een grote hoeveelheid communicatie tussen de van belang zijnde e-mailadressen ontbreekt en dat deze omstandigheden de duiding van die communicatie bemoeilijken. Dit brengt met zich dat de rechtbank hoe dan ook behoedzaam moet omgaan met het eventueel gebruiken van de berichten. Anders dan bij SKY-ECC, waar een groot deel van de chats wel beschikbaar maar (nog) niet ontsleuteld is, zijn volgens het Openbaar Ministerie bij de onderzoeken 26DeVink en 26Sassenheim nagenoeg alle van de servers gekopieerde chats ontsleuteld. De rechtbank heeft voorshands geen reden om aan te nemen dat dat niet juist is. Het ontbreken van delen van de communicatie ligt bij die aanbieders derhalve niet aan de omstandigheid dat deze niet ontsleuteld is, maar aan het gegeven dat deze chats niet (meer) op de originele servers stonden, dan wel (in het geval van PGP-safe) niet gekopieerd zijn bij de uitvoering van de rechtshulpverzoeken. In dat licht acht de rechtbank het belang van de verdediging bij haar verzoek onvoldoende onderbouwd. De verdediging geeft immers niet aan hoe de gevraagde cijfers en percentages tot een betere toetsing van de berichten leiden. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Verzoek ten aanzien van de volledigheid van het dossier betreffende de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1]
23. De verdediging heeft verzocht aan haar de volledige (ontzwarte) verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] te verstrekken, nu niet is uit te sluiten dat de rechtbank, die de gehele verklaringen wel kent, de te onthouden delen ten nadele van verdachten meeneemt. Naar aanleiding van het antwoord van het Openbaar Ministerie, dat alle verklaringen die medeverdachte [medeverdachte 1] als verdachte in het onderzoek Marengo bij de politie heeft afgelegd, zijn gevoegd in het procesdossier en dat er met hem in het onderzoek Marengo geen afspraken zijn gemaakt over zijn aanhouding, de grondslag daarvan of de omvang van zijn tenlastelegging, heeft de verdediging aangegeven te willen vernemen of verklaringen zijn afgelegd of afspraken zijn gemaakt in een ander kader. Naar aanleiding van het antwoord van het Openbaar Ministerie dat Marokko uiteindelijk geen uitleveringsverzoek heeft ingediend heeft de verdediging verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen te beantwoorden waarom het uitleveringsverzoek niet is doorgezet, of er vanuit de Nederlandse justitie activiteiten zijn ontplooid of afspraken zijn gemaakt om die uitlevering niet door te zetten en of het al dan niet doorzetten van die uitlevering een rol heeft gespeeld in de proceshouding en de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Standpunt van het Openbaar Ministerie
24. Het Openbaar Ministerie stelt dat er in het onderzoek Marengo geen afspraken zijn gemaakt met medeverdachte [medeverdachte 1] over zijn aanhouding, de grondslag daarvan of de omvang van zijn tenlastelegging en dat de vraag waarom Marokko niet om zijn uitlevering heeft gevraagd alleen door Marokko beantwoord kan worden. Daarmee zijn de door de verdediging opgeworpen vragen afdoende beantwoord. Voorts is er geen reden om de gezwarte delen van het proces-verbaal van de raadkamerzitting van medeverdachte [medeverdachte 1] ter beschikking te stellen aan de verdediging, nu deze niet zien op het onderzoek Marengo, maar vooral op zijn persoonlijke omstandigheden en voorwaarden van een eventuele schorsing.
Oordeel van de rechtbank
25. Het Openbaar Ministerie heeft de vragen van de verdediging over vermeende afspraken die met medeverdachte [medeverdachte 1] zouden zijn gemaakt en over de omstandigheid dat Marokko geen uitleveringsverzoek voor hem heeft ingediend bij Nederland, naar het oordeel van de rechtbank afdoende beantwoord. Het verzoek van de verdediging om kennis te mogen nemen van het gehele (ongezwarte) proces-verbaal van de raadkamerzitting van 23 juni 2021 in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] is een herhaald verzoek, zonder nieuwe argumenten. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen in haar beslissing van 14 januari 2022 [2] onder 25 en 26 en wijst dit verzoek af.
In de zaak van verdachte [verdachte 5]

Verzoek ten aanzien van een vermeende herkenning van een foto

26. In een telefoon die het Openbaar Ministerie aan verdachte [verdachte 5] toerekent staat een foto waarop zijn zus te zien zou zijn. In het strafdossier zit een proces-verbaal van herkenning van een verbalisant die stelt de zus van verdachte [verdachte 5] te hebben herkend op basis van een rijbewijsfoto van de zus van verdachte [verdachte 5] . De foto en het proces-verbaal zijn in het persoonsdossier van verdachte [verdachte 5] gevoegd, maar in de laatste aanvulling zijn deze abusievelijk verspreid onder alle raadslieden, een aanvulling die (voor wat betreft een ander gedeelte) inmiddels al gelekt is naar de pers. Verdachte [verdachte 5] herkent zijn zus niet op de foto en zowel hij als zijn familie zijn bereid dit te verklaren bij de rechters-commissaris. Het is voor hem van belang dat de fotoherkenning door een deskundige wordt onderzocht. Het verspreiden van een foto van een familielid van verdachte [verdachte 5] is voor haar gevaarzettend. Daar komt bij dat de persoon op de foto te zien is met een onbekende man, niet zijnde haar echtgenoot. Om te voorkomen dat dit een eigen leven gaat leiden, wenst verdachte [verdachte 5] bevestigd te hebben dat het niet zijn zus betreft op de foto. De verdediging verzoekt daarom om een onderzoek door een herkenningsdeskundige.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
27. De foto heeft geen betrekking op de tenlastegelegde periode en nader onderzoek daarnaar is niet relevant in het kader van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), zodat het verzoek moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
28. De omstandigheid dat het proces-verbaal met de pasfoto van de zus van verdachte [verdachte 5] abusievelijk (tijdelijk) verspreid is onder de raadslieden van de medeverdachten, is ongelukkig te noemen. De vraag of de herkenning juist is, zou naar het oordeel van de rechtbank slechts van belang kunnen zijn in de strafzaak, als de telefoon in kwestie – en de vraag of deze aan verdachte [verdachte 5] kan worden toegerekend – een rol zou spelen in de strafzaak tegen verdachte [verdachte 5] . Daarvan is echter vooralsnog geen sprake. De door de verdediging genoemde belangen zijn, hoewel te begrijpen, geen belangen die een rol spelen bij de door de rechtbank te beantwoorden vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Dit leidt tot afwijzing van het verzoek.
In de zaak van verdachte [verdachte 2]

Verzoeken met betrekking tot ‘ [bijnaam 1 verdachte 2] ’

29. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen de identiteit vast te stellen van de gebruiker van het telefoonnummer [nummer] , alsmede de [gebruikersnaam] zodat die persoon als getuige kan worden gehoord. De gebruiker van dat telefoonnummer en SKY-ID zou luisteren naar de naam ‘ [bijnaam 1 verdachte 2] ’ en in de periode 2019/2020 contact hebben gehad met medeverdachten [verdachte 7] en [verdachte 5] . Verdachte [verdachte 2] zou geïdentificeerd zijn als ‘ [bijnaam 2 verdachte 2] ’ en in het proces-verbaal van identificatie wordt tevens een verbinding gelegd met de bijnaam ‘ [bijnaam 1 verdachte 2] ’. Verdachte [verdachte 2] heeft steeds ontkend ‘ [bijnaam 2 verdachte 2] / [bijnaam 1 verdachte 2] ’ te zijn geweest en daarom is het in het belang van de waarheidsvinding deze nieuw opgedoken ‘ [bijnaam 1 verdachte 2] ’ te identificeren en vervolgens te horen als getuige omtrent de vraag of hij eventueel de in het zaaksdossier Ster figurerende ‘ [bijnaam 2 verdachte 2] ’ zou zijn. Het feit dat er aldus nog een ‘ [bijnaam 1 verdachte 2] ’ is, maakt dat niet kan worden uitgesloten dat die ‘ [bijnaam 1 verdachte 2] ’ mogelijk de gebruiker is van de aan verdachte [verdachte 2] toegeschreven Ennetcom-emailadressen. Deze omstandigheid kan verdachte [verdachte 2] in zeer sterke mate ontlasten.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
30. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Samengevat komt het er op neer dat uit niets blijkt dat de gebruiker van het [gebruikersnaam] (uitsluitend) de bijnaam ‘ [bijnaam 1 verdachte 2] ’ zou gebruiken. Wat betreft de gebruiker van het genoemde telefoonnummer deelt het Openbaar Ministerie de conclusie niet dat verdachte [verdachte 2] deze ‘ [bijnaam 1 verdachte 2] ’ niet kan zijn. Ook in detentie is het mogelijk om op heimelijke wijze met een mobiel
devicete communiceren. In het onderzoek Marengo zijn verschillende processen-verbaal opgemaakt waarin is gerelateerd dat verdachte [verdachte 2] gebruik heeft gemaakt van de bijnaam [bijnaam 2 verdachte 2] / [bijnaam 3 verdachte 2] / [bijnaam 1 verdachte 2] . De identificatie van verdachte [verdachte 2] als gebruiker van de betreffende lijnen is in de processen-verbaal uitvoerig uiteengezet. Bij deze stand van zaken zijn de verzoeken onvoldoende onderbouwd en moeten zij worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
31. In (de aanvulling van) het dossier bevinden zich enkele Signal-chats uit juni 2020 tussen ‘ [bijnaam 1 verdachte 2] ’ (gebruiker van het telefoonnummer + [nummer] ) en een telefoonlijn die door de politie wordt toegerekend aan medeverdachte [verdachte 7] . In het dossier bevinden zich verder processen-verbaal van identificatie waarin de (bij)naam [bijnaam 2 verdachte 2] / [bijnaam 1 verdachte 2] wordt toegeschreven aan verdachte [verdachte 2] . Verdachte heeft steeds ontkend deze bijnamen te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging er belang bij dat enig onderzoek naar dit telefoonnummer wordt gedaan. Op dit moment volstaat het dat het Openbaar Ministerie onderzoek laat doen naar de tenaamstelling dan wel de gebruiker van het betreffende telefoonnummer in de betreffende maand. Het verzoek wordt in zoverre toegewezen. Als dit onderzoek persoonsgegevens oplevert kan een nieuw verzoek om een getuigenverhoor worden gedaan. Vooralsnog acht de rechtbank het verzoek om deze thans nog onbekende persoon als getuige te horen prematuur. Dat verzoek wordt dan ook afgewezen.
32. In de berichten van/aan de gebruiker [gebruikersnaam] is de enkele vermelding in berichten van een mogelijke (bij)naam ‘ [bijnaam 1 verdachte 2] ’ onvoldoende om het gevraagde onderzoek te gelasten. In relatie tot [gebruikersnaam] zijn ook vermeldingen in berichten van andere mogelijke (bij)namen zoals ‘ [bijnaam 1] ’, ‘ [bijnaam 2] …en [bijnaam 3] ’, ‘ [bijnaam 4] ’ enz. Voor zover al aangenomen zou worden dat het telkens om (bij)namen van personen gaat, is daarmee nog niet aannemelijk dat de genoemde naam van de gebruiker van het betreffende SKY-ID is. Het verzoek de identiteit te achterhalen van de gebruiker van [gebruikersnaam] wordt daarom afgewezen.

Verzoek met betrekking tot het als getuige horen van medeverdachte [medeverdachte 2]

33. De raadsman van verdachte [verdachte 2] heeft verzocht om medeverdachte [medeverdachte 2] als getuige te (doen) horen. Het Openbaar Ministerie heeft daartegen geen bezwaar, maar heeft wel gevraagd het verhoor niet te houden op de openbare terechtzitting, maar bij de rechter-commissaris, en aansluitend verdachte [verdachte 2] te verhoren als verdachte, een en ander met het oog op de waarheidsvinding.
34. De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de getuige toe. Zij bepaalt dat het verhoor zal plaatsvinden op de openbare terechtzitting, zodat ook de rechtbank de getuige kan ondervragen. Een verdachte heeft in beginsel het recht om aanwezig te zijn bij een dergelijk getuigenverhoor en de rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan in dit geval af te wijken. Wel zal verdachte [verdachte 2] aansluitend aan het getuigenverhoor worden verhoord in zijn eigen zaak.
In de zaak van verdachte [verdachte 6]

Verzoek met betrekking tot het voegen van een stuk

35. De verdediging van verdachte [verdachte 6] heeft verzocht om voeging in zijn dossier van een stuk dat volgens de verdediging een kopie van een civielrechtelijke dagvaarding betreft die is uitgebracht namens een kroongetuige in een andere zaak, [naam 6] . De verdediging wenst in haar pleidooi aandacht te besteden aan dit stuk, omdat het inzicht geeft in de manier waarop in het kader van het beschermingstraject afspraken worden gemaakt met de kroongetuige. Mr. I.N. Weski, raadsvrouw van verdachten [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] , heeft opgemerkt zich aan te sluiten bij het verzoek.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
36. Het Openbaar Ministerie betoogt dat het verzoek moet worden afgewezen, nu het gerechtshof Amsterdam in de zaak Passage heeft overwogen dat het niet zal treden in de beoordeling van de wijze waarop getuigenbescherming inhoud en vorm heeft gekregen. Dat is volgens het gerechtshof alleen anders als er voldoende sterke aanwijzingen bestaan dat het Openbaar Ministerie door middel van de beschermingsovereenkomst (verboden) toezeggingen heeft gedaan aan een kroongetuige. Die aanwijzingen zijn er ten aanzien van [verdachte 1] echter niet, aldus het Openbaar Ministerie. De afspraken die de kroongetuige over zijn bescherming heeft gemaakt zijn daarom niet relevant voor de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Subsidiair – voor het geval de rechtbank het verzoek toewijst – heeft het Openbaar Ministerie verzocht in de gelegenheid te worden gesteld om deze stukken op veiligheidsbelangen te laten checken, zodat er niet onverhoopt namen van derden in het Marengo-dossier opgenomen worden.
Oordeel van de rechtbank
37. De rechtbank wijst het verzoek toe. De verdediging komt grote vrijheid toe om ter onderbouwing van haar standpunten stukken in het geding te brengen bij het pleidooi. Dat geldt ook in dit geval, waarin de raadsman er (uit het oogpunt van zorgvuldigheid) voor kiest om het stuk niet aan zijn pleitnota te hechten omdat er namen in worden genoemd en hij daarom voeging in het dossier wenst. De door het Openbaar Ministerie genoemde uitspraken in de zaak Passage maken niet dat de discussie die de raadsman wil voeren bij pleidooi, geen belang kan hebben voor het strafproces. De rechtbank bepaalt verder dat het stuk wordt gevoegd in de zaken van alle verdachten, gelet op de algemene aard ervan.
De rechtbank staat het Openbaar Ministerie, zoals verzocht, toe het stuk vóór de voeging te controleren op namen van derden, en die namen waar nodig te verwijderen.

Overige verzoeken en vragen

38. Voor zover de verdediging nog andere verzoeken heeft gedaan of vragen heeft gesteld, blijven deze hier onbesproken omdat de rechtbank er, gelet op de reactie van het Openbaar Ministerie, van uitgaat dat hierop geen beslissing meer hoeft te volgen. Voor zover dit anders is, kan de verdediging bij gelegenheid van een volgende regiezitting deze (eventuele) onbesproken verzoeken en vragen opnieuw onder de aandacht brengen.