ECLI:NL:RBAMS:2022:5904

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5532
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een Ziektewetuitkering en de rol van de verzekeringsarts

Op 3 oktober 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. T. van Liempd, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een Ziektewetuitkering aan een ex-werkneemster van eiseres. Eiseres betwist de rechtmatigheid van de uitkering en stelt dat de tweede ziekmelding van de ex-werkneemster niet goed is gecontroleerd door verweerder. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waarbij de ex-werkneemster zich op 17 mei 2021 ziek meldde en later opnieuw op 30 augustus 2021. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts onvoldoende heeft gemotiveerd dat alle klachten ten tijde van de tweede ziekmelding verband houden met de tweede ziekteoorzaak. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten en het griffierecht ten laste van verweerder heeft gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van ziekmeldingen en de rol van de verzekeringsarts in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. T. van Liempd),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. K. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan exwerkneemster van eiseres per 2 augustus 2021 een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 1 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2022. Eiseres is vertegenwoordigd door [de persoon] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Ex-werkneemster heeft zich op 17 mei 2021 ziek gemeld (eerste ziekmelding). De ex-werkneemster is per 1 juli 2021 door eiseres beter gemeld. Ex-werkneemster is bij eiseres in dienst geweest tot en met 31 juli 2021. Op 30 augustus 2021 heeft ex-werkneemster zich ziek gemeld per 19 juli 2021 (tweede ziekmelding).
2. Vervolgens heeft verweerder de onder het procesverloop beschreven besluiten genomen.
Standpunt eiseres
3.1.
Eiseres betwist dat de ex-werkneemster ziek is en voert aan dat de tweede ziekmelding van de ex-werkneemster onterecht niet is gecontroleerd door verweerder. De lange tijd tussen de ziekmelding op 30 augustus 2021 en de datum waarop de ziekte zou zijn ontstaan op 19 juli 2021 had aanleiding moeten geven de ziekmelding te controleren.
3.2.
Mocht de ex-werkneemster toch ziek zijn, dan geldt het volgende. De verzekeringsarts heeft onvoldoende gemotiveerd dat alle klachten na de tweede ziekmelding vanuit de tweede ziekteoorzaak kwamen. De arts had moeten onderzoeken en motiveren of een deel van de klachten die eiseres noemt, niet ook van de eerste ziekteoorzaak kwamen. Eiseres is van mening dat een deel van de klachten vanuit de eerste ziekteoorzaak kwamen.
Gelet hierop is er sprake van een doorlopende ziekteperiode vanaf haar eerste ziekmelding op 17 mei 2021. Nu ex-werkneemster na haar eerste ziekmelding zelf het initiatief heeft genomen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst of zelf heeft ingestemd met beëindiging terwijl zij ziek was, heeft zij voor dat deel van de klachten een benadelingshandeling verricht.
Beoordeling rechtbank
4.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat zij, nu de ex-werkneemster geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
4.2.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW, heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
4.3.
Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW weigert
verweerder het ziekengeld geheel of gedeeltelijk indien de verzekerde door zijn
doen of nalaten het Algemeen Werkloosheidsfonds of het wachtgeldfonds benadeelt of zou kunnen benadelen.
4.4.
De rechtbank dient in dit geschil te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden een uitkering aan ex-werkneemster heeft verleend op grond van de ZW.
4.5.
De rechtbank volgt niet het standpunt van eiseres dat de ziekmelding niet goed is gecontroleerd. Uit het eerstelijnsverslag volgt dat naar aanleiding van de ziekmelding diverse belcontacten zijn geweest tussen de ex-werkneemster en de medewerkster verzuimbeheersing. Deze heeft de situatie voorgelegd aan de verzekeringsarts (tijdens een multidisciplinair overleg), waarbij de verzekeringsarts heeft aangegeven dat sprake is van een plausibele ziekmelding.
4.6.
Wat betreft de beroepsgrond dat er sprake is van een doorlopende ziekte en benadelingshandeling overweegt de rechtbank als volgt. De ex-werkneemster heeft zich op 17 mei 2021 ziek gemeld. De ex-werkneemster is per 1 juli 2021 door eiseres beter gemeld. Ex-werkneemser heeft bij brief van 21 juni 2021 ontslag genomen, waarna zij tot
31 juli 2021 vrijgesteld is van werkzaamheden. Uit het eerstelijnsverslag volgt dat het ontslag te maken had met een arbeidsconflict. Op 30 augustus 2021 heeft ex-werkneemster zich ziek gemeld per 19 juli 2021 met een andere ziekteoorzaak.
4.7.
Zoals hierboven is overwogen volgt de rechtbank de verzekeringsarts in zijn conclusie dat er sprake was van een tweede ziekteoorzaak. Tegelijkertijd ziet de rechtbank in het eerstelijnsverslag aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts dat alle klachten ten tijde van de tweede ziekmelding verband hielden met de tweede ziekteoorzaak. In haar oordeel weegt de rechtbank mee dat in het eertselijnsverslag op pagina twee van drie staat dat de verzekeringsarts aanneemt dat de (intensieve) behandeling na de tweede ziekmelding vanwege de tweede ziekteoorzaak lijkt te zijn, maar dat dit nog uitgevraagd kan worden. De rechtbank ziet niet dat dit vervolgens is gebeurd. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank het standpunt van eiseres dat de verzekeringsarts in het eerstelijnsverslag niet goed motiveert of alle klachten ten tijde van de tweede ziekmelding verband houden met de tweede ziekteoorzaak. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting toegelicht dat als de tweede ziekmelding verband zou houden met dezelfde klachten als de eerste ziekmelding, dit mogelijkerwijs deels een benadelingshandeling zou kunnen opleveren. Hierbij moet wel nog worden gekeken naar de mate van verwijtbaarheid van de ex-werkneemster, aldus de gemachtigde van verweerder. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de verzekeringsarts nader onderzoek moet doen naar het bovenstaande. Verweerder moet vervolgens een nader standpunt innemen op de vraag of er sprake is van een benadelingshandeling.
Conclusie
5.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eerst zelf nog onderzoek dient te verrichten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
5.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
5.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

-verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Koning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.