ECLI:NL:RBAMS:2022:5769
Rechtbank Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid rechter-commissaris bij klinische observatie van verdachte na pro forma zitting
In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 27 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris, waarbij de verdachte ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) werd geplaatst. De verdachte, geboren in 1997 en momenteel gedetineerd, had op 7 september 2022 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 6 september 2022. De rechtbank heeft de relevante stukken bekeken, waaronder de vordering van de officier van justitie en de beschikking van de rechter-commissaris. De rechtbank heeft op 19 september 2022 de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman gehoord.
De verdachte betoogde dat de rechter-commissaris niet bevoegd was om te beslissen over de vordering van de officier van justitie, omdat de zaak al op 30 juni 2022 bij de zittingsrechter was behandeld. De raadsman voerde aan dat de klinische observatie niet noodzakelijk was, aangezien de verdachte slechts op kleine onderdelen niet had meegewerkt aan het onderzoek van de psycholoog. De officier van justitie stelde daarentegen dat de rechter-commissaris wel bevoegd was en dat de klinische observatie noodzakelijk was.
De rechtbank concludeerde dat de rechter-commissaris onbevoegd was om het bevel tot observatie te geven, omdat de zittingsrechter al met de behandeling van de zaak was begonnen. De rechtbank vernietigde daarom de beschikking van de rechter-commissaris en verklaarde het hoger beroep gegrond. De beslissing werd genomen in raadkamer door de rechters M.M.L.A.T. Doll, J. van Zijl en R. Godthelp, in aanwezigheid van griffier G. Alagöz.