ECLI:NL:RBAMS:2022:6034

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
13/751637-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Roemeense strafzaak en detentiegaranties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Roemenië. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure gevolgd die leidde tot de beslissing over de overlevering. Tijdens de zittingen op 24 mei en 23 juni 2022 zijn de officieren van justitie en de raadslieden van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de eisen die aan een EAB worden gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB niet voldoende duidelijk was met betrekking tot bepaalde vonnissen, waardoor de overlevering voor die specifieke vonnissen werd geweigerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering voor andere feiten wel kon worden toegestaan, omdat aan de vereisten van de OLW was voldaan. De rechtbank heeft ook de detentiegaranties van Roemenië beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar was voor onmenselijke behandeling van de opgeëiste persoon in de Roemeense gevangenissen. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan voor de feiten die in de arresten I en II zijn genoemd, maar geweigerd voor de feiten die verband houden met vonnis I en III.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751637-21
RK nummer: 22/2104
Datum uitspraak: 1 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 april 2021 door
the Babadag Court(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 24 mei 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.A. van Katwijk, waarnemend voor mr. R.P. van der Graaf, beiden advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Het onderzoek is ter zitting geschorst, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen in het kader van artikel 12 OLW.
Zitting 23 juni 2022
De rechtbank heeft op 23 juni 2022, met instemming van de raadsvrouw en de officier van justitie, het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment waarop het onderzoek werd gesloten op 24 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn (nieuwe) raadsvrouw, mr. N.C. Reehuis, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Criminal sentence no. 170 of 19.07.2019of
Babadag Court, partly overturned and remained final on 29.3.2019 by the criminal decision no. 334 /P/29.03.2021 of Constanta Court of Appeal by admitting the appeals submitted by the defendant [opgeëiste persoon] and the Prosecutor's Office attached to Babadag Court (case file no. 707/179/2016).
Uit het EAB blijkt dat bij voornoemd arrest van 29 maart 2019 (hierna: arrest I) een gevangenisstraf van 3 jaar is opgelegd. Uit onderdeel e), onder II, van het EAB blijkt dat deze straf ook een samenvoeging is van de gevangenisstraffen die zijn opgelegd bij respectievelijk:
  • een vonnis van 19 oktober 2016 van
  • een vonnis van 26 juni 2012 van
  • een arrest van 3 oktober 2014 van
  • een beslissing van
De rechtbank stelt vast dat in arrest I de vrijheidsstraffen die waren opgelegd in de onderliggende uitspraken zijn samengevoegd, en dat, dit samen met een veroordeling voor een aantal nieuwe feiten, heeft geleid tot een nieuwe, lagere, vrijheidsstraf van 3 jaar.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Arrest I ziet op de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in hoger beroep is veroordeeld, maar ook op de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in de hiervoor genoemde (samengevoegde) uitspraken is veroordeeld, en zoals die feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw voert aan dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat het EAB onduidelijk is. Ook is onduidelijk of de opgeëiste persoon een deel van de opgelegde straffen, die aan arrest I ten grondslag liggen, al heeft uitgezeten, al dan niet in voorlopig hechtenis.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Ondanks dat het EAB moeilijk leesbaar is, staat alle benodigde informatie in het EAB genoemd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt het volgende.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat met de omschrijving van de feiten in het EAB, voor zover het gaat om de arresten I en II en de vonnissen I en II, het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Uit de omschrijving blijkt immers voor welke strafbare feiten de opgeëiste persoon is veroordeeld.
De rechtbank is echter van oordeel dat het EAB niet genoegzaam is ten aanzien van vonnis III. Uit de op 21 juni 2022 door het IRC verkregen aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat vonnis III ziet op overname van een door een Duitse rechtbank op 25 maart 2015 gewezen vonnis. Uit het EAB en uit de aanvullende informatie van 21 juni 2022 blijkt echter niet voor welk strafbare feit de opgeëiste persoon op 25 maart 2015 in Duitsland is veroordeeld. Dit staat nergens omschreven. Het EAB voldoet ten aanzien van vonnis III dus niet aan het vereiste van artikel 2, tweede lid, onder d, OLW. In verband met het verstrijken van de beslistermijn op 2 juli 2022, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om op dit punt aanvullende informatie te laten opvragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit dan wel de Duitse autoriteiten. De rechtbank zal daarom de overlevering ten aanzien van vonnis III weigeren op grond van artikel 2 OLW. In zoverre slaagt het verweer van de raadsvrouw.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat onvoldoende duidelijk is in hoeverre de opgeëiste persoon de eerder opgelegde straffen - al dan niet in voorlopige hechtenis - heeft uitgezeten, overweegt de rechtbank het volgende.
De overlevering wordt - blijkens het EAB - verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zoals opgelegd in arrest I. In onderdeel e, onder II, van het EAB is voorts het volgende meegedeeld:
“The court deducts from the penalty of 3 years of imprisonment applied to the defendant (..) the duration of the preventive arrest from 11.08.2011 to 17.09.2011 included, the duration of the arrest in Germany between 13th February 2015 and 25th March 2015 and the duration executed from 06.03.2017 to 25.04.2018 included.”
De rechtbank begrijpt hieruit dat er rekening is gehouden met de door de opgeëiste persoon al ondergane detentie. Het is voorts aan de uitvaardigende lidstaat om de duur van de nog uit te zitten gevangenisstraf bij de tenuitvoerlegging van de straf te bepalen op basis van deze uitspraak van de rechtbank Amsterdam.
3.2
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Arrest I (de verzameluitspraak van 29 maart 2019 vanthe Constanta Court of Appealmet zaaknummer 334 /P/29.03.2021)
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de procedure in hoger beroep en het EAB is onduidelijk met betrekking tot de procedurele stappen die zijn genomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat de opgeëiste persoon weliswaar niet in persoon bij de procedure in hoger beroep aanwezig is geweest, maar dat de rechtbank kan afzien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren. De opgeëiste persoon was immers op de hoogte van de hoger beroepsprocedure, aangezien hij zelf samen met zijn advocaat in hoger beroep is gegaan. De opgeëiste persoon was volgens de verstrekte informatie in ieder geval aanwezig geweest in eerste aanleg, hij heeft een advocaat gehad en hij is in persoon gedagvaard. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om te verschijnen doordat hij in maart 2020 naar Nederland is vertrokken. De opgeëiste persoon heeft daarmee afstand gedaan van zijn recht te verschijnen. De overlevering houdt daarom geen schending van de verdedigingsrechten in.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB en de verstrekte aanvullende informatie van 11 mei 2022 blijkt dat er tegen het vonnis van
the Babadag Courtvan 19 juli 2019 hoger beroep is ingesteld waarbij de zaak ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom alleen de hoger beroepsprocedure die heeft geleid tot arrest I toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van arrest I, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is er een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. De rechtbank acht daarvoor het volgende van belang.
Gelet op de aanvullende informatie van 11 mei 2022 kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke hoger beroepsprocedure tegen hem liep. De opgeëiste persoon had immers zelf hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van
Babadag Courtvan 19 juli 2019. Desondanks heeft de opgeëiste persoon er destijds voor gekozen naar Nederland te vertrekken.
De overlevering van de opgeëiste persoon houdt onder die omstandigheden geen schending van de verdedigingsrechten in. Door naar Nederland te vertrekken terwijl er sprake was van een nog lopende hoger beroepsprocedure, heeft hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij dat proces.
Vonnis I(het vonnis van 19 oktober 2016 van
the Măcin Courtmet zaaknummer 1313/253/2015
)
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat niet is voldaan aan de subonderdelen van artikel 12 OLW. De raadsvrouw verwijst hierbij naar de aanvullende informatie die is verstrekt op 7 juni 2022, onder punt 4.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – om de redenen genoemd door de raadsvrouw – op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd met betrekking tot dit vonnis. Ook is er geen reden om af te zien weigering op grond van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot vonnis I heeft geleid. Het vonnis is verder ook gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is er garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW verstrekt. Om die reden kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Uit de verstrekte aanvullende informatie van 7 juni 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon aangaande vonnis I niet in voorlopige hechtenis heeft gezeten, dat hij geen oproeping voor de zitting heeft ontvangen en dat hij gedurende het proces ook niet is vertegenwoordigd door een gekozen of aangewezen advocaat Op grond hiervan is niet komen vast te staan dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank zal daarom de overlevering ten aanzien van vonnis I weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Vonnis II(het vonnis van
the Măcin Courtvan 26 juni 2012 met nummer 65)
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de procedure die tot vonnis II, het heeft geleid en het EAB is onduidelijk met betrekking tot de procedurele stappen die zijn genomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat uit de aanvullende informatie van 7 juni 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon een dagvaarding in persoon heeft ontvangen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot vonnis II heeft geleid. Verder is dit vonnis gewezen zonder dat zich de in artikel 12, sub a, OLW genoemde omstandigheid heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon heeft de oproeping voor de procedure weliswaar in persoon ontvangen, maar uit de verstrekte informatie blijkt niet dat hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt.
Het vonnis is daarnaast – kort samengevat – gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub b en c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Ten slotte is geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Om die reden kan de overlevering ex artikel 12 OLW voor het arrest worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij overweegt daartoe het volgende.
Blijkens de verstrekte aanvullende informatie van 7 juni 2022 heeft de opgeëiste persoon de oproeping voor de procedure in persoon ontvangen. Hij was dus op de hoogte van de feiten waarvan hij werd verdacht, hij wist dat sprake was van een procedure en hij wist dus ook wanneer zijn strafzaak zou worden behandeld. Door desondanks niet op de terechtzitting te verschijnen, heeft hij stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot vonnis II heeft geleid. In deze situatie levert de overlevering dan ook geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op.
Arrest II(het arrest van 3 oktober 2014 van
the Constanţa Court of Appealmet zaaknummer 621/P/2014)
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de aanvullende informatie van 7 juni 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon een dagvaarding in persoon heeft ontvangen en dat de advocaat van de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting in hoger beroep op 3 oktober 2014.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 7 juni 2022 volgt dat er tegen het vonnis van
the Măcin Courtvan 29 april 2014 hoger beroep is ingesteld waarbij de zaak ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom alleen de hoger beroepsprocedure die heeft geleid tot arrest II toetsen aan artikel 12 OLW.
In de verstrekte aanvullende informatie van 25 mei 2022 en 7 juni 2022 staat onder meer vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor het proces in hoger beroep en dat hij ook – samen met zijn gemachtigde raadsman – bij de behandeling van het proces ter zitting in persoon aanwezig is geweest. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
medeplegen van mishandeling
medeplegen van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de detentieomstandigheden in Roemenië in de weg staan aan overlevering. Zij betwist het oordeel van de rechtbank dat er geen algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling is als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Cliënten van de raadsvrouw die gedetineerd zitten in Roemenië stellen dat er geen uitvoering wordt gegeven aan het actieplan en de verstrekte detentiegaranties van Roemenië, waarin, net als in de deze zaak, wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon zal beschikken over 3 m² tijdens de gehele executie van zijn straf. Het laatste rapport van the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) van 14 april 2022 betwist de beloftes die de Roemeense autoriteiten hebben gedaan met betrekking tot de detentieomstandigheden. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank voorzichtig om te gaan met het overnemen van de detentiegarantie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten voldoet en dat de overlevering kan worden toegestaan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in eerdere zaken geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder met name de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Het meest recente rapport van het CPT van 14 april 2022, brengt geen verandering in het eerder aangenomen algemene gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling.
In voornoemd rapport van het CPT worden vier penitentiaire inrichtingen besproken, te weten de Giurgiu and Mărgineni Prisons, Craiova Prison en Galaţi Prison.
In een brief van 11 mei 2022 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon verstrekt:
(…)
If the person deprived of liberty is surrendered to the Romanian authorities al Henri Coandà Airport of Bucharest, he will be initially detained in the Rahova Penitentiary of Bucharest in order to carry out the quarantine period for a period of 21 days in a room which will ensure a minimum space of 3 square meters.
(…)
In the event that the detainee's regime of execution is changed to open regime, he will most likely remain at Tulcea Penitentiary for the execution of the sentence.
(…)
Considering the perspective of the implementation of the measures included in the "Action plan for the period 2020 - 2025, elaborated in order to execute the pilot-judgment Rezmives and ethers against Romania, as well as the judgments pronounced in the group of cases Bragadireanu against Romania", as well as the number of detainees currently detained by the National Administration of Penitentiaries, following the criminal policies adopted by the Romanian state, the National Administration of Penitentiaries guarantees the provision of an individual minimum space of 3 sqm during the entire execution of the sentence, including the related bed and furniture, without including also the space destined for the sanitary group.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er, gelet op de verstrekte garantie, geen reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de uitvaardigende lidstaat zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. De detentieomstandigheden staan aldus niet aan overlevering van de opgeëiste persoon in de weg.

6.Slotsom

Ten aanzien van de feiten vermeld in de arresten I en II en vonnis II, waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW., Nu ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg ten aanzien van de arresten I en II en vonnis II en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan.
Voor de feiten vermeld in de vonnissen I en III, waarvoor de overlevering wordt gevraagd, moet de overlevering worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering wordt toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden is om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 141, 300, 304 en 350 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 107 en 177 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Babadag Court(Roemenië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de strafbare feiten in de volgende uitspraken:
- het arrest van 29 maart 2019 van
the Constanta Court of Appeal,zaaknummer
334/P/29.03.2021 (arrest I)
  • het vonnis van 26 juni 2012 van
  • het arrest van 3 oktober 2014 van
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens het strafbare feit/de strafbare feiten in de volgende uitspraken:
  • het vonnis van 19 oktober 2016 van
  • de beslissing van
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juli 2022.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.