ECLI:NL:RBAMS:2022:5641

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6047
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen besluit studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister, waarin haar een aanvullende prestatiebeurs was toegewezen tot 1 oktober 2021. Echter, het bezwaar werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres te laat bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar zes weken bedraagt en dat deze termijn begon te lopen op de dag na de bekendmaking van het besluit. Eiseres had pas op 7 september 2021 bezwaar gemaakt, terwijl de termijn op 12 augustus 2021 was verstreken. Eiseres voerde aan dat de titel van het besluit onduidelijk was en dat zij niet wist of zij was geslaagd voor haar bacheloropleiding, maar de rechtbank oordeelde dat de inhoud van het besluit duidelijk was en dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het lezen van de brief. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Eiseres kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/6047

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met een besluit van 1 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een aanvullende prestatiebeurs toegewezen tot 1 oktober 2021.
Met een besluit van 18 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022.
Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1.
Eiseres stond ingeschreven voor de Hbo bacheloropleiding [naam opleiding 1] aan de Hogeschool van Amsterdam. Zij heeft zich vervolgens ingeschreven voor de [naam opleiding 2] die op 1 september 2021 begon bij de Universiteit van Amsterdam.
1.2.
Met een besluit van 1 juli 2021 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres in september 2021 recht heeft op € 413,78 aanvullende prestatiebeurs en vanaf 1 oktober 2021 alleen nog recht heeft op een studentenreisproduct. Vervolgens heeft verweerder met een brief van
7 september 2021 gemeld dat eiseres bijna het maximaal aantal maanden prestatiebeurs heeft verbruikt, zij nog maximaal 24 maanden reisvoorziening heeft en maximaal 36 maanden kan lenen.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder heeft eiseres te laat bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 1 juli 2021. Eiseres heeft pas op 7 september 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van
1 juli 2021. Het feit dat eiseres het bericht pas later heeft gelezen maakt volgens verweerder niet dat eiseres verschoonbaar de termijn heeft overschreden.
Standpunt van eiseres
2.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de melding van verweerder dat haar prestatiebeurs zou eindigen bijzonder vroeg genomen is. Ten tijden van het besluit wist zij namelijk zelf nog niet of zij geslaagd was voor haar bacheloropleiding en of zij zou worden toegelaten tot de masteropleiding. Daarnaast had het besluit volgens eiseres een erg onduidelijke, niet-informatieve titel. Dit maakte het onduidelijk of de brief een besluit was.
2.2.
Verder stelt eiseres dat zij ervan uit ging dat zij als premasterstudent gewoon recht zou hebben op een aanvullende prestatiebeurs. Studenten van een tweejarige masteropleiding hebben dit immers ook. De premaster van eiseres en de daaropvolgende master duren namelijk in totaal ook twee jaar.
Het oordeel van de rechtbank
3. In geschil is de vraag of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij bezwaar heeft gemaakt nadat de termijn hiervoor was verlopen.
4. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes weken. Deze termijn begint te lopen de dag nadat het besluit bekendgemaakt is. [1] Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen, of wanneer het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan. Het bezwaarschrift moet in dat geval niet later dan een week na afloop van de termijn zijn ontvangen. [2] Wanneer een bezwaarschrift niet binnen de termijn van zes weken wordt ingediend, wordt het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en niet in behandeling genomen. Dit is alleen anders als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is. [3]
5.1
Verweerder heeft met het primaire besluit van 1 juli 2021 besloten dat eiseres vanaf
1 oktober 2021 geen recht meer heeft op prestatiebeurs. Dit is het eerste besluit waarin verweerder heeft vastgesteld dat ten aanzien van de premaster Pedagogische wetenschappen met ingang van 1 oktober 2021 eiseres geen aanspraak maakt op een prestatiebeurs, en is daarom het primaire besluit. Eiseres had daarom vanaf 1 juli 2021 zes weken de tijd om hiertegen bezwaar te maken, dus tot en met 12 augustus 2021. Uiteindelijk heeft zij bezwaar gemaakt op 7 september 2021, dit was nadat de bezwaartermijn al was verstreken.
5.2.
Als reden voor de termijnoverschrijding heeft eiseres aangegeven dat zij op het moment van het ontvangen van de primaire beslissing nog niet wist dat zij was geslaagd voor haar bachelor [naam opleiding 1] , en dat zij daarom ook nog niet wist dat zij was toegelaten tot de [naam opleiding 2] . Daarnaast was volgens eiseres niet duidelijk aangegeven dat het ging om een besluit. De rechtbank overweegt dat als titel van het primaire besluit weliswaar staat “bericht” en niet “besluit”, maar of iets een besluit is hangt niet af van de titel maar van de inhoud van het besluit. Er ligt ook een verantwoordelijkheid bij eiseres om de inhoud van de brief te lezen. In het primaire besluit staat:
“Vanaf 1 oktober 2021 heeft u alleen nog recht op een studentenreisproduct, een collegekredietlening en een lening.”Hieruit blijkt duidelijk dat verweerder aangeeft dat eiseres geen recht heeft op een prestatiebeurs per 1 oktober 2021, zodat het ook op de weg van eiseres lag om, als zij het daarmee niet eens is, tegen dat besluit bezwaar te maken.
5.3
Dat eiseres op 28 augustus 2021 pas begon met haar studie maakt dit ook niet anders. Eiseres heeft immers zelf formeel in juni 2021 een wijziging doorgegeven van haar studie. Op basis van die gegevens heeft verweerder een besluit mogen nemen. Niets staat eraan in de weg voor verweerder om een besluit te nemen omtrent een wijziging die door eiseres zelf is doorgegeven. Door de toelichting van verweerder ter zitting, begrijpt de rechtbank dat op deze manier besluiten met betrekking op het recht op studiefinanciering tijdig kunnen worden gemaakt, zodat studenten tijdig weten waar zij aan toe zijn.
6. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Om deze reden kan de rechtbank geen inhoudelijk oordeel geven op de gronden van eiseres gericht tegen het inhoudelijke deel van het bestreden besluit.
Conclusie
7. Verweerder heeft terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard om dat zij zonder verschoonbare reden te laat bezwaar heeft gemaakt.
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.G.J. van der Holst, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 oktober 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tekst

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:9 van de Awb.
3.Artikel 6:11 van de Awb.