In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Landgericht Mönchengladbach op 28 december 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1973 en met de Nederlandse nationaliteit, is in Duitsland veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar en drie maanden voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn erkend als strafbaar volgens Nederlands recht.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de overlevering kan worden geweigerd op basis van artikel 6a OLW, dat bepaalt dat de overlevering van een Nederlander kan worden geweigerd indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de in Duitsland opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen, omdat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en de opgelegde straf niet het toepasselijke Nederlandse strafmaximum overstijgt.
Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, en er is geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.