3.2Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Arrest I (de verzameluitspraak van 29 maart 2019 vanthe Constanta Court of Appealmet zaaknummer 334 /P/29.03.2021)
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de procedure in hoger beroep en het EAB is onduidelijk met betrekking tot de procedurele stappen die zijn genomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat de opgeëiste persoon weliswaar niet in persoon bij de procedure in hoger beroep aanwezig is geweest, maar dat de rechtbank kan afzien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren. De opgeëiste persoon was immers op de hoogte van de hoger beroepsprocedure, aangezien hij zelf samen met zijn advocaat in hoger beroep is gegaan. De opgeëiste persoon was volgens de verstrekte informatie in ieder geval aanwezig geweest in eerste aanleg, hij heeft een advocaat gehad en hij is in persoon gedagvaard. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om te verschijnen doordat hij in maart 2020 naar Nederland is vertrokken. De opgeëiste persoon heeft daarmee afstand gedaan van zijn recht te verschijnen. De overlevering houdt daarom geen schending van de verdedigingsrechten in.
Uit het EAB en de verstrekte aanvullende informatie van 11 mei 2022 blijkt dat er tegen het vonnis van
the Babadag Courtvan 19 juli 2019 hoger beroep is ingesteld waarbij de zaak ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom alleen de hoger beroepsprocedure die heeft geleid tot arrest I toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van arrest I, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is er een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. De rechtbank acht daarvoor het volgende van belang.
Gelet op de aanvullende informatie van 11 mei 2022 kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke hoger beroepsprocedure tegen hem liep. De opgeëiste persoon had immers zelf hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van
Babadag Courtvan 19 juli 2019. Desondanks heeft de opgeëiste persoon er destijds voor gekozen naar Nederland te vertrekken.
De overlevering van de opgeëiste persoon houdt onder die omstandigheden geen schending van de verdedigingsrechten in. Door naar Nederland te vertrekken terwijl er sprake was van een nog lopende hoger beroepsprocedure, heeft hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij dat proces.
Vonnis I(het vonnis van 19 oktober 2016 van
the Măcin Courtmet zaaknummer 1313/253/2015
)
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat niet is voldaan aan de subonderdelen van artikel 12 OLW. De raadsvrouw verwijst hierbij naar de aanvullende informatie die is verstrekt op 7 juni 2022, onder punt 4.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – om de redenen genoemd door de raadsvrouw – op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd met betrekking tot dit vonnis. Ook is er geen reden om af te zien weigering op grond van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot vonnis I heeft geleid. Het vonnis is verder ook gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is er garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW verstrekt. Om die reden kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Uit de verstrekte aanvullende informatie van 7 juni 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon aangaande vonnis I niet in voorlopige hechtenis heeft gezeten, dat hij geen oproeping voor de zitting heeft ontvangen en dat hij gedurende het proces ook niet is vertegenwoordigd door een gekozen of aangewezen advocaat Op grond hiervan is niet komen vast te staan dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank zal daarom de overlevering ten aanzien van vonnis I weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Vonnis II(het vonnis van
the Măcin Courtvan 26 juni 2012 met nummer 65)
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de procedure die tot vonnis II, het heeft geleid en het EAB is onduidelijk met betrekking tot de procedurele stappen die zijn genomen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat uit de aanvullende informatie van 7 juni 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon een dagvaarding in persoon heeft ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot vonnis II heeft geleid. Verder is dit vonnis gewezen zonder dat zich de in artikel 12, sub a, OLW genoemde omstandigheid heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon heeft de oproeping voor de procedure weliswaar in persoon ontvangen, maar uit de verstrekte informatie blijkt niet dat hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt.
Het vonnis is daarnaast – kort samengevat – gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub b en c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Ten slotte is geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Om die reden kan de overlevering ex artikel 12 OLW voor het arrest worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij overweegt daartoe het volgende.
Blijkens de verstrekte aanvullende informatie van 7 juni 2022 heeft de opgeëiste persoon de oproeping voor de procedure in persoon ontvangen. Hij was dus op de hoogte van de feiten waarvan hij werd verdacht, hij wist dat sprake was van een procedure en hij wist dus ook wanneer zijn strafzaak zou worden behandeld. Door desondanks niet op de terechtzitting te verschijnen, heeft hij stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot vonnis II heeft geleid. In deze situatie levert de overlevering dan ook geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op.
Arrest II(het arrest van 3 oktober 2014 van
the Constanţa Court of Appealmet zaaknummer 621/P/2014)
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de aanvullende informatie van 7 juni 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon een dagvaarding in persoon heeft ontvangen en dat de advocaat van de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting in hoger beroep op 3 oktober 2014.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 7 juni 2022 volgt dat er tegen het vonnis van
the Măcin Courtvan 29 april 2014 hoger beroep is ingesteld waarbij de zaak ten gronde is behandeld. De rechtbank zal daarom alleen de hoger beroepsprocedure die heeft geleid tot arrest II toetsen aan artikel 12 OLW.
In de verstrekte aanvullende informatie van 25 mei 2022 en 7 juni 2022 staat onder meer vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor het proces in hoger beroep en dat hij ook – samen met zijn gemachtigde raadsman – bij de behandeling van het proces ter zitting in persoon aanwezig is geweest. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.