2.4.Onderhoudsbijdrage
2.4.1.De vrouw heeft, na wijziging, verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 217,-- bruto per maand. De man heeft daartegen verweer gevoerd en verzocht om afwijzing.
2.4.2.De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
2.4.3.De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlandse recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.4.4.De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af. De rechtbank legt hierna uit waarom dit verzoek wordt afgewezen. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
2.4.5.Partijen zijn het erover eens dat de netto behoefte van ieder van partijen, gebaseerd op het besteedbaar inkomen van partijen tijdens het huwelijk, € 3.827,-- per maand bedraagt. Het netto besteedbaar inkomen (hierna NBI) van de vrouw bedraagt, zoals hierna wordt uitgelegd, € 3.263,-- per maand, zodat haar netto aanvullende behoefte € 564,-- per maand bedraagt.
2.4.6.De vrouw stelt dat zij behoeftig is en niet in staat is om geheel in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. Zij voert hiertoe aan dat zij, in overleg met de man tijdens het huwelijk een opleiding is gaan volgen. Dit is een tweejarige postacademische opleiding Executive Master of Finance & Control aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, waarvan de vrouw één jaar heeft afgerond. Daarna heeft zij echter studievertraging opgelopen doordat zij te veel hooi op haar vork heeft genomen, mede vanwege de echtscheiding. Hierdoor is de vrouw tijdelijk arbeidsongeschikt geraakt. De vrouw heeft haar werkzaamheden inmiddels echter weer volledig hervat en is nu gestart met het tweede jaar van haar opleiding. Zij verwacht haar opleiding in september 2023 af te kunnen ronden.
2.4.7.De man betwist dat de vrouw behoeftig is. Hij is van mening dat de vrouw volledig in haar behoefte kan voorzien, zeker na het voltooien van haar studie. Daarnaast voert de man aan dat door de korte duur van het huwelijk de verdiencapaciteit van de vrouw niet negatief is beïnvloed.
2.4.8.De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, in ieder geval nog gedurende het tweede deel van haar studie, niet in staat kan worden geacht volledig in haar eigen behoefte te voorzien. De vrouw is tijdens het huwelijk deze studie gestart met het doel haar kennis en daarmee uiteindelijk haar inkomen te kunnen verhogen. De vrouw heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat haar inkomen tijdens de studie niet verhoogd zal worden anders dan de kleine loonsverhoging die zij recentelijk heeft ontvangen en waarmee bij de berekening van haar restantbehoefte rekening is gehouden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vrouw op dit moment behoeftig is.
Inkomen en draagkracht man
2.4.9.Uit de door partijen ingebrachte processtukken blijkt dat beide partijen aanvankelijk uit zijn gegaan van een bruto jaarinkomen van de man van € 59.768,--. Het inkomen van de man is nu echter in geschil.
De man heeft met ingang van 1 september 2022 een nieuwe baan waarbij hij naar eigen zeggen een lager basissalaris heeft en nog meer dan bij zijn vorige baan afhankelijk zal zijn van commissies. Wat zijn inkomen precies zal zijn is niet bekend, echter dit zal niet hoger zijn dan zijn oude inkomen. De vrouw heeft dit betwist en stelt dat moet worden uitgegaan van een inkomen van € 61.644,-- bruto per jaar.
2.4.10.De rechtbank gaat, vanwege het ontbreken van loonspecificaties en de arbeidsovereenkomst van het nieuwe inkomen van de man, uit van het oude inkomen van de man ad € 59.768,-- bruto per jaar. Dat de man een hoger inkomen zou hebben zoals de vrouw stelt is niet gebleken en het is ook voldoende aannemelijk dat het nieuwe inkomen door de variabele beloning op dit moment nog niet is vast te stellen. De man heeft hiermee een NBI van € 3.425,-- per maand.
2.4.11.De rechtbank houdt aan de zijde van de man voorts rekening met de volgende lasten: de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een huur van € 1.363,-- per maand. De rechtbank zal geen korting wegens onredelijke woonlast toepassen, aangezien de huur in Amsterdam en omgeving nu eenmaal hoog ligt en deze huur niet als onredelijk hoog wordt beschouwd. Verder houdt de rechtbank rekening met een premie ziektekostenverzekering van € 127,-- per maand en het eigen risico zorgkosten alsmede de aflossing op zijn DUO-schuld ad € 45,-- per maand. De man heeft hierdoor een draagkracht van € 977,-- bruto per maand.
Inkomen en draagkracht vrouw
2.4.12.Ook het inkomen van de vrouw is in geschil. Duidelijk is dat het nieuwe basissalaris van de vrouw € 4.000,-- bruto per maand bedraagt. Partijen verschillen van mening over de vraag of de vrouw daarnaast nog extra inkomen ontvangt. De vrouw heeft dit betwist. Wel heeft zij laten weten dat zij een bonus ontvangt die op € 4.000,-- bruto per jaar kan worden gesteld. De man stelt dat het inkomen van de vrouw zeker € 59.111,-- bruto per jaar bedraagt, uitgaande van een 13e maand en bonus, dat ligt ook in de lijn van het jaarinkomen ad € 56.029,-- bruto dat de vrouw in 2021 heeft genoten, destijds nog uitgaande van haar lagere basissalaris.
2.4.13.De rechtbank gaat uit van een bruto loon van € 4.000,-- per maand, de vakantietoeslag en een flex benefit van € 83,-- bruto afgerond per maand, een en ander te verminderen met een pensioenpremie van € 62,-- afgerond per maand en een premie AOV hiaat en aanvulling van in totaal € 11,-- per maand, zoals blijkt uit de loonspecificaties van de vrouw over de maanden juni, juli en augustus 2022.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een bonus van € 4.000,-- bruto per jaar zoals door de vrouw zelf is verklaard tijdens de mondelinge behandeling. De rechtbank komt hiermee op een bruto jaarinkomen van € 55.960,-- en een NBI van € 3.263,-- per maand.
Het jaarinkomen dat de vrouw in 2021 genoot bedroeg volgens de rechtbank op basis van de in het geding gebrachte gegevens, € 56.029,-- + € 4.896,-- = € 60.925,-- te verminderen met de bijtelling van de auto van de vrouw ad € 9.543,-- afgerond per jaar, zodat een bruto jaarinkomen van € 51.382,-- resteert. Het huidige jaarinkomen betreft een stijging ten opzichte van het inkomen in 2021, zodat dit in lijn met de verwachtingen ligt gezien de recente loonsverhoging van de vrouw. De rechtbank zal de opmerking van de man op dit punt dan ook passeren.
2.4.14.Aan maandelijkse lasten zal de rechtbank bij de vrouw rekening houden met: de bijstandsnorm voor een alleenstaande, haar huurlast van € 1.167,-- per maand, waarbij eveneens aan haar zijde geen rekening zal worden gehouden met een korting wegens onredelijke woonlasten, een premie zorgverzekering ad € 135,-- per maand en tot slot het eigen risico zorgkosten. De vrouw heeft hierdoor een draagkracht van € 1.045,-- bruto per maand.
2.4.15.Uit de jusvergelijking volgt een door de vrouw aan de man te betalen partnerbijdrage van € 62,-- bruto per maand. Het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage wordt derhalve afgewezen.