ECLI:NL:RBAMS:2022:6236

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
C/13/723021 / JE RK 22/661
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgregeling voor minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan over de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2019, die onder toezicht is gesteld. De kinderrechter heeft de moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, als belanghebbende aangemerkt. De zaak is gestart op verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) Jeugdbescherming Regio Amsterdam, die een zorgregeling heeft verzocht op basis van artikel 1:265g BW. De GI heeft aangegeven dat de moeder één keer per zes weken contact met de minderjarige moet hebben, maar de moeder heeft verzocht om een frequentie van één keer per week.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2022 is gebleken dat de moeder, die bij het Leger des Heils woont, in het verleden moeite had om de omgangsafspraken na te komen. De GI heeft zorgen geuit over de stabiliteit van de moeder en haar financiële en verslavingsproblematiek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder de afgelopen tijd beter in staat is om de afspraken na te komen, maar dat er nog steeds problemen zijn. De kinderrechter heeft besloten dat de zorgregeling voor de moeder met de minderjarige wordt vastgesteld op één keer per vier weken, voor de duur van één tot anderhalf uur, onder begeleiding.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder betrokken blijft in het leven van de minderjarige en dat de zorgregeling rust en duidelijkheid biedt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de GI om de zorgregeling te beperken is afgewezen. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 18 oktober 2022, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Amsterdam
Zaakgegevens : C/13/723021 / JE RK 22-661
datum uitspraak: 10 oktober 2022

beschikking vaststellen zorgregeling

in de zaak van

JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM, hierna te noemen de GI,

gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 22 september 2022, ingekomen bij de griffie op
23 september 2022;
- een verweerschrift met bijlagen van de zijde van de moeder tevens inhoudende een zelfstandig verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling, per e-mail ingekomen bij de griffie op 6 oktober 2022.
Op 10 oktober 2022 heeft de kinderrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder (telefonisch), bijgestaan door haar advocaat de heer mr. F.R.G. Drenth,
- mevrouw [naam] , namens de GI.
De gemachtigde heeft verklaard dat de moeder de ochtend van de mondelinge behandeling in een stuk glas heeft gestaan en dat het haar niet is gelukt om met een taxi naar de rechtbank te komen. Hij heeft verzocht de moeder telefonisch te horen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 15 januari 2019 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 13 januari 2022 tot
15 januari 2023. [minderjarige] is sinds 19 augustus 2020 met een machtiging uit huis geplaatst. De machtiging is nadien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 13 januari 2022 tot 15 januari 2023.
Sinds juli 2021 verblijft [minderjarige] in een perspectiefbiedend pleeggezin.

Het verzoek

De GI heeft verzocht om op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) een contactregeling (de rechtbank begrijpt: een zorgregeling) vast te stellen in die zin dat de moeder [minderjarige] één keer per zes weken voor de duur van één uur in aanwezigheid van de pleegvader(s) en de pleegzorgwerker en op het kantoor van Levvel. De GI heeft daarbij aangegeven dat het de intentie is om in de nabije toekomst te kijken naar een meer natuurlijke locatie, bijvoorbeeld de speeltuin, en afbouw van de begeleiding mits dit in het belang is van [minderjarige] .

Het verweer

De moeder heeft bij verweerschrift onderbouwd verzocht:
het verzoek van de GI af te wijzen, en, bij wege van zelfstandig verzoek:
primair:
I. te bepalen dat de omgang eenmaal per week plaatsvindt voor de duur van twee uur onder
begeleiding van Levvel, waarbij wordt toegewerkt naar afbouw van de begeleiding;
subsidiair:
II. te bepalen dat de opbouwende regeling zoals in het verweerschrift onder punt 21 is opgenomen wordt vastgesteld;
meer subsidiair:
III. een (opbouwende) regeling vast te stellen die in ieder geval ruimer is dan het voorstel van de GI.

De standpunten

De GIheeft op de mondelinge behandeling onder verwijzing naar de inleidende stukken gepersisteerd bij het verzoek. De GI heeft hieraan mondeling toegevoegd dat de GI de omgang wil formaliseren, omdat de moeder de afspraken niet goed nakomt. De periodieke omgang van één keer per zes weken is gebaseerd op het CHOPverslag van Levvel. Als de moeder deze regeling consequent nakomt, zal de GI beoordelen of uitbreiding mogelijk is.
Inmiddels vindt de omgang ook buiten het kantoor van Levvel plaats.
De moeder woont sinds april 2022 bij het Leger des Heils. Het Leger des Heils begeleidt haar ook op praktisch vlak. De GI is twee weken geleden door het Leger des Heils gebeld dat het niet goed gaat met de moeder waardoor haar verblijf daar op losse schroeven staat. De GI krijgt regelmatig meldingen van Veilig Thuis over huiselijk geweld tussen de moeder en de vader van [minderjarige] . Kennelijk is de moeder nog steeds in de greep van deze man. Verder kampt zij met financiële problemen en heeft zij moeite om grip te krijgen op haar verslaving. Door de problematiek van de moeder is de omgang met [minderjarige] vaak niet doorgegaan. Als de omgang tussen de moeder en [minderjarige] wel plaatsvindt, is er liefdevol contact tussen hen. Sinds de moeder bij het Leger des Heils woont hebben een paar omgangsmomenten plaatsgevonden, waarbij de moeder – ondanks de telefonische herinnering van de pleezorgwerker vooraf – vaak te laat was. Dit blijkt uit een evaluatie met pleegzorg. Bij de laatste omgang in september 2022 was de omgang al teruggebracht naar één keer per zes weken. Deze frequentie lijkt voor de moeder beter haalbaar. De afgelopen keren hebben de pleegzorgwerker en de pleegouders met de moeder bij een speeltuin afgesproken. Deze setting is minder belastend voor [minderjarige] en, in het geval de moeder niet komt, heeft hij toch een uitje in de speeltuin.
De GI heeft bij de Raad een verzoek ingediend voor onderzoek naar beëindiging van het gezag van de moeder. Dit verzoek staat daar al een paar maanden op de wachtlijst.
De moederheeft verklaard dat zij niet instemt met het verzoek. De moeder heeft een sterke band met [minderjarige] . Ze ziet in dat het beter voor [minderjarige] is dat hij woont bij de pleegouders, maar zij wil hem wel vaker kunnen zien. De moeder is bang dat zij haar band met [minderjarige] kwijtraakt als zij hem maar één keer in de zes weken ziet. Toen de moeder op straat leefde, was zij uitgeput en ging zij niet naar de omgang of kwam te laat. Sinds zij bij het Leger des Heils verblijft, is zij altijd op tijd bij de omgang. De moeder heeft nu meer structuur in haar leven, is stabiel en is in staat om de omgang na te komen.
De advocaat van de moederheeft verwezen naar het ingediende verweerschrift en voorts verklaard dat de GI in de tijd dat het slecht met de moeder ging de omgang geleidelijk heeft teruggebracht. De moeder was toen ook niet in staat om (op tijd) de omgangsafspraken na te komen. De moeder geeft nu aan dat het beter met haar gaat. Zij heeft bij het Leger des Heils een stabiele basis, heeft haar verslaving onder controle en krijgt ambulante begeleiding van Levvel en het Jellinek. De moeder is nu in staat om de omgangsafspraken na te komen. Zij vindt één keer per zes weken omgang onvoldoende en is daarnaast bang dat deze minimale omgang zal worden gebruikt om he gezag te beëindigen. Volgens de moeder gebeurt er niet veel in haar zaak refereert de GI in het verzoekschrift aan oude stukken.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling over de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
[minderjarige] woont nu ruim een jaar bij pleegouders, een perspectiefbiedend pleeggezin, waar het nog steeds heel goed met hem gaat. Ook de moeder staat achter de plaatsing van [minderjarige] bij zijn pleegouders, maar zij wil wel meer contact met [minderjarige] om de sterke band die zij met hem heeft niet te verliezen. De kinderrechter begrijpt de wens van de moeder, maar uit de stukken in het dossier en de toelichting van de GI op de zitting blijkt voldoende duidelijk dat de oorspronkelijke frequentie van één keer per twee weken, voor de moeder niet haalbaar was. De moeder woont naar eigen zeggen ongeveer zeven maanden bij het Leger des Heils, maar ook gedurende die periode heeft zij meermaals afspraken moeten afzeggen of was ze te laat. Volgens de moeder heeft ze haar psychische en verslavingsproblematiek onder controle, maar dat strookt niet met de informatie van de GI van het Leger des Heils dat het niet goed gaat met de moeder en dat haar verblijf daar zelfs op losse schroeven staat. De laatste tijd lukt het de moeder iets beter om de omgangsafspraken na te komen, maar daar gaan nog steeds iedere keer herinneringsberichten aan vooraf van de pleegzorgwerker.
Voor [minderjarige] is het verwarrend en onrustig als de moeder niet naar het omgangsmoment komt of te laat is. Het is in het belang van [minderjarige] en ook van de moeder dat een regeling komt die rust, regelmaat en duidelijkheid voor [minderjarige] biedt en die voor de moeder goed is na te komen.
De GI heeft een zorgregeling van één keer per zes weken verzocht. De kinderrechter acht het terugbrengen van het contact tussen de moeder en [minderjarige] van één keer per twee weken naar één keer per zes weken een te grote stap. Juist nu de GI stappen heeft gezet om het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders (verder) te formaliseren is het belangrijk dat de moeder betrokken blijft in het leven van [minderjarige] en een rol van betekenis in zijn leven blijft houden. De kinderrechter zal een zorgregeling bepalen die inhoudt dat de moeder [minderjarige] één keer per vier weken voor de duur van één tot anderhalf uur onder begeleiding op het kantoor van Levvel dan wel (bij voorkeur) op een voor [minderjarige] passende plek ziet. Als de moeder laat zien dat zij in staat is om deze zorgregeling goed na te komen, kan de GI hierin aanleiding zien om de zorgregeling uit te breiden.

De beslissing

De kinderrechter:
- bepaalt de zorgregeling van de moeder met [minderjarige] aldus dat met ingang van heden de moeder éénmaal in de vier weken gedurende één tot anderhalf uur, onder begeleiding contact heeft met [minderjarige] op het kantoor van Levvel dan wel (bij voorkeur) op een plek die voor [minderjarige] het meest passend is;
- verklaart deze beschikking tot uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer en of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.K. Mireku, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 18 oktober 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam