ECLI:NL:RBAMS:2022:5793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
AMS 20/2795
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing beroep op betalingsonmacht en dwangsommen wegens niet tijdig beslissen op bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 23 juni 2022, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens, maar dit verzoek werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Eiser stelde dat verweerder dwangsommen verschuldigd was omdat er niet tijdig op zijn bezwaar was beslist. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet binnen de wettelijk gestelde termijn had beslist en dat eiser procesbelang had bij zijn beroep. De rechtbank stelde vast dat de dwangsom verschuldigd was over een periode van 42 dagen, omdat verweerder niet tijdig had gereageerd op de ingebrekestelling van eiser. De rechtbank bepaalde de dwangsom op het maximale bedrag van € 1.442,- en veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2795

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
Eiser heeft verzocht om inzage in de persoonsgegevens die verweerder van hem heeft verwerkt. Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 5 augustus 2019 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser dat verweerder dwangsommen is verschuldigd vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Ten aanzien van het griffierecht
2. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe. Dit betekent dat eiser geen griffierecht hoeft te betalen.
Ten aanzien van het beroep
3. De rechtbank beoordeelt of verweerder dwangsommen verschuldigd is omdat verweerder niet tijdig op het bezwaar beslist heeft. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.1.
Op 27 mei 2019 heeft de gemachtigde van eiser een verzoek bij verweerder ingediend om op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) inzage te verkrijgen in de persoonsgegevens die verweerder van eiser verwerkt. Bij brief van
8 juli 2019 heeft verweerder de gemachtigde van eiser verzocht binnen een termijn van twee weken een machtiging toe te sturen waaruit blijkt dat de gemachtigde namens eiser handelt. Omdat hierop geen machtiging is gevolgd, heeft verweerder met het primaire besluit het verzoek kennelijk ongegrond verklaard.
5.2.
De gemachtigde van eiser heeft op 22 augustus 2019 zowel bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit als een nieuw inzageverzoek ingediend, met daarbij gevoegd een machtiging. Met een besluit van 30 oktober 2019 heeft verweerder een volledig overzicht verstrekt van zijn persoonsgegeven zoals verwerkt binnen de Dienst Terugkeer &Vertrek (DT&V). Op 4 december 2019 heeft eiser verweerder ingebreke gesteld omdat niet tijdig op het bezwaar tegen het primaire besluit is beslist.
5.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder ontbreekt het eiser aan procesbelang nu de verzochte persoonsgegevens aan hem zijn verstuurd bij het besluit van 30 oktober 2019.
Heeft eiser procesbelang en is het beroep ontvankelijk?
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen procesbelang heeft. Het doel dat hij met het bezwaar en onderhavig beroep nastreeft is bereikt, nu op het inzageverzoek is beslist met het besluit van 30 oktober 2019 en hiertegen beroep open staat. Van een actueel en reëel belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep omtrent zijn inzagerecht op grond van de AVG is geen sprake. Het eventuele verschuldigd zijn van een dwangsom in zijn algemeenheid en in dit specifieke geval kan niet als zelfstandig procesbelang worden aangemerkt. Blijkens vaste jurisprudentie is een bestuurlijke dwangsom geen schadevergoeding, maar louter een prikkel voor het bestuursorgaan om over te gaan tot spoedige besluitvorming. In dit geval is sinds 30 oktober 2019 al sprake van besluitvorming. Op voorhand is volgens verweerder onaannemelijk dat eiser als gevolg van de besluitvorming schade heeft geleden. Verweerder acht het beroep in deze zaak daarmee ook niet-ontvankelijk.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder niet binnen de beslistermijn heeft beslist op het bezwaarschrift. Evenmin is in geschil dat eiser verweerder bij brief van
4 december 2019 ingebreke heeft gesteld en dat verweerder niet binnen een termijn van twee weken nadien een beslissing op bezwaar heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit geen beslissing heeft genomen op de ingebrekestelling en zich niet heeft uitgelaten over een te verbeuren dwangsom.
8.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee in beroep sprake is van procesbelang. Eiser kan door beroep in te stellen immers in een betere positie geraken nu hij daarmee kan bereiken dat alsnog dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen kunnen worden toegekend. Dat een dwangsom bij niet tijdig beslissen volgens de vaste rechtspraak geen schadevergoeding is maar louter dient als prikkel voor het bestuursorgaan om over te gaan tot spoedige besluitvorming, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser geen procesbelang zou hebben. Nu verweerder met het bestreden besluit niet heeft beslist over de te verbeuren dwangsommen noch is gebleken dat verweerder hierover in een ander besluit heeft beslist, heeft eiser procesbelang bij dit beroep. Het beroep is daarmee ontvankelijk.
Is verweerder dwangsommen verschuldigd?
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder hem dwangsommen verschuldigd is nu niet tijdig op zijn bezwaarschrift van 22 augustus 2019 tegen het primaire besluit is beslist. Op 4 december 20219 was de beslistermijn ruimschoots overschreden en heeft eiser verweerder ingebreke gesteld. Pas op 9 april 2020 heeft verweerder een beslissing genomen op het bezwaarschrift. Verweerder is volgens eiser dwangsommen verschuldigd vanaf twee weken na 4 december 2019, nu in de zaak een hoorzitting heeft plaatsgevonden en het bezwaar niet kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
10. De rechtbank heeft hierboven al vastgesteld dat verweerder niet heeft beslist binnen de beslistermijn uit artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op eisers bezwaarschrift noch binnen de twee weken na zijn ingebrekestelling. De rechtbank merkt op dat het primaire besluit en het daartegen gerichte bezwaarschrift zien op de vraag of verweerder van de gemachtigde van eiser een machtiging had mogen verlangen. Zo is in het bezwaarschrift aangevoerd dat verweerder weliswaar om een machtiging mag vragen, maar dat hij daarvoor een bijzondere reden moet hebben. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank eerder op dit punt moeten en kunnen beslissen. Nu niet in geschil is dat verweerder de beslissing op bezwaar heeft genomen nadat meer dan twee weken en 42 dagen zijn verstreken sinds hij de ingebrekestelling heeft ontvangen, is verweerder de dwangsom verschuldigd over de maximumtermijn van 42 dagen. De rechtbank stelt de verschuldigde dwangsom met toepassing van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb vast op het maximale bedrag van € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 1.442,- is verschuldigd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van mr.
N. Galjee-Melehi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022.
griffier
rechter
(buiten staat te tekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.