ECLI:NL:RBAMS:2022:5769

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
13/070262-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid rechter-commissaris bij klinische observatie van verdachte na pro forma zitting

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris, waarbij de verdachte ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) werd geplaatst. De verdachte, geboren in 1997 en momenteel gedetineerd, had op 7 september 2022 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 6 september 2022. De rechtbank heeft de relevante stukken bekeken, waaronder de vordering van de officier van justitie en de beschikking van de rechter-commissaris. De rechtbank heeft op 19 september 2022 de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman gehoord.

De verdachte betoogde dat de rechter-commissaris niet bevoegd was om te beslissen over de vordering van de officier van justitie, omdat de zaak al op 30 juni 2022 bij de zittingsrechter was behandeld. De raadsman voerde aan dat de klinische observatie niet noodzakelijk was, aangezien de verdachte slechts op kleine onderdelen niet had meegewerkt aan het onderzoek van de psycholoog. De officier van justitie stelde daarentegen dat de rechter-commissaris wel bevoegd was en dat de klinische observatie noodzakelijk was.

De rechtbank concludeerde dat de rechter-commissaris onbevoegd was om het bevel tot observatie te geven, omdat de zittingsrechter al met de behandeling van de zaak was begonnen. De rechtbank vernietigde daarom de beschikking van de rechter-commissaris en verklaarde het hoger beroep gegrond. De beslissing werd genomen in raadkamer door de rechters M.M.L.A.T. Doll, J. van Zijl en R. Godthelp, in aanwezigheid van griffier G. Alagöz.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13/070262-22
beslissing van de raadkamer d.d. 27 september 2022 op het hoger beroep tegen de beschikking ex artikel 196 van het Wetboek van Strafvordering van de rechter-commissaris
in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres]
feitelijk verblijfsadres:
[adres2] ,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

Procedure

Op 30 juni 2022 heeft de eerste pro forma behandeling plaatsgevonden. De zaak is vervolgens aangehouden en verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen en onderzoek aan de telefoon van verdachte.
In het rapport van 20 juli 2022 van drs. J. Yntema, psycholoog bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), wordt geadviseerd om verdachte klinisch te observeren in het Pieter Baan Centrum (PBC).
Op 29 juli 2022 heeft de officier van justitie een vordering tot plaatsing in het PBC voorgelegd aan de rechter-commissaris.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 6 september 2022 bevolen dat de verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar het PBC.
De verdachte heeft op 7 september 2022 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.
De rechtbank heeft de stukken gezien, waaronder de vordering ex artikel 196 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de officier van Justitie, de beschikking van de rechter-commissaris en de appelmemorie van de raadsman.
De rechtbank heeft in raadkamer van 19 september 2022 de officier van justitie mr. P. Velleman, de verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. Jonge Vos, gehoord.

Standpunten van partijen

Verdachte stelt zich onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2015 (ECLI:HR:2015:505) primair op het standpunt dat de rechter-commissaris niet (meer) bevoegd was te beslissen op de vordering van de officier van justitie, nu de zaak reeds op 30 juni 2022 bij zittingsrechter was behandeld op een pro forma zitting en de zaak vervolgens slechts half-open is verwezen naar de rechter-commissaris. Het onderzoek naar het geestesvermogen viel niet onder de reikwijdte van deze verwijzing, zodat de rechter-commissaris zich hierover niet had mogen uitlaten. Subsidiair betoogt de raadsman dat verdachte slechts op kleine onderdelen niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van de psycholoog, zodat een klinische observatie niet noodzakelijk is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechter-commisaris bevoegd was op de ingediende vordering te beslissen. Anders dan de raadsman, vindt hij verder dat de verdachte niet, danwel slechts beperkt zijn medewerking aan het onderzoek heeft verleend en een klinische observatie wel noodzakelijk is.

Het oordeel van de rechtbank

In zijn beslissing van 6 september 2022 heeft de rechter-commissaris gemotiveerd dat hij zichzelf bevoegd acht op de vordering te beslissen onder de volgende motivering:
“In het arrest van de Hoge Raad van 3 maart 2015 is geen verbod geformuleerd aan de rechter­commissaris om het onderzoek voort te zetten als een dagvaarding is uitgebracht of de zaak op een pro forma zitting is behandeld. De vordering tot plaatsing in het PBC is geen nieuw onderzoek door de rechter-commissaris, maar moet worden beschouwd als een voortzetting van het eerder bevolen onderzoek naar de geestesvermogens van de verdachte. Het gaat immers alleen over de vraag hoe en waar dat onderzoek moet plaatsvinden. Gelet op de wachttijden is het noodzakelijk en mede in het belang van de verdachte om niet de volgende pro forma zitting af te wachten. In lijn met de beslissing van de raadkamer van deze rechtbank van 8 oktober 2018 (ECLI:RBAMS:2018:9902) acht de rechter­commissaris zich bevoegd.”
Half-open verwijzing naar de rechter-commissaris
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de zittingsrechter de zaak half-open heeft verwezen naar de rechter-commissaris, gelet op de beslissing in het proces-verbaal van 30 juni 2022:
“(…)dat de stukken in handen worden gesteld van de rechter-commissaris, belast met de
behandeling van strafzaken in deze rechtbank, in verband met eventuele onderzoekswensen
die voortvloeien uit de getuigenverhoren en het onderzoek aan de telefoon van de verdachte.”
Een onderzoek naar het geestesvermogen van de verdachte zoals bedoeld in artikel 196 Sv viel niet hieronder.
Wetsgeschiedenis
Sinds 1 januari 2013, met de inwerkingtreding van de Wet versterking positie rechter-commissaris, komt de rol van de rechter-commissaris in het vooronderzoek – voor zover hier van belang - tot uiting in de artikelen 181 tot en met 184 Sv. De rechter-commissaris beslist op vorderingen van de officier van justitie en verzoeken van de verdachte tot het doen van onderzoekshandelingen of gaat, bij een gehechte verdachte, ambtshalve over tot het verrichten van onderzoekshandelingen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het geven van een bevel tot opname van de verdachte ter klinische observatie op basis van artikel 196 Sv ook onder de reikwijdte van deze onderzoekshandelingen valt. [1]
In ECLI:HR:2015:505 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“4.1.2. (…) Het onderzoek ter terechtzitting neemt een aanvang door het doen uitroepen van de zaak door de voorzitter (art. 270 Sv). Dat brengt mee dat vanaf dat moment de zaak in handen is van de zittingsrechter, dat de zaak niet meer bij hem weggehaald kan worden en dat het de zittingsrechter is die de regie heeft over de behandeling van de zaak. Na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting is het de zittingsrechter die op de voet van art. 316 Sv moet beslissen of enig (nader) onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk is.
(…)
4.2.2. Art. 181 en art. 183 Sv zijn krachtens het derde lid van art. 316 Sv niet van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door de rechter-commissaris na verwijzing. Voor vorderingen van de officier van justitie of verzoeken van de verdachte als in die bepalingen bedoeld is na verwijzing op de voet van art. 316 Sv dan ook geen plaats. Aan de in het tweede lid van (het wel van overeenkomstige toepassing verklaarde) art. 185 Sv geformuleerde bevoegdheid van de rechter-commissaris een regiebijeenkomst te beleggen, kan dan ook niet worden ontleend dat de bedoelde vorderingen of verzoeken toch kunnen worden gedaan.”
Alhoewel het voornoemde arrest van de Hoge Raad zich enkel expliciet uitlaat over de onderzoekshandelingen genoemd in artikel 181 en 183 Sv, is de rechtbank in het licht van de voornoemde wetsgeschiedenis van oordeel dat dit arrest ook ziet op het geven van een bevel tot opname van de verdachte ter klinische observatie ex artikel 196 Sv.
De rechtbank concludeert dat uit het systeem van de wet en de toelichting daarop volgt dat
de officier van justitie in de onderhavige zaak, nu de zittingsrechter reeds een aanvang had gemaakt met de behandeling van de zaak, de vordering had moeten voorleggen aan de zittingsrechter. Een verwijzing naar ECLI:RBAMS:2018:9902 [2] maakt dit niet anders, nu -anders dan het geval was in die uitspraak- het onderzoek ter terechtzitting in de onderhavige zaak al was aangevangen en vanaf dat moment de zittingsrechter bevoegd was.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bevel van de rechter-commissaris tot observatie van verdachte in het PBC onbevoegd is gegeven.
De rechtbank zal daarom de beschikking van de rechter-commissaris vernietigen en komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris waarvan beroep;
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 27 september 2022 door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. J. van Zijl en mr. R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Alagöz, griffier.
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter
namens deze mr. R. Godthelp, rechter
mr. G. Alagöz, griffier
de griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie Kamerstukken II 2009/2010, 32177, nr. 3, p. 15.
2.Zie rechtbank Amsterdam 8 oktober 2018, ECLI:RBAMS:2018:9902.