ECLI:NL:RBAMS:2022:5895

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
C/13/714216 / HA ZA 22-173
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap van onroerend goed tussen ex-echtgenoten met betrekking tot een pand

In deze zaak vorderde eiseres, de weduwe van de voormalige eigenaar van een pand, de verdeling van de gemeenschap van onroerend goed met gedaagde, de ex-echtgenote van de overleden eigenaar. De rechtbank Amsterdam heeft op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de procedure in conventie en reconventie werd behandeld. Eiseres vorderde onder andere dat gedaagde zou meewerken aan de verkoop van het pand, dat zij samen bewoonden, en dat de opbrengst gelijk verdeeld zou worden. Gedaagde voerde aan dat haar belangen groter waren en dat de verdeling voor een periode van drie jaar uitgesloten moest worden. De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiseres bij verdeling zwaarder wogen dan die van gedaagde, vooral omdat eiseres geen inkomen had en afhankelijk was van de verkoop van het pand. De rechtbank besloot dat de gemeenschap moest worden verdeeld door middel van verkoop van het pand, met een gelijke verdeling van de opbrengst. Gedaagde werd veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop en het leeg opleveren van het pand binnen zes maanden, met een dwangsom bij niet-naleving. De vorderingen van gedaagde in reconventie werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/714216 / HA ZA 22-173
Vonnis van 5 oktober 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. E. Tahitu te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. Y. Benjamins te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure in conventie en in reconventie

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 februari 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het tussenvonnis van 22 juni 2022, waarbij is bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 augustus 2022, met de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] wonen allebei in een pand aan de [het pand] (hierna: het pand). [gedaagde] is de ex-echtgenote en [eiseres] de weduwe van [naam weduwe] (hierna: [naam weduwe] ).
2.2.
Het pand bestaat uit de begane grond, twee bovenwoningen (eerste en tweede verdieping) en een zolder (derde verdieping). [eiseres] gebruikt de begane grond en eerste verdieping (hierna: [verdieping 1] ). [gedaagde] gebruikt de tweede en derde verdieping (hierna: [verdieping 2] ). Het pand is hypotheekvrij.
2.3.
[gedaagde] is in 1971 in gemeenschap van goederen met [naam weduwe] getrouwd . Het pand is in 1974 aangekocht. Bij de echtscheiding in 1980 is het pand onverdeeld gebleven. In 1991 hebben [naam weduwe] en [gedaagde] een regeling van mede-eigendom (hierna: de regeling) bij notariële akte laten vastleggen. Daarbij is onder andere aan [gedaagde] het gebruiksrecht van de bovenste twee verdiepingen toebedeeld. [naam weduwe] kreeg het gebruiksrecht van de begane grond en eerste verdieping.
2.4.
[eiseres] en [naam weduwe] woonden vanaf 1983 samen in het pand. Ze zijn in 2000 in gemeenschap van goederen getrouwd. [naam weduwe] is in 2004 overleden.
2.5.
[eiseres] heeft [gedaagde] in 2011 voorgesteld, dat [gedaagde] het aandeel van [eiseres] in de gemeenschap overneemt dan wel dat een horizontale splitsing van het pand plaats zou vinden. [gedaagde] heeft positief gereageerd op het voorstel tot horizontale splitsing.
2.6.
In 2013 heeft een taxateur, in opdracht van [eiseres] en [gedaagde] , een waardebepaling gedaan. Daarbij is de taxateur uitgegaan van een hypothetische splitsing van het pand in twee appartementsrechten. De taxateur heeft de waarde van een appartementsrecht dat ziet op [verdieping 1] berekend op EUR 355.000,-. De waarde van een appartemensrecht dat ziet op [verdieping 2] heeft hij berekend op EUR 415.000,-.
2.7.
Met het oog op het doen van een splitsingsaanvraag, heeft [eiseres] een kostenbegroting laten opstellen. Architect R.J. Budding (hierna: Budding) heeft hiertoe in februari 2014 een bouwkundig rapport opgesteld, met begroting van de kosten van de benodigde werkzaamheden. Bij de begroting is geen rekening gehouden met de kosten van funderingsherstel, omdat in deze fase ervan werd uitgegaan dat funderingsherstel niet nodig was.
2.8.
Fugro Geoservices B.V. (hierna: Fugro) heeft in verband met de voorgenomen splitsing in opdracht van [eiseres] een funderingsonderzoek naar het pand uitgevoerd. In haar rapport van 10 maart 2014 staat, voor zover hier van belang:

8.CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

Op basis van de resultaten van het uitgevoerd onderzoek hebben wij de indruk dat de fundering van het pand [locatie] redelijk functioneert.
Volgens de huidige splitsingseisen van Stadsdeel Centrum dient bij dit funderingstype in fase 2 van het onderzoek een funderingsinspectie te worden uitgevoerd.
Gezien de ouderdom van het pand en de resultaten van het uitgevoerde onderzoek zijn wij op basis van onze ervaringen met vele andere onderzoeken van mening dat de kans dat de fundering aan de splitsingseisen van Stadsdeel Centrum voldoet ondanks het redelijke functioneren toch maar gering is.
2.9.
Budding heeft naar aanleiding van het rapport opmerkingen en vragen aan Fugro gezonden. Fugro hierop op 12 maart 2014 aan Budding geschreven, voor zover hier van belang:
Eigenlijk adviseren wij niet om een funderingsinspectie uit te gaan voeren. Onze boodschap is dat de kans op een splitsingsvergunning met de huidige fundering gering is. Wellicht is het beter de kosten van nader onderzoek te steken in funderingsherstel.
2.10.
[eiseres] advocaat heeft [gedaagde] op 20 oktober 2016 geschreven. Zij heeft haar gewezen op de eerdere pogingen tot overleg die [eiseres] , via Budding, heeft gedaan en dat [gedaagde] daarop niet had gereageerd. [eiseres] heeft [gedaagde] gevraagd of zij bereid was tot overleg.
2.11.
[eiseres] heeft in een gerechtelijke procedure bij deze rechtbank gevorderd (onder meer) dat [gedaagde] zou worden veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop en levering van het pand, leeg opgeleverd. In haar vonnis van 20 februari 2019 heeft de rechtbank deze vordering afgewezen. In het vonnis is overwogen, voor zover hier van belang:
4.3.
Het belang van [eiseres] om van haar aandeel in het pand af te komen is duidelijk. Van haar kan niet verlangd worden dat zij oneindig en tegen haar wil in de onverdeelde eigendom blijft zitten. Echter, het belang van [gedaagde] om op haar hoge leeftijd en na ongeveer vijftig jaar in het huis gewoond te hebben, daar te kunnen blijven wonen is ook evident. Voor haar is onverdeeld verkoop de meest ingrijpende en pijnlijke optie. Voor [eiseres] is het de meest eenvoudige oplossing. Van beide partijen mag verwacht worden dat zij rekening houden met elkaars belangen, en dat zij zo goed mogelijk samenwerken om tot een oplossing te komen, waarbij [eiseres] van haar aandeel afkomt en [gedaagde] in het pand blijft wonen.
4.4.
Onverdeelde verkoop is weliswaar voor [eiseres] de meest eenvoudige oplossing, maar naar het oordeel van de rechtbank is het een zeer verstrekkende keuze, nu dit voor [gedaagde] betekent dat haar eigendomsrecht, dat een van de meest fundamentele rechten in ons rechtstelsel is, ingrijpend wordt aangetast. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet vast komen te staan dat het de enige mogelijkheid is. [eiseres] stelt dat de optie van verbouwing en funderingsherstel, waarna overgegaan kan worden tot splitsing, niet mogelijk is, want financieel onhaalbaar, gelet op de kosten voor verbouwing en funderingsherstel. Een goed onderbouwde raming ontbreekt echter. De stelling van [eiseres] is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan, onvoldoende onderbouwd. (…) Aangezien een goed onderbouwde raming ontbreekt, kan de haalbaarheid van de optie niet beoordeeld worden.
4.5.
Daarnaast is ter comparitie gebleken dat [eiseres] het aangaan van een splitsingsproject, met de daarmee gemoeide (financiële) verantwoordelijkheden, risicovol en lastig vindt. Hoewel die houding en zorg van [eiseres] begrijpelijk zijn, levert dit onvoldoende grond op om van [gedaagde] af te dwingen dat zij haar huis verlaat. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij haar helft van de met splitsing gemoeide kosten niet zou kunnen opbrengen, via een bank, hypotheekverlener, projectontwikkelaar of andere organisatie in de onroerend goed sector. Evenmin is gebleken dat [eiseres] haar aandeel in het pand niet zou kunnen verkopen. Desgevraagd is ter comparitie gebleken dat deze opties, waarbij [eiseres] bijvoorbeeld haar (gesplitste) aandeel bij voorbaat aan een ontwikkelaar verkoopt, nauwelijks zijn onderzocht. (…)
2.12.
Architect ir. Hugo Caron BNA (hierna: Caron) heeft in opdracht van [eiseres] onderzoek gedaan naar de eisen die de overheid aan een splitsing stelt. Hij heeft een raming gemaakt van de kosten van de werkzaamheden, nodig om aan de overheidseisen te voldoen. Volgens een door Caron opgestelde raming van mei 2020 bedragen de kosten EUR 380.659,-. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de kosten verbonden aan funderingsherstel.
2.13.
[eiseres] advocaat heeft de kostenraming van Caron in juli 2020 aan [gedaagde] toenmalige raadsman, mr. Froon, gezonden. Hij heeft in de begeleidende brief toegelicht dat uit navraag bleek dat potentiële kopers niet bereid waren een aandeel in een onverdeelde boedel [rechtbank: bedoeld is waarschijnlijk gemeenschap] te kopen. Verder heeft hij mr. Froon gewezen op de mogelijkheid dat [gedaagde] [eiseres] zou kunnen uitkopen, met behulp van een door [gedaagde] af te sluiten overwaardehypotheek. [eiseres] advocaat heeft als bijlage een e-mail meegezonden van hypotheekadviseur Stormfinance, waarin dit werd bevestigd.
2.14.
Fugro heeft Budding in september 2020 desgevraagd laten weten wat de kosten voor het uitvoeren van een zogenaamd 2e-fase onderzoek zouden zijn. De totale kosten zouden volgens Fugro EUR 7.700,- bedragen.
2.15.
Mr. Froon heeft op 1 maart 2021 een begroting van bouwbedrijf Steenbeek aan de advocaat van [eiseres] gezonden. De begroting zag op mogelijk noodzakelijke werkzaamheden in verband met splitsing van het pand. [eiseres] advocaat heeft hierop gereageerd dat de begroting niet compleet was. Verder heeft hij laten weten dat [eiseres] eerst het rapport uit juli 2020 [rechtbank: hiermee wordt kennelijk gedoeld op de kostenraming van Caron uit mei 2020] wilde bespreken. Hij heeft gevraagd dat partijen met elkaar zouden spreken dan wel dat [gedaagde] een reactie zou geven op het rapport. Mr. Froon heeft laten weten, in verband met de corona-pandemie, niet fysiek een gesprek te willen hebben, dat de door Caron begrote kosten fors waren en dat eerst een reactie op de door [gedaagde] verstrekte begroting zou moeten volgen.
2.16.
[eiseres] heeft in april 2021 gereageerd op de begroting van bouwbedrijf Steenbeek.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad (waarbij de rechtbank voor “boedel” steeds zal lezen “gemeenschap” en voor “boete” “dwangsom”):
1. voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover [eiseres] handelt door jarenlang geen medewerking te verlenen;
2. bepaalt dat de gemeenschappelijke boedel/het pand moet worden verdeeld tussen [eiseres] en [gedaagde] ;
3. de verdeling vaststelt, waarbij
primair
[gedaagde] haar medewerking verleent aan verkoop van het pand, leeg opgeleverd, binnen zes maanden na betekening van het vonnis, met gelijke verdeling van de opbrengst tussen partijen, op straffe van een boete van EUR 3.000,- per dag bij overschrijding van deze termijn;
subsidiair
[gedaagde] het aandeel van [eiseres] overneemt tegen een nog vast te stellen marktwaarde dan wel de waarde van het pand conform de WOZ waarde 2021 binnen drie maanden na betekening van het vonnis, op straffe van een boete van EUR 3.000,- per dag bij overschrijding van deze termijn;
4. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseres] legt – samengevat – aan haar vorderingen ten grondslag dat zij op de voet van artikel 3:178 lid 1 BW verdeling van de gemeenschap wil.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
primair
1. een vordering van [eiseres] tot verdeling, voor een periode van drie jaar vanaf de datum van het vonnis, uitsluit;
subsidiair
2. [eiseres] veroordeelt tot medewerking aan het verder doorlopen van de procedure om tot planologische splitsing van het pand te komen, althans alle handelingen die voor de splitsing noodzakelijk zijn, waaronder in ieder geval moet worden begrepen het verlenen van medewerking en voor 50% bijdragen in de kosten van het benodigde nadere funderingsonderzoek ten behoeve van het in te dienen splitsingsverzoek;
3. een vordering van [eiseres] tot verdeling uitsluit voor de duur van drie jaar, althans voor de duur van de procedure om tot een definitieve splitsing van de onroerende zaak te komen, te berekenen vanaf de datum van het vonnis;
4. [eiseres] veroordeelt in de kosten van de procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
[gedaagde] legt – samengevat – aan haar vordering ten grondslag dat haar getroffen belangen groter zijn, dan de belangen van [eiseres] bij de door haar gevorderde wijze van verdeling. Om die reden moet de door [eiseres] gevorderde verdeling voor een periode van drie jaar worden uitgesloten (artikel 3:178 lid 3 BW). Voor zover de rechtbank oordeelt dat onmiddellijke verdeling geboden is, dan ligt splitsing van het pand het meest voor de hand.
3.5.
[eiseres] en [gedaagde] voeren over en weer verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, (nader) ingegaan.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen zodanig met elkaar samen dat zij hierna gezamenlijk zullen worden behandeld.
4.2.
In deze zaak moet als eerste de vraag worden beantwoord of verdeling van de gemeenschappelijke eigendom van het pand moet plaatsvinden. Bij een bevestigend antwoord, moet vervolgens de vraag worden beantwoord op welke wijze de verdeling moet plaatsvinden.
4.3.
Wettelijk uitgangspunt is, dat zowel [eiseres] als [gedaagde] op ieder moment verdeling van de gemeenschappelijke goederen kan vorderen (artikel 3:178 lid 1 BW).
4.4.
Uitzondering op het wettelijk uitgangspunt vormt (onder meer) het geval dat de door de verdeling getroffen belangen van [gedaagde] aanmerkelijk groter zijn, dan de belangen die door de verdeling worden gediend. In dat geval kan de rechter, zoals [gedaagde] in reconventie heeft gevorderd, de vordering tot verdeling voor ten hoogste drie jaar uitsluiten (artikel 3:178 lid 3 BW).
4.5.
Bij de beantwoording van de vraag of de gevorderde verdeling moet worden uitgesloten, komt het aan op een belangenafweging. [gedaagde] heeft als haar belangen aangevoerd dat zij al op leeftijd is (75 jaar oud), dat zij al decennia in het pand woont en aan een ongeneeslijke longaandoening lijdt. [gedaagde] is bekend met de buurt en woont nu dicht bij het Leidseplein. Vanaf daar kan zij gemakkelijk het ziekenhuis bereiken.
[eiseres] heeft belang bij de verdeling omdat zij, zoals zij heeft gesteld en tijdens de mondelinge behandeling nader heeft toegelicht, vrijwel geen inkomsten geniet. Enige inkomsten heeft [eiseres] pas sinds september 2020, als gevolg van het vonnis van 20 februari 2019. [eiseres] beschikt niet over enig vermogen, anders dan haar onverdeelde aandeel in de gemeenschap. [eiseres] heeft toegelicht dat haar aandeel in de onverdeelde gemeenschap verhindert dat zij een bijstandsuitkering kan aanvragen. Verkoop van het pand en verdeling van de opbrengst kunnen ervoor zorgen dat [eiseres] weer een inkomen geniet.
4.6.
In dit geval wegen de belangen van [eiseres] bij verdeling zwaarder dan de belangen van [gedaagde] . Verdeling van de gemeenschap stelt [eiseres] in staat weer inkomen te hebben, terwijl het belang van [gedaagde] er voornamelijk uit bestaat dat zij niet hoeft te verhuizen. Uitsluiting van de verdeling zal ertoe leiden dat [eiseres] nog langer zonder inkomen zal blijven. De door [gedaagde] genoemde omstandigheden zullen ook nadat de termijn van uitsluiting is verstreken bestaan. Hierdoor zal [eiseres] mogelijk nog veel langer tegen haar wil in de onverdeelde gemeenschap moet blijven. Dit kan naar eisen van redelijkheid en billijkheid niet van haar worden gevergd en strookt ook niet met het wettelijk uitgangspunt van artikel 3:178 lid 1 BW. De verdeling zal daarom niet tijdelijk worden uitgesloten.
4.7.
Daarmee komt de vraag op, op welke wijze verdeling van de gemeenschap moet plaatsvinden. Artikel 3:185 lid 1 BW bepaalt hierover dat “
Voor zover de deelgenoten en zij wier medewerking vereist is, over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, op vordering van de meest gerede partij de rechter de wijze van verdeling gelast of zelf de verdeling vaststelt, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. Als wijzen van verdeling komen daarbij in aanmerking:toedeling van een gedeelte van het goed aan ieder der deelgenoten, overbedeling van een of meer deelgenoten tegen vergoeding van de overwaarde en verdeling van de netto-opbrengst van het goed of een gedeelte daarvan, nadat dit op een door de rechter bepaalde wijze zal zijn verkocht.
4.8.
[eiseres] vordert dat verdeling plaatsvindt door verkoop van het pand, leeg opgeleverd, dan wel doordat [gedaagde] het aandeel van [eiseres] in de gemeenschap overneemt. Volgens [gedaagde] moet verdeling plaatsvinden door middel van splitsing van de eigendom in appartementsrechten en toedeling aan partijen van het door hen bewoonde deel.
4.9.
De belangen van [eiseres] bij verkoop van het pand wegen in dit geval zwaarder dan de belangen van [gedaagde] bij een verdeling door middel van splitsing in appartementsrechten. Hiervoor is het volgende van belang.
4.9.1.
In het midden kan blijven of in het geval van splitsing eerst funderingsherstel moet plaatsvinden. [eiseres] heeft gesteld dat de kosten van splitsing met funderingsherstel circa EUR 347.750,- zullen bedragen en zonder funderingsherstel circa EUR 255.000,-. Zij heeft hiervoor verwezen naar een berekening van Caron die zij als productie in de procedure heeft ingebracht (dagvaarding, productie 16, bijlage 3). [eiseres] heeft gesteld dat zij in beide gevallen haar aandeel in de kosten niet zal kunnen dragen. Zij heeft dit voldoende aannemelijk gemaakt. [eiseres] heeft naar voren gebracht dat zij contact heeft gehad met hypotheekverstrekkers. Die hebben haar laten weten dat zij niet voor een hypotheek in aanmerking komt. [eiseres] heeft geen schriftelijke afwijzingen in het geding gebracht omdat zij stelt die niet te hebben kunnen verkrijgen, maar er is geen aanleiding om aan te nemen dat [eiseres] geen contact heeft gehad met hypotheekverstrekkers. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat een overwaardehypotheek tot de mogelijkheden behoort. Maar uit de door haar aangedragen voorbeelden blijkt niet dat daarin is meegenomen dat sprake is van een onverdeelde eigendom van het pand. Terwijl dit volgens [eiseres] met name de reden is waarom hypotheekverstrekkers geen financiering willen verstrekken. [gedaagde] heeft dit op zichzelf niet weersproken.
[eiseres] heeft verder naar voren gebracht dat zij geen inkomsten of vermogen heeft waarmee zij de kosten van een splitsing kan financieren. [eiseres] heeft voldoende toegelicht en aannemelijk gemaakt dat het voor haar niet mogelijk is haar aandeel in de onverdeelde eigendom aan derden te verkopen. [gedaagde] belang bij voortduring van haar bewoning, en daarmee bij splitsing, zijn daarmee geringer dan die van [eiseres] . [gedaagde] kan immers met de opbrengst van de verkoop van het pand opnieuw een woning verwerven.
4.9.2.
Bij de belangenafweging betrekt de rechtbank ook dat [eiseres] er blijk van heeft gegeven dat zij sinds 2011 de nodige pogingen heeft gedaan om gezamenlijk tot een verdeling van de gemeenschap te komen. Zo heeft zij in 2011 voorstellen gedaan voor verdeling van de gemeenschap en heeft zij in de jaren daarna geprobeerd hierover overeenstemming met [gedaagde] te bereiken. Zij heeft ook concrete actie ondernomen om de mogelijkheden van een oplossing te onderzoeken. Zo heeft zij de kosten van een splitsing laten begroten en heeft zij onderzocht in hoeverre overname van haar aandeel in de onverdeelde gemeenschap door [gedaagde] tot de mogelijkheden behoorde. [eiseres] heeft [gedaagde] voor dit laatste een concreet voorstel gedaan, in de vorm van het advies van Stormfinance.
[gedaagde] daarentegen lijkt niets te hebben ondernomen om tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen. Als enige concrete activiteit van [gedaagde] is aan te merken het inschakelen van een aannemer, die heeft berekend wat de kosten van een splitsing zouden zijn. Niet gebleken is dat [gedaagde] zelf onderzoek heeft gedaan naar de door [eiseres] geopperde mogelijkheid van een overwaardehypotheek. Ook heeft zij niet met de eigenaren van de aangrenzende panden gesproken over de mogelijkheden van een bijdrage in het funderingsherstel, mocht dit nodig zijn. [gedaagde] passiviteit blijkt ook uit haar antwoorden tijdens de mondelinge behandeling. Desgevraagd heeft zij geantwoord nog niet te hebben onderzocht of zij [eiseres] zou kunnen uitkopen of dat zij haar eigen aandeel in de kosten gepaard met splitsing zou kunnen betalen.
4.9.3.
Tot slot is van belang dat [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gehad om eerder tot een splitsing van het pand te komen. [gedaagde] woont al sinds 1980 als gescheiden vrouw in het pand. Tot aan zijn overlijden in 2004 hadden [gedaagde] en [naam weduwe] samen de onverdeelde eigendom van het pand. [gedaagde] had de mogelijkheid om ervoor te zorgen dat aan die onverdeeldheid een einde kwam. [gedaagde] heeft gesteld dat zij [naam weduwe] bij leven heeft gevraagd om mee te werken aan splitsing van het pand, maar dat [naam weduwe] dat niet wilde. Toen haar dat echter duidelijk werd, had [gedaagde] via de rechter de verdeling van de gemeenschap kunnen afdwingen. Dat heeft zij niet gedaan, met als gevolg dat zij zich nu in een onverdeelde gemeenschap met [eiseres] bevindt.
4.10.
Dit alles leidt tot de conclusie dat verdeling van de gemeenschap zal worden gelast door middel van verkoop van het pand, leeg opgeleverd, en verdeling van de netto-opbrengst in een verhouding 50%-50%. [eiseres] vordering dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verkoop van het pand, wordt zo begrepen dat zij tevens medewerking moet verlenen aan het verstrekken van een gezamenlijke verkoopopdracht aan een makelaar binnen zes maanden na betekening van het vonnis. Lege oplevering van het pand ten behoeve van de verkoop zal moeten plaatsvinden binnen zes maanden na betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd. [gedaagde] zal een dwangsom verbeuren van EUR 1.000,- per dag, voor iedere dag dat zij het door haar gebruikte deel van het pand na de genoemde termijn niet leeg heeft opgeleverd dan wel haar medewerking niet verleent. De dwangsom zal worden gemaximeerd tot een bedrag van totaal EUR 50.000,-.
4.11.
[eiseres] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat [gedaagde] , door geen medewerking te verlenen aan verdeling van de gemeenschap, onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld. Artikel 3:178 BW biedt al voldoende grond voor de vordering tot verdeling van de gemeenschap. Daarvoor is de gevorderde verklaring voor recht niet nodig. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij daarnaast nog een belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht. Deze vordering zal daarom, bij gebrek aan belang, worden afgewezen.
4.12.
Uit het feit dat in conventie de gevorderde verdeling wordt toegewezen en de overwegingen daartoe, volgt dat de door [gedaagde] in reconventie ingestelde vorderingen niet toewijsbaar zijn.
4.13.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres] . Deze worden in conventie begroot op EUR 441,43 aan verschotten en op EUR 1.126,- (2 punten x EUR 563,-) aan salaris advocaat. De kosten worden in reconventie begroot op EUR 563,- (2 punten x tarief EUR 563,- x ½).
4.14.
[gedaagde] zal verder ambtshalve worden veroordeeld in de nakosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres] , zoals hierna onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap moet plaatsvinden;
5.2.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als overwogen onder 4.10;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van EUR 1.000,- voor iedere dag dat zij na een termijn van zes maanden na betekening van dit vonnis, niet haar medewerking verleent aan het verstrekken van een gezamenlijke verkoopopdracht aan een makelaar of het door haar gebruikte deel van het pand niet leeg heeft opgeleverd voor de verkoop, tot een maximum van EUR 100.000,- is bereikt;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, begroot op EUR 1.567,43;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, begroot op EUR 563,-;
in conventie en in reconventie
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van [eiseres] ontstane nakosten, begroot op EUR 255,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onderdelen 5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.7 en 5.8 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: ERM