ECLI:NL:RBAMS:2022:5850

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/706506 / FA RK 21-5350
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen met betrekking tot alimentatie en andere nevenvoorzieningen

Op 12 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een echtscheidingszaak tussen een man en een vrouw, die op 14 februari 2019 in Almere zijn gehuwd. De rechtbank had eerder op 19 januari 2022 de echtscheiding uitgesproken, maar de nevenvoorzieningen waren aangehouden. De vrouw verzocht om een partnerbijdrage van € 217,-- bruto per maand, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank oordeelde dat de vrouw, ondanks haar opleiding, niet in haar eigen levensonderhoud kon voorzien en dat de man een bruto jaarinkomen had van € 59.768,--. De rechtbank hield rekening met de financiële situatie van beide partijen en concludeerde dat de vrouw behoeftig was, maar dat de man niet verplicht was om de gevraagde partnerbijdrage te betalen.

Daarnaast werd de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen besproken. De rechtbank stelde vast dat de huwelijksgemeenschap bestond uit goederen en schulden die voor het huwelijk gemeenschappelijk waren en die tijdens het huwelijk waren verkregen. De rechtbank bepaalde dat de vrouw recht had op een bedrag van € 4.959,77 van de man, alsmede op de verdeling van gouden sieraden en contant geld van € 10.000,--. De rechtbank oordeelde ook over een studieschuld van de vrouw en een vordering op de moeder van de vrouw. De rechtbank besloot dat elke partij zijn eigen proceskosten moest dragen en dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/706506 / FA RK 21-5350 en
C/13/717129 / FA RK 22-2744
Beschikking d.d. 12 oktober 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.M. Uittenhout, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. T. Kocabas, gevestigd te Zoetermeer.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 25 augustus 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de man;
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 19 januari 2022 betreffende de echtscheiding;
- het F9-formulier van de man d.d. 2 september 2022 met aanvullend verzoek en producties;
- het F9-formulier van de vrouw d.d. 2 september 2022 met gewijzigde en aanvullende verzoeken en producties, alsmede een usb-stick;
- het F9-formulier van de vrouw d.d. 5 september 2022 met producties;
- het F9-formulier van de vrouw d.d. 8 september 2022 met productie;
- het F9-formulier van de man d.d. 13 september 2022 met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen en hun advocaten. De vrouw heeft daarbij pleitnotities overgelegd.
1.3.
Bij beschikking van 19 januari 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de zaak aangehouden ten aanzien van de nevenvoorzieningen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 19 januari 2022.
2.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 14 februari 2019 te Almere. Partijen hebben beiden de Nederlandse en Turkse nationaliteit.
2.3.
De echtscheidingsbeschikking van 19 januari 2022 is op 4 mei 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te Almere waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.
2.4.
Onderhoudsbijdrage
2.4.1.
De vrouw heeft, na wijziging, verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 217,-- bruto per maand. De man heeft daartegen verweer gevoerd en verzocht om afwijzing.
2.4.2.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
2.4.3.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlandse recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.4.4.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af. De rechtbank legt hierna uit waarom dit verzoek wordt afgewezen. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Behoefte vrouw
2.4.5.
Partijen zijn het erover eens dat de netto behoefte van ieder van partijen, gebaseerd op het besteedbaar inkomen van partijen tijdens het huwelijk, € 3.827,-- per maand bedraagt. Het netto besteedbaar inkomen (hierna NBI) van de vrouw bedraagt, zoals hierna wordt uitgelegd, € 3.263,-- per maand, zodat haar netto aanvullende behoefte € 564,-- per maand bedraagt.
Behoeftigheid vrouw
2.4.6.
De vrouw stelt dat zij behoeftig is en niet in staat is om geheel in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. Zij voert hiertoe aan dat zij, in overleg met de man tijdens het huwelijk een opleiding is gaan volgen. Dit is een tweejarige postacademische opleiding Executive Master of Finance & Control aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, waarvan de vrouw één jaar heeft afgerond. Daarna heeft zij echter studievertraging opgelopen doordat zij te veel hooi op haar vork heeft genomen, mede vanwege de echtscheiding. Hierdoor is de vrouw tijdelijk arbeidsongeschikt geraakt. De vrouw heeft haar werkzaamheden inmiddels echter weer volledig hervat en is nu gestart met het tweede jaar van haar opleiding. Zij verwacht haar opleiding in september 2023 af te kunnen ronden.
2.4.7.
De man betwist dat de vrouw behoeftig is. Hij is van mening dat de vrouw volledig in haar behoefte kan voorzien, zeker na het voltooien van haar studie. Daarnaast voert de man aan dat door de korte duur van het huwelijk de verdiencapaciteit van de vrouw niet negatief is beïnvloed.
2.4.8.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, in ieder geval nog gedurende het tweede deel van haar studie, niet in staat kan worden geacht volledig in haar eigen behoefte te voorzien. De vrouw is tijdens het huwelijk deze studie gestart met het doel haar kennis en daarmee uiteindelijk haar inkomen te kunnen verhogen. De vrouw heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat haar inkomen tijdens de studie niet verhoogd zal worden anders dan de kleine loonsverhoging die zij recentelijk heeft ontvangen en waarmee bij de berekening van haar restantbehoefte rekening is gehouden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vrouw op dit moment behoeftig is.
Inkomen en draagkracht man
2.4.9.
Uit de door partijen ingebrachte processtukken blijkt dat beide partijen aanvankelijk uit zijn gegaan van een bruto jaarinkomen van de man van € 59.768,--. Het inkomen van de man is nu echter in geschil.
De man heeft met ingang van 1 september 2022 een nieuwe baan waarbij hij naar eigen zeggen een lager basissalaris heeft en nog meer dan bij zijn vorige baan afhankelijk zal zijn van commissies. Wat zijn inkomen precies zal zijn is niet bekend, echter dit zal niet hoger zijn dan zijn oude inkomen. De vrouw heeft dit betwist en stelt dat moet worden uitgegaan van een inkomen van € 61.644,-- bruto per jaar.
2.4.10.
De rechtbank gaat, vanwege het ontbreken van loonspecificaties en de arbeidsovereenkomst van het nieuwe inkomen van de man, uit van het oude inkomen van de man ad € 59.768,-- bruto per jaar. Dat de man een hoger inkomen zou hebben zoals de vrouw stelt is niet gebleken en het is ook voldoende aannemelijk dat het nieuwe inkomen door de variabele beloning op dit moment nog niet is vast te stellen. De man heeft hiermee een NBI van € 3.425,-- per maand.
2.4.11.
De rechtbank houdt aan de zijde van de man voorts rekening met de volgende lasten: de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een huur van € 1.363,-- per maand. De rechtbank zal geen korting wegens onredelijke woonlast toepassen, aangezien de huur in Amsterdam en omgeving nu eenmaal hoog ligt en deze huur niet als onredelijk hoog wordt beschouwd. Verder houdt de rechtbank rekening met een premie ziektekostenverzekering van € 127,-- per maand en het eigen risico zorgkosten alsmede de aflossing op zijn DUO-schuld ad € 45,-- per maand. De man heeft hierdoor een draagkracht van € 977,-- bruto per maand.
Inkomen en draagkracht vrouw
2.4.12.
Ook het inkomen van de vrouw is in geschil. Duidelijk is dat het nieuwe basissalaris van de vrouw € 4.000,-- bruto per maand bedraagt. Partijen verschillen van mening over de vraag of de vrouw daarnaast nog extra inkomen ontvangt. De vrouw heeft dit betwist. Wel heeft zij laten weten dat zij een bonus ontvangt die op € 4.000,-- bruto per jaar kan worden gesteld. De man stelt dat het inkomen van de vrouw zeker € 59.111,-- bruto per jaar bedraagt, uitgaande van een 13e maand en bonus, dat ligt ook in de lijn van het jaarinkomen ad € 56.029,-- bruto dat de vrouw in 2021 heeft genoten, destijds nog uitgaande van haar lagere basissalaris.
2.4.13.
De rechtbank gaat uit van een bruto loon van € 4.000,-- per maand, de vakantietoeslag en een flex benefit van € 83,-- bruto afgerond per maand, een en ander te verminderen met een pensioenpremie van € 62,-- afgerond per maand en een premie AOV hiaat en aanvulling van in totaal € 11,-- per maand, zoals blijkt uit de loonspecificaties van de vrouw over de maanden juni, juli en augustus 2022.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een bonus van € 4.000,-- bruto per jaar zoals door de vrouw zelf is verklaard tijdens de mondelinge behandeling. De rechtbank komt hiermee op een bruto jaarinkomen van € 55.960,-- en een NBI van € 3.263,-- per maand.
Het jaarinkomen dat de vrouw in 2021 genoot bedroeg volgens de rechtbank op basis van de in het geding gebrachte gegevens, € 56.029,-- + € 4.896,-- = € 60.925,-- te verminderen met de bijtelling van de auto van de vrouw ad € 9.543,-- afgerond per jaar, zodat een bruto jaarinkomen van € 51.382,-- resteert. Het huidige jaarinkomen betreft een stijging ten opzichte van het inkomen in 2021, zodat dit in lijn met de verwachtingen ligt gezien de recente loonsverhoging van de vrouw. De rechtbank zal de opmerking van de man op dit punt dan ook passeren.
2.4.14.
Aan maandelijkse lasten zal de rechtbank bij de vrouw rekening houden met: de bijstandsnorm voor een alleenstaande, haar huurlast van € 1.167,-- per maand, waarbij eveneens aan haar zijde geen rekening zal worden gehouden met een korting wegens onredelijke woonlasten, een premie zorgverzekering ad € 135,-- per maand en tot slot het eigen risico zorgkosten. De vrouw heeft hierdoor een draagkracht van € 1.045,-- bruto per maand.
Jusvergelijking
2.4.15.
Uit de jusvergelijking volgt een door de vrouw aan de man te betalen partnerbijdrage van € 62,-- bruto per maand. Het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage wordt derhalve afgewezen.
2.5.
Verdeling
2.5.1.
De man heeft verzocht voor recht te verklaren dat de tussen partijen bestaande wettelijke beperkte huwelijksgemeenschap is verdeeld.
2.5.2.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande wettelijke beperkte huwelijksgemeenschap wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze.
2.5.3.
Nu bij beschikking van 19 januari 2022 vastgesteld is dat de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.5.4.
Voor het bepalen van het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime is eveneens de Verordening huwelijksvermogensstelsels van toepassing.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd, te weten in Nederland. Conform artikel 26 lid 1 sub a van de Verordening is daarom Nederlands recht van toepassing.
2.5.5.
De rechtbank overweegt dat nu partijen gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de huwelijksgoederengemeenschap op grond van artikel 94, lid 2 en lid 7 van het Burgerlijk Wetboek bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk zijn aangegaan, voor zover niet betrekking hebbend op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
2.5.6.
Als peildatum voor de voor de omvang en samenstelling van de wettelijke beperkte gemeenschap geldt de datum waarop het verzoekschrift bij de rechtbank is ingekomen, te weten 25 augustus 2021. Als peildatum voor de waardering geldt de datum van de feitelijke verdeling dan wel de datum gelegen zo dicht mogelijk bij dat moment, namelijk de datum van deze beschikking.
In afwijking hiervan zijn partijen bij de verdeling van de banksaldi in onderling overleg een andere datum overeengekomen, te weten 30 april 2021.
2.5.7.
De rechtbank zal de te verdelen bestanddelen van de wettelijk beperkte gemeenschap van partijen hierna per bestanddeel bespreken.
Verdeling saldo gemeenschappelijke rekening en vordering op de ouders van de man
2.5.8.
Zoals hiervoor al genoemd zijn partijen ten aanzien van de banksaldi overeengekomen dat zij voor de verdeling uitgaan van het saldo op 30 april 2021.
2.5.9.
Verder zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen uit te gaan van een totaal banksaldo per peildatum van € 77.000,--.
De eigen inbreng van de man bij sluiting van het huwelijk ad € 10.500,--, de vordering op de ouders van de man ad € 1.500,-- die aan de man zal worden toegedeeld en de gezamenlijke kosten van de mediation, zorgverzekering en energie ad € 1.534,30 zijn niet in geschil. Vast staat voorts dat de vrouw al € 33.100,-- heeft ontvangen en de man de rest heeft behouden.
2.5.10.
De eigen inbreng van de vrouw bij aanvang van het huwelijk is wel in geschil. De man stelt dat het banksaldo van de vrouw bij de huwelijkssluiting € 9.653,84 bedroeg, maar dat dit niet mag worden opgevat als voorhuwelijksvermogen. Hij stelt dat dit bedrag ten eerste verminderd moet worden met € 5.000,-- zijnde een geldbedrag dat aan de zus van de vrouw toebehoorde en de zus van de vrouw om fiscale redenen op de bankrekening van de vrouw had geparkeerd. Ten tweede dient er rekening mee te worden gehouden dat de vrouw aan de man een bedrag van € 2.000,-- schuldig was, vanwege haar deel van de door de man voorgeschoten kosten van de huwelijksreis. Tot slot was er sprake van een debetstand op de betaalrekening van de vrouw, zodat er per saldo geen sprake is van voorhuwelijksvermogen van de vrouw.
De vrouw heeft een en ander betwist.
2.5.11.
De rechtbank stelt op basis van de stukken vast dat het banksaldo van de vrouw bij de huwelijkssluiting € 9.653,84 bedroeg. Dit is in beginsel vermogen dat buiten de verdeling blijft. Dat (een deel van) dit vermogen niet als voorhuwelijksvermogen dient te worden aangemerkt zoals de man stelt, is door de man onvoldoende aannemelijk gemaakt tegenover de betwisting ervan door de vrouw. De rechtbank gaat dan ook uit van voornoemd huwelijksvermogen aan de zijde van de vrouw.
2.5.12.
Dit leidt tot de volgende rekensom:
Banksaldo partijen per peildatum: € 77.000,--
Af:
Voorhuwelijksvermogen man: -/- € 10.500,--
Voorhuwelijksvermogen vrouw: -/- € 9.653,84
Gezamenlijke kosten: -/- € 1.534,30
Bij:
Vordering op de ouders van de man
+ € 1.500,--
Totaal: € 56.811,86
2.5.13.
Ieder van partijen komt de helft van voornoemd bedrag toe, te weten € 28.405,93, vermeerderd met ieders voorhuwelijksvermogen. Voor de vrouw is dit een totaalbedrag van (€ 28.405,93 + € 9.653,84) € 38.059,77.
Nu de vrouw een bedrag van € 33.100,-- heeft ontvangen, heeft zij nog recht op een door de man te betalen bedrag aan haar van € 4.959,77.
Verdeling goud
2.5.14.
De vrouw verzoekt om de tot de beperkte gemeenschap behorende gouden sieraden van partijen, verkregen tijdens het huwelijk, met gesloten beurzen te verdelen in die zin dat de vrouw nog van de man zal ontvangen:
  • 5 armbanden van haar ouders (van in totaal 118 gram);
  • 5 armbanden van de ouders van de man (van in totaal 100 gram);
  • 2 grote munten van haar broer en zus (van in totaal 35,1 gram);
  • 4 kleine munten (7 gram);
In totaal 260,1 gram, zulks binnen 7 dagen na de beschikking af te geven aan de vrouw ten overstaan van de juwelier [naam juwelier] in [plaats] .
2.5.15.
De man heeft zich niet verweerd tegen voornoemde verdeling van het goud; wel heeft hij laten weten niet akkoord te gaan met de genoemde juwelier te [plaats] .
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de overdracht van het goud binnen 7 dagen na afgifte van de te dezen te geven beschikking zal plaatsvinden ten overstaande van een juwelier naar keuze van de vrouw te Amsterdam. De rechtbank zal aldus beslissen.
Contant geld
2.5.16.
De vrouw stelt dat een geldbedrag van € 10.000,-- in contanten tot de te verdelen gemeenschap behoort. Dit is het geld dat partijen op hun bruiloft van hun gasten hebben ontvangen en na betaling van de kosten van het huwelijksfeest resteerde. Dit geld is bij de zwager van de man in zijn kluis gelegd, daarna heeft de vrouw dit geld niet meer gezien.
De vrouw stelt dat dit geld nog aanwezig is en verdeeld dient te worden. De vrouw verwijst naar een telefoongesprek dat zij met de man had waaruit blijkt dat, naast de verdeling van het goud, dit contante geld nog verdeeld moet worden. De vrouw heeft dit gesprek opgenomen en heeft een usb-stick met de opname en een transcriptie daarvan in het geding gebracht.
De vrouw wenst in dit kader € 5.000,-- van de man te ontvangen.
2.5.17.
De man betwist dat dit geld er nog is. Hij stelt dat dit geldbedrag is uitgegeven aan de bruiloft. Dat de kosten van het bruiloftsfeest contant zijn voldaan blijkt ook uit het feit dat er geen gelden ten behoeve van de kosten voor de bruiloft van de bankrekening van partijen zijn afgeschreven, aldus de man. De man heeft € 2.000,-- aanbetaald en de rest is contant voldaan, aldus de man. De man heeft voorts een verklaring van zijn zwager overgelegd, waaruit blijkt dat het ontvangen geld op de bruiloft geheel is opgegaan aan de kosten van het bruiloftsfeest. De man heeft zijn standpunt nog aangevuld met de opmerking dat de kosten voor het huwelijksfeest ruim € 20.000,-- bedroegen. Als er daarna nog € 10.000,-- zou resteren, zoals de vrouw stelt, dan zouden partijen € 30.000,-- moeten hebben ontvangen van hun gasten, dat is onjuist aldus de man.
Ten aanzien van het telefoongesprek tussen partijen stelt de man dat hij het met de vrouw alleen heeft gehad over de verdeling van het goud. Hij wilde het goud handje contantje aan de vrouw geven. De man stelt dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen.
2.5.18.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling is uit de verklaringen van partijen komen vast te staan dat met het op de bruiloft ontvangen geld direct na afloop van het huwelijksfeest de kosten van dit feest zijn voldaan. Eveneens blijkt uit de stukken dat deze kosten ruim
€ 20.000,-- bedroegen. Partijen twisten erover of er daarna nog geld resteerde.
2.5.19.
De rechtbank acht bij de beoordeling van de vraag of het geld op de peildatum nog aanwezig was de transcriptie van het telefoongesprek tussen de man en de vrouw van belang, waaruit blijkt:
Pagina 1:
V: dugun parisi (bruiloft geld)
M: ja die is krijg je gewoon handje contantje
V: tamam (oke)
Pagina 2:
M: ‘ten eerste heb ik nog niet eens gekeken hoeveel daar is, ik dacht 10 oke?’
M: ‘ten tweede ik weet niet hoeveel goud er is daar heb ikooknog niet naar gekeken als je dat denkt’
Pagina 3:
V: ‘dan wil ik op het moment dat ik teken dan moet het goudengeld aanwezig zijn naast mij staan en niet achteraf’
M: ‘ik zal me best doen, ik ga het vragen aan haar hoe dat zit en dan komt het goed’
In het gesprek wordt meerdere keren gesproken over iets dat bruiloft geld wordt genoemd en dat de vrouw handje contantje zou krijgen. Ook het bedrag van 10 wordt genoemd. Dit ondersteunt de stelling van de vrouw dat er € 10.000,- aan contant geld van de bruiloft nog zou worden verdeeld. De man heeft desgevraagd geen afdoende andere verklaring kunnen geven voor hetgeen hier is besproken. Hij stelt dat hetgeen de vrouw ‘handje contantje’ zou ontvangen alleen verwijst naar het goud. Uit het gesprek tussen partijen, zoals deels hiervoor weergeven, blijkt echter dat er over twee dingen gesproken wordt die nog verdeeld moeten worden, te weten het goud en het geld.
De verklaring van de zwager van de man leidt niet tot een andere conclusie. De zwager van de man heeft verklaard dat hij het tijdens de bruiloft ontvangen goud en geld beheerde en dat hij direct na afloop van het feest enkele kosten, waaronder de foto-booth, muziekband en cameraman van in totaal € 5.000,-- heeft voldaan. Het restant ad € 10.000,-- bewaarde hij in zijn kluis, waarna hij alsnog de Yagmur Organisatie (de zaalhuur e.d.) ad € 13.950,-- heeft voldaan en daarbij geld tekort kwam, welk tekort is aangevuld door de vader van de man.
Deze verklaring is niet in lijn met het door beide partijen verklaarde tijdens de mondelinge behandeling dat alle kosten van het bruiloftsfeest direct na afloop zijn voldaan en kan dan ook niet als ondersteunend bewijs dienen van de stelling van de man. Gelet op het voorgaande heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt en heeft de man onvoldoende betwist, dat het geldbedrag van € 10.000,- op de peildatum nog aanwezig was en alsnog verdeeld dient te worden. De rechtbank zal daarom beslissen dat dit bedrag moet worden verdeeld.
Schuld Deloitte
2.5.20.
Voorts stelt de vrouw dat partijen een schuld bij haar werkgever Deloitte hebben ter hoogte van € 19.950,-- vanwege de opleiding die de vrouw tijdens het huwelijk is gestart die in de gemeenschap valt. Dit bedrag is nog verhoogd met de kosten vanwege herinschrijving ad € 695,-- door de studievertraging die de vrouw vanwege de echtscheiding heeft opgelopen. De vrouw stelt voor dat de man de helft ervan ad € 10.322,50 aan haar voldoet zodat zij hiermee de schuld kan aflossen. In ieder geval wenst zij dat de rechtbank vaststelt dat de man draagplichtig is voor de helft van de schuld.
2.5.21.
De man is van mening dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen. Hij wil stukken zien waaruit de afspraken met de werkgever blijken t.a.v. het volgen van de opleiding. Voorts stelt hij dat niet gebleken is dat de schuld opeisbaar is en de vrouw aflost op de schuld. Hij stelt dat de huidige studieschuld volgens een bepaalde formule wordt afgebouwd, te weten dat elk jaar nadat de vrouw bij Deloitte in dienst blijft een deel van de schuld wordt kwijtgescholden. Mocht de vrouw tussentijds van werkgever wisselen dan zal deze nieuwe werkgever de schuld overnemen. Kortom, voor de vrouw zelf bestaat geen aflossingsverplichting. Subsidiair stelt de man dat slechts een bedrag van € 9.975,-- in de gemeenschap valt voor zover dit opeisbaar zou worden.
2.5.22.
De rechtbank stelt vast dat het collegegeld van de vrouw per jaar dient te worden voldaan. Op de peildatum was er derhalve een schuld van € 9.975,--. Dat is dan ook het bedrag dat in de gemeenschap valt.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de schuld pas opeisbaar is als zij vertrekt bij haar huidige werkgever en dat de schuld na twee jaar na afronding van haar studie volledig wordt afgeschreven. Het is dan ook de vraag of de schuld in de toekomst opeisbaar zal worden. Op het moment van de onderhavige procedure is dit echter nog niet het geval, zodat het verzoek van de vrouw wordt afgewezen. De rechtbank zal echter wel vaststellen dat de schuld van € 9.975 in de gemeenschap valt en dat partijen, op het moment dat de schuld opeisbaar wordt, ieder voor de helft draagplichtig zijn.
Het voorgaande betekent dat, voor zover genoemde schuld in de toekomst, al dan niet deels, opeisbaar zal worden en de vrouw deze schuld alsnog voldoet, zij regres kan nemen op de man voor de helft van het door haar betaalde bedrag voor zover dit ziet op de kosten voor het eerste studiejaar van de vrouw.
Vordering op de moeder/familie van de vrouw
2.5.23.
Tot de beperkte gemeenschap behoort een vordering op de moeder van de vrouw c.q. de familie van de vrouw ter hoogte van € 1.350,--, aldus de man. De man wenst dat deze vordering aan de vrouw wordt toegedeeld onder betaling van een bedrag van € 675,-- aan hem, binnen twee weken na afgifte van de beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag.
2.5.24.
De vrouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd zodat de rechtbank dit verzoek zal toewijzen.
2.6.
Vergoedingsrecht
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 3.500,-- vanwege een vergoedingsrecht. De vrouw stelt in het jaar 2020 een bedrag van € 7.000,-- aan smartengeld te hebben ontvangen welk bedrag aan haar verknocht is.
2.6.2.
De man stelt dat de uitkering niet aan de vrouw verknocht is omdat niet duidelijk is dat de vergoeding uitsluitend immateriële schadevergoeding betreft en het geld is overgemaakt naar de en/of-rekening van partijen. De vrouw komt dus geen vergoeding toe.
2.6.3.
Artikel 1:94 lid 5 BW bepaalt dat goederen en schulden die aan een van de echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Sinds HR 23 december 1988 NJ 1989, 700 (Invaliditeitspensioen) is het inmiddels vaste rechtspraak dat voor het antwoord op de vraag of een goed op bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich er tegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, afhangt “van de aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald”. Dat een aanspraak op immateriële schadevergoeding, dat hoogstpersoonlijk van aard is, vanwege verknochtheid niet in de huwelijksgemeenschap valt is inmiddels ook vaste rechtspraak. Echter er rust een zware bewijslast op het aantonen van deze verknochtheid.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw haar standpunt onvoldoende onderbouwd; de rechtbank kan op basis van het overgelegde stuk niet vaststellen dat het uitgekeerde geldbedrag uitsluitend ziet op immateriële schadevergoeding. In de vaststellingsovereenkomst waarbij het geld aan de vrouw is uitgekeerd is immers opgenomen dat het geld betrekking heeft op vergoeding van immateriële en materiële schade. Het is onduidelijk gebleven welk deel ziet op de immateriële schade, zodat de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijst.
2.7.
Ingetrokken verzoek
2.7.1.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek om de vrouw te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 800,-- vanwege de betaling van een privéschuld met gelden van de gemeenschap, ingetrokken. Hierop hoeft dan ook niet meer te worden beslist.
2.8.
Proceskosten
2.8.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/706506 / FA RK 21-5350:
3.1.
wijst het verzoek af;
3.2.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/717129 / FA RK 22-2744:
3.3.
stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande wettelijke beperkte gemeenschap van goederen als volgt vast:
- bepaalt dat de restantvordering op de ouders van de man aan de man wordt toegedeeld en de man aan de vrouw, in het kader van deze restantvordering alsmede de verdeling van het gezamenlijke spaarsaldo van partijen een bedrag van € 4.959,77 dient te voldoen; dit bedrag dient te worden voldaan binnen vier weken na afgifte van deze beschikking;
- bepaalt dat de gouden sieraden van partijen met gesloten beurzen worden verdeeld, in die zin dat de vrouw nog van de man zal ontvangen: 5 armbanden van haar ouders (van in totaal 118 gram), 5 armbanden van de ouders van de man (van in totaal 100 gram), 2 grote munten van haar broer en zus (van in totaal 35,1 gram) en 4 kleine munten (7 gram); in totaal 260,1 gram, zulks binnen 7 dagen na afgifte van deze beschikking af te geven aan de vrouw ten overstaan van een juwelier naar keuze van de vrouw te Amsterdam;
- bepaalt, dat de man in het kader van de verdeling van het contante geld ad € 10.000,-een bedrag van € 5.000,-- aan de vrouw voldoet; dit bedrag dient te worden voldaan binnen vier weken na afgifte van deze beschikking;
- stelt vast dat de studieschuld van de vrouw tot een bedrag van € 9.975 in de gemeenschap valt en dat partijen, op het moment dat de schuld opeisbaar wordt, ieder voor de helft draagplichtig zijn;
- bepaalt, dat de vordering van partijen op de moeder van de vrouw c.q. de familie van de vrouw ter hoogte van € 1.350,-- aan de vrouw wordt toegedeeld, waardoor de vrouw aan de man een bedrag van € 675,-- dient te voldoen; dit bedrag dient te worden voldaan binnen vier weken na afgifte van deze beschikking;
3.4.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. de Vos, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 12 oktober 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.