Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
vonnis van de kantonrechter
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
Vordering
- de (gevolgen van de) huurovereenkomst te wijzigen, althans deze gedeeltelijk te ontbinden, in die zin dat de overeengekomen huurprijs vanaf maart 2020 tot en met december 2023, althans tot en met een in goede justitie te bepalen datum, wordt verminderd conform de vastelastenmethode die volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974), althans de huurprijs te verminderen op een wijze en gedurende een periode in goede justitie te bepalen;
- FS te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van € 3.318.592,00 excl. btw, althans enig ander bedrag aan teveel betaalde huur, met wettelijke rente,
- FS te veroordelen tot betaling van de proceskosten, met nakosten en met wettelijke rente.
3. Aan deze vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. Zij kan de twee hotels in de [naam object] als gevolg van de overheidsmaatregelen gedurende een lange periode niet of slechts in geringe mate exploiteren. Met het oog daarop wil zij een huurprijsvermindering op grond van onvoorziene omstandigheden. FS heeft ten onrechte structureel aangedrongen op betaling van 100% van de huur, waaraan [eiseres] noodgedwongen heeft voldaan. Daardoor moet zij nu huurprijsvermindering en terugbetaling van teveel betaalde huur vorderen. Voor de periode van maart 2020 tot en met januari 2022 maakt zij aanspraak op huurprijsvermindering van in totaal € 3.318.592,00. Daartoe verwijst zij naar een rapport van PKF Wallast Accountants & business advisers (PKF).
Verweer
Het is verder opmerkelijk dat [eiseres] geen businessplan uit 2012 met langjarige omzetprognoses in het geding heeft gebracht. De vooruitzichten in de hotelbranche in Amsterdam waren toen ronduit slecht. In werkelijkheid zijn de omzetten veel beter geweest dan verwacht, waarbij 2019 een topjaar was. De verwachtingen van [eiseres] van destijds zijn relevant voor de vraag welk referentiejaar moet worden genomen bij de berekening of [eiseres] is geschaad door de coronapandemie. Dat is niet per definitie het jaar 2019. Nu [eiseres] geen inzicht heeft gegeven in haar verwachtingen van destijds heeft zij niet aan haar stelplicht voldaan. Bovendien heeft de lengte van de overeengekomen huurtermijn een grote invloed op de gemiddelde daling van de omzet als gevolg van de coronacrisis gedurende de exploitatieperiode. Die daling blijft in dit geval ruim binnen het percentage dat hoort bij het normale ondernemersrisico. Daartoe verwijst FS naar een rapport van Horwath HTL, waarin overigens de berekeningen zijn gemaakt op basis van de werkelijke omzetten van [eiseres] . Horwath heeft ook berekend dat de winst van [eiseres] gemeten over de looptijd van de huurovereenkomst nog steeds heel hoog is en nauwelijks lager dan als de effecten van de coronapandemie buiten beschouwing zouden worden gelaten. Dit alles maakt dat [eiseres] niet op grond van artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wijziging van de huurovereenkomst kan verlangen.