ECLI:NL:RBAMS:2022:621

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
C/13/707832 / HA RK 21-323
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering uit het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister na betrokkenheid bij money muling

In deze zaak verzoekt de verzoeker, een student, de rechtbank om zijn persoonsgegevens te verwijderen uit het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister van ABN AMRO. De verzoeker had een studentenbankrekening bij ABN AMRO en werd benaderd door een onbekende derde via Snapchat met de vraag om geld te pinnen. De verzoeker stemde in met deze actie, waarbij hij beloofd werd een deel van het geld te houden. Na het pinnen van een bedrag van € 2.611,36, dat afkomstig was van een bankrekening bij ING, werd de verzoeker door ABN AMRO geïnformeerd dat zijn gegevens voor acht jaar in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister zouden worden opgenomen vanwege fraude. De verzoeker stelt dat deze registratie disproportioneel is, gezien zijn jonge leeftijd en de gevolgen voor zijn toekomst, zoals het vinden van een stage en het verkrijgen van een hypotheek.

De rechtbank overweegt dat ABN AMRO de persoonsgegevens van de verzoeker heeft geregistreerd op basis van de criteria van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. De rechtbank stelt vast dat de registratie van de verzoeker in het Incidentenregister en het EVR gerechtvaardigd is, en dat de duur van acht jaar niet onevenredig is. De rechtbank wijst het verzoek van de verzoeker af, waarbij zij benadrukt dat de belangen van ABN AMRO en andere financiële instellingen bij het registreren van de gegevens zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verzoeker. De rechtbank concludeert dat de registratie proportioneel is en dat er geen aanleiding is om de termijn te verkorten. De verzoeker kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen als zijn situatie verandert.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/707832 / HA RK 21-323
Beschikking van 17 maart 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. A.L. Bremmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoeker] en ABN AMRO genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 augustus 2021, met producties,
- de uitlatingen van partijen naar aanleiding van de brief van de griffier van 7 september 2021,
- het vonnis van 29 september 2021, waarin de zaak op grond van artikel 69 lid 2 Rv is verwezen naar de rekestenkamer en waarbij is bevolen de dagvaarding van eiser als een verzoekschrift te beschouwen,
- de beschikking van 28 oktober 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift,
- de aanvullende producties 8 tot en met 10 van [verzoeker] ,
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling die op 31 januari 2022 heeft plaatsgevonden.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] had een studentenbankrekening bij ABN AMRO.
2.2.
Op een gegeven moment is [verzoeker] door een hem onbekende derde via Snapchat benaderd met de vraag of hij geld kon pinnen voor deze onbekende derde. De onbekende derde zou het geld overmaken naar de bankrekening van [verzoeker] , die vervolgens dat geld zou pinnen. [verzoeker] werd beloofd dat hij de helft mocht houden. [verzoeker] is hiermee akkoord gegaan.
2.3.
Op 17 en 18 mei 2021 heeft [verzoeker] (in dat verband) het geldautomaat limiet van zijn bankpas verhoogd naar € 2.000. Op 17, 19 en 20 mei 2021 is op zijn bankrekening een totaalbedrag van € 2.611,36 bijgeschreven. Vervolgens is dat bedrag bij een geldautomaat volledig opgenomen door [verzoeker] in tegenwoordigheid van die onbekende derde, aan wie hij het geld vervolgens ook heeft afgestaan.
2.4.
Het bedrag was afkomstig van een bankrekening bij ING. De rekeninghouder van deze bankrekening heeft aangifte gedaan van fraude. Deze rekeninghouder, het slachtoffer, had een advertentie geplaatst op Marktplaats en was benaderd door een koper die had voorgesteld om via een Tikkie te betalen. De rekening van het slachtoffer is vervolgens leeggehaald en het geld - een bedrag van in totaal ongeveer € 14.000 - is overgemaakt naar verschillende bankrekeningen van zogenaamde geldezels, waaronder naar de bankrekening van [verzoeker] .
2.5.
Bij brief van 7 juni 2021 heeft ABN AMRO aan [verzoeker] bericht dat zij de klantrelatie met hem beëindigt en dat zij zijn gegevens voor acht jaar zal opnemen in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (hierna: het EVR), omdat op zijn bankrekening een bedrag is bijgeschreven dat afkomstig is van fraude.
2.6.
Bij brief van 14 juni 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] ABN AMRO verzocht om de persoonsgegevens van [verzoeker] te verwijderen uit het EVR.
2.7.
Bij brief van 14 juli 2021 (hierna: de weigeringsbeslissing) heeft ABN AMRO (de gemachtigde van) [verzoeker] bericht dat zij de registratie in het Intern- en Extern verwijzingsregister zal handhaven.
2.8.
ABN AMRO is deelnemer aan het incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen. In het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: het Protocol) zijn regels vastgelegd ten aanzien van gegevensuitwisseling tussen de aangesloten (financiële) instellingen. Daarin is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“(…)
2 Begripsbepalingen(…)
Extern Verwijzingsregister (EVR):de deelverzameling van het Incidentenregister van de betreffende Deelnemer, welke uitsluitend Verwijzingsgegevens bevat met betrekking tot (rechts)personen en welke bestemd is voor gebruik door (de Organisaties van) alle Deelnemers; (…)
Incident:een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding;
Incidentenregister:de gegevensverzameling(en) van de Deelnemer, waarin gegevens zijn vastgelegd voor het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident;

3.Algemeen

3.1
Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister
3.1.1
Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister. In het Incidentenregister worden
door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen vastgelegd ten
behoeve van het in artikel 4.1.1 Protocol genoemde doel, naar aanleiding van of
betrekking hebbend op een Incident. (…)
3.1.3
Aan het Incidentenregister is het Extern Verwijzingsregister gekoppeld. Het
Extern Verwijzingsregister bevat uitsluitend Verwijzingsgegevens die onder strikte
voorwaarden conform artikel 5.2 Protocol door de Deelnemers mogen worden
opgenomen. Het Extern Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de Deelnemers,
alsmede de Organisatie van de Deelnemers via een Verwijzingsapplicatie. De
Verwijzingsgegevens worden ontsloten door de Verwijzingsapplicatie. (…)

4.Incidentenregister

4.1
Doel Incidentenregister en vastlegging van gegevens in het Incidentenregister
4.1.1
Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere
Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens
in het Incidentenregister te hanteren:
‘Het geheel aan Verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel
het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en
de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van)
activiteiten die gericht zijn:
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen
die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de Financiële Instelling
deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de Financiële
Instelling behoort, van de Financiële Instelling zelf, alsmede van haar cliënten en
medewerkers;
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk
gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare
of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht
tegen de branche waar de Financiële Instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid
(groep) waartoe de Financiële Instelling behoort, de Financiële
Instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
• op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.’
4.1.2
Bij de vastlegging in het Incidentenregister moeten het proportionaliteitsbeginsel
en het subsidiariteitsbeginsel in acht worden genomen.

5.Extern Verwijzingsregister (…)

5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1
De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna
onder a en b vermelde criteria voldoen en onder toepassing van het onder c
genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een
bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of
medewerkers van een Financiële Instelling, alsmede de (Organisatie van de)
Financiële Instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de
financiële sector.
b In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij
de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare
feiten in principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. (…)
5.3
Verwijdering van gegevens uit het Extern Verwijzingsregister
5.3.1
Indien niet langer aan de voorwaarden van artikel 5.2.1 Protocol wordt voldaan
draagt de Deelnemer zorg voor verwijdering van de door de Deelnemer opgenomen
Verwijzingsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister. De Deelnemer doet dit ook
naar aanleiding van een gehonoreerd verzoek tot verwijdering conform artikel 9.4
Protocol.
5.3.2
Verwijdering van Verwijzingsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister moet
plaatsvinden uiterlijk 8 jaar na opname van het betreffende gegeven in het
Incidentenregister, tenzij zich ten aanzien van de betreffende (rechts)persoon een
nieuwe aanleiding heeft voorgedaan en opname in het Extern Verwijzingsregister
conform artikel 5.2.1 Protocol heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de duur wordt
getoetst aan het proportionaliteitsbeginsel. (…).”.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om
i. ABN AMRO te bevelen om de persoonsgegevens van [verzoeker] uit haar administratie, het Incidentenregister en het EVR te verwijderen, dan wel te bepalen dat deze voor slechts een kortere periode dan acht jaar mogen worden opgenomen,
ii. ABN AMRO te bevelen, op straffe van een dwangsom, om alle derden aan wie ABN AMRO mededeling heeft gedaan over de verwerking van de persoonsgegevens van [verzoeker] in het Incidentenregister (inclusief het EVR) schriftelijk mede te delen dat deze inschrijving onterecht is en om aan [verzoeker] opgave te doen van alle derden aan wie deze mededelingen zijn gedaan, met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. De registratie van acht jaar is te lang. De duur van de registratie is niet proportioneel. [verzoeker] is nog maar begin 20 en de gevolgen van deze registratie zijn groot. [verzoeker] zit in het derde jaar van zijn studie Finance & Control aan de Hogeschool van Amsterdam en deze registratie zal hem belemmeren bij het vinden van een stage en/of baan in de financiële wereld. Ook zal hij in de toekomst niet makkelijk een hypotheek kunnen afsluiten en zal hij op kortere termijn geen bancaire bedrijfsfinanciering kunnen verkrijgen. Hij is namelijk van plan op Curaçao een centrum met padelbanen te openen.
[verzoeker] is niet eerder in aanraking geweest met politie en justitie en heeft geen geld verdiend aan zijn fout. [verzoeker] voelde op een gegeven moment dat het niet in de haak zat, maar werd bedreigd en moest toen meewerken. Daarom heeft hij het geld gepind en afgegeven aan de onbekende derde. [verzoeker] beseft dat hij een fout heeft gemaakt, maar hij handelde niet te kwader trouw en heeft veel spijt van zijn handelen als geldezel/doorgeefluik.
Vanwege de grote gevolgen verzoekt hij om verwijdering van zijn gegevens, dan wel dat zijn gegevens voor een kortere periode worden geregistreerd in de registers.
3.3.
ABN AMRO voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. ABN AMRO heeft de persoonsgegevens van [verzoeker] in het Incidentenregister en het EVR geregistreerd op grond van de criteria van het Protocol. Met het Protocol geven de aangesloten financiële instellingen uitvoering aan hun wettelijke verplichtingen om maatregelen te treffen ter bescherming van de integriteit van de financiële sector.
4.2.
Opname in het Incidentenregister en het EVR is een verwerking van persoonsgegevens en moet voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG). Het is vaste rechtspraak dat het Protocol voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Het Protocol dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of (de duur van) de opname van de persoonsgegevens van [verzoeker] in het Incidentenregister en het EVR gerechtvaardigd is.
Ontvankelijkheid
4.3.
ABN AMRO voert in de eerste plaats aan dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, omdat het verzoek te laat is ingediend. Volgens ABN AMRO heeft [verzoeker] nagelaten om, conform artikel 35 UAVG, binnen zes weken na de weigeringsbeslissing van 14 juli 2021 een verzoekschrift in te dienen. De termijn om een procedure ex artikel 35 UAVG in te stellen verstreek op 25 augustus 2021 en [verzoeker] heeft de dagvaarding pas op 27 augustus 2021 aan ABN AMRO betekend. Dat is te laat, aldus ABN AMRO.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien een verwerkingsverantwoordelijke, niet zijnde een bestuursorgaan, zoals in dit geval ABN AMRO, de verwerking van de persoonsgegevens naar aanleiding van een ingediend bezwaar niet staakt, kan de belanghebbende een verzoek daartoe indienen bij de rechtbank. Dit verzoek dient op grond van het bepaalde in artikel 35 lid 2 UAVG binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verwerkingsverantwoordelijke op het bezwaar te zijn ingediend. Voor het ingaan van de termijn van zes weken is dus bepalend de dag van ontvangst van de weigeringsbeslissing van ABN AMRO.
[verzoeker] heeft op 27 augustus 2021 de dagvaarding, wat eigenlijk een verzoekschrift bij de rechtbank had moeten zijn, betekend aan ABN AMRO. Als hij op die dag een verzoekschrift bij de rechtbank had ingediend, zou dit tijdig zijn geweest als de weigeringsbeslissing op 16 juli 2021 of later is ontvangen door [verzoeker] .
[verzoeker] heeft aangevoerd dat de weigeringsbeslissing op 19 juli 2021 is ontvangen door zijn gemachtigde, zodat het betekenen van de dagvaarding op 27 augustus 2021 binnen de zes weken was. Ter onderbouwing heeft hij verwezen naar een door hem ingebrachte e-mail van 19 juli 2021. Uit die e-mail kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden afgeleid dat de weigeringsbeslissing van ABN AMRO op 19 juli 2021 is ontvangen. Uit die e-mail blijkt alleen dat op 19 juli 2021 een e-mail is gestuurd binnen het kantoor van de gemachtigde van [verzoeker] over post van ABN AMRO, maar niet dat deze post ook op 19 juli 2021 is ontvangen. Daar komt bij, zoals ABN AMRO ook heeft aangevoerd, dat 19 juli 2021 een maandag was en op maandag geen post wordt bezorgd. Dan blijft de vraag over wanneer de weigeringsbeslissing van ABN AMRO dan wel is ontvangen door de gemachtigde van [verzoeker] . Vast staat dat de weigeringsbeslissing is gedateerd op woensdag 14 juli 2021. Dit betekent dat de weigeringsbeslissing op zijn vroegst per post op donderdag 15 juli 2021 kan zijn ontvangen door de gemachtigde van [verzoeker] . Dat staat echter niet vast. ABN AMRO heeft van de bezorging ook geen bewijs bijgebracht. Nu de brief niet aangetekend of met ontvangstbevestiging is verstuurd, valt ook niet in te zien dat dit bewijs nog geleverd kan worden. Daarmee valt niet uit te sluiten dat de weigeringsbeslissing op 16 juli 2021 (of later) is ontvangen door de gemachtigde van [verzoeker] . In dat geval is [verzoeker] op tijd opgekomen tegen de weigeringsbeslissing. Met het betekenen van de dagvaarding op 27 augustus 2021 raakte ABN AMRO daarmee ook bekend. Nu de rechtbank al heeft geoordeeld dat de dagvaarding als een verzoekschrift moet worden beschouwd, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond [verzoeker] wegens een termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
Inhoudelijk
4.5.
[verzoeker] betwist niet dat ABN AMRO zich aan de regels en de protocollen heeft gehouden. Partijen zijn het er dus over eens dat het handelen van [verzoeker] een incident is en dat vastlegging van zijn gegevens in het Incidentenregister in beginsel is toegestaan (artikel 3.1.1 van het Protocol).
Evenmin is in geschil dat sprake is van een gedraging in de zin van artikel 5.1.2 onder a van het Protocol en dat in voldoende mate vast staat dat [verzoeker] daarbij betrokken is. Partijen verschillen uitsluitend van mening over de vraag of het proportionaliteitsbeginsel in acht wordt genomen. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de registraties disproportioneel zijn.
4.6.
Bij proportionaliteit gaat het om een afweging van de belangen over en weer. Aan de ene kant is dat het belang van ABN AMRO en andere financiële instellingen om opmerkzaam te worden gemaakt op het laakbare handelen van [verzoeker] , waarvan de bankensector nadeel kan ondervinden. Aan de andere kant is dat het persoonlijke belang van [verzoeker] dat hij zonder belemmeringen kan deelnemen aan het financiële verkeer. Dat belang wordt acht jaar lang beknot door de registraties van zijn persoonsgegevens.
4.7.
ABN AMRO heeft groot belang bij het opnemen van de gegevens van [verzoeker] in beide registers. Door te fungeren als geldezel heeft [verzoeker] eraan meegeholpen dat via een bankrekening bij ABN AMRO een derde kon worden opgelicht. Daarmee is inbreuk gemaakt op de veiligheid en integriteit van het bankverkeer, wat in ieder geval tot schade en hoogstwaarschijnlijk ook leed heeft geleid bij een particuliere derde. Ook meer in het algemeen heeft te gelden dat dit soort handelen het vertrouwen in en de betrouwbaarheid van het bankverkeer schaadt. Dit is ernstig. ABN AMRO en andere financiële instellingen hebben er daarom belang bij om [verzoeker] in de gaten te houden, zodat dit niet nog een keer gebeurt. Een registratie van acht jaar is de hoofdregel bij incidenten. Gezien de ernstige gevolgen, is dat op zichzelf niet onevenredig te achten.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat hij na afronding van zijn studie een padelcentrum wil openen op Curaçao en dat hij waarschijnlijk geen bancaire bedrijfsfinanciering kan krijgen door de registraties. Hoewel het nog maar de vraag is hoe concreet dit plan is, is niet gebleken dat [verzoeker] geen andere manieren van financiering kan aantrekken voor zijn plan. Daarbij kan niet uit het oog worden verloren dat banken op Curaçao - zoals ABN AMRO ook heeft toegelicht ter zitting - niet zonder meer toegang hebben tot de in geding zijnde registraties, zeker niet de banken die niet van Nederlandse origine zijn. Bovendien kan [verzoeker] een basisrekening openen, zodat hij op dit moment gewoon kan deelnemen aan het financiële verkeer. Dat [verzoeker] in de toekomst wellicht een huis wil kopen, zoals hij heeft aangevoerd, en door de registratie geen hypothecaire lening kan krijgen, vormt geen belang dat nu gewicht in de schaal legt.
Tot slot is er de omstandigheid dat [verzoeker] vanwege de registratie in de toekomst waarschijnlijk daarvan hinder ondervindt bij het zoeken naar een baan bij een financiële instelling, terwijl zijn opleiding daar wel op is gericht. Daar staat in de eerste plaats tegenover, zoals ABN AMRO ook heeft aangevoerd, dat [verzoeker] handelen een belangrijke contra-indicatie vormt voor zijn geschiktheid voor een baan bij een financiële instelling. Het gegeven dat dit voor zijn toekomstplannen nadelig kan zijn, is bovendien het gevolg van zijn eigen laakbare handelen. [verzoeker] is meerderjarig. Gezien zijn achtergrond moet hij zonder meer hebben kunnen begrijpen dat wat hem indertijd werd gevraagd, niet deugde. Dat hij goede toekomstperspectieven heeft, betekent niet dat de belangenafweging voor hem reeds daarom anders moet uitvallen dan voor iemand die dat niet heeft. Het gegeven dat [verzoeker] jong is, studeert, spijt heeft betuigd en niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie, maken het voorgaande voor de rechtbank niet wezenlijk anders. Op dit moment is er onvoldoende grond om te oordelen dat de registratie onevenredig uitpakt of dat de termijn verkort moet worden. Wanneer zijn toekomstplannen meer concrete vormen hebben gekregen, kan [verzoeker] een nieuw verzoek doen bij ABN AMRO. Alsdan zal opnieuw een belangenafweging worden gemaakt en zullen alle dan bekende feiten en omstandigheden worden meegewogen. Thans dienen de belangen van ABN AMRO en andere banken bij de verwerking van zijn persoonsgegevens zwaarder te wegen.
4.8.
Gelet op het voorgaande worden de verzoeken van [verzoeker] afgewezen. De registraties in het Incidentenregister en het EVR zijn niet disproportioneel. Daarmee is gegeven dat de registratie in de administratie van ABN AMRO (die slechts intern werkt en dus minder ingrijpend is) ook proportioneel is.
4.9.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.M. Vaessen, rechter, bijgestaan door
mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2022.