ECLI:NL:RBAMS:2022:6427

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
AMS 20 /3006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Fernig-Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling inzageverzoek op grond van de AVG door de Rechtbank Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 7 november 2022, zaaknummer AMS 20/3006, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van een inzageverzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) beoordeeld. Eiser, een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, had verzocht om inzage in zijn verwerkte persoonsgegevens door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Het college had de aanvraag aanvankelijk afgewezen, maar had het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, zonder echter de afwijzing van de aanvraag te herzien. De rechtbank constateert dat de verzoeken van eiser onvoldoende gespecificeerd zijn, waardoor verweerder kon volstaan met een algemeen overzicht van de verwerkte gegevens en enkele afschriften van documenten. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken in soortgelijke zaken en oordeelt dat de afwijzing van het inzageverzoek terecht is geweest. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met een jaar, volledig te wijten aan de rechterlijke fase. De Staat wordt veroordeeld tot het betalen van € 1.000,- aan eiser als vergoeding voor immateriële schade. Tevens worden de proceskosten van eiser, begroot op € 379,50, voor vergoeding in aanmerking genomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3006

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder.
en
de Staat der Nederlanden (namens deze, de minister van Justitie en Veiligheid, hierna de Staat).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van een inzageverzoek van eiser op grond van de AVG. [1]
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 december 2019 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 mei 2020 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar is hij in essentie bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Kort voor de zitting is de rechter in deze zaak gewijzigd. De rechtbank heeft het beroep op
26 september 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst het verzoek toe, omdat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. Dit betekent dat eiser geen griffierecht hoeft te betalen.
De inhoudelijke beoordeling
2. Eiser is een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die opvang krijgt van de gemeente Amsterdam. Hij heeft op grond van artikel 12 en artikel 15, eerste lid, van de AVG verzocht om inzage in zijn door verweerder verwerkte persoonsgegevens.
3. De voorliggende vraag is of verweerder heeft voldaan aan het inzageverzoek van eiser, door een algemeen overzicht te verstrekken van de verwerkte persoonsgegevens en een viertal (deels geanonimiseerde) afschriften van documenten waarin persoonsgegevens van eiser voorkomen. Volgens verweerder was hij niet gehouden om meer te verstrekken dan nu is gedaan, omdat eiser zijn verzoek heel algemeen heeft geformuleerd. Verweerder heeft daarom – overeenkomstig overweging 63 van de AVG – met een brief van 26 september 2019 gevraagd om een specificering van de persoonsgegevens die eiser wenst te ontvangen. Met een brief van 1 oktober 2019 heeft eiser gereageerd. Eiser heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verweerder meer informatie had moeten verschaffen.
4. De rechtbank is, met verweerder, eens dat de nadere toelichting van eiser van 1 oktober 2019 zijn inzageverzoek niet minder omvangrijk en onbepaald maakt. Ook met de reactie van eiser kan niet worden bepaald over welke verwerkingsactiviteit of periode het gaat.
De rechtbank stelt verder vast dat recentelijk een aantal soortgelijke zaken van dezelfde gemachtigde op zitting zijn geweest bij deze rechtbank. Op 27 juli 2022 is in die zaken uitspraak gedaan. [2] In die uitspraken is geoordeeld dat de inzageverzoeken onvoldoende waren gespecificeerd en dat verweerder om die reden mocht volstaan met een algemeen overzicht van de verwerkte gegevens en afgifte van een aantal afschriften van documenten. De rechtbank verwijst naar de overwegingen 7 tot en met 9 van de genoemde uitspraak en maakt die overwegingen tot de hare. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen dan in die uitspraak is gedaan.
5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
Het verzoek om schadevergoeding
6.1.
Eiser heeft verder aangevoerd dat hij aanspraak maakt op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. [3] Volgens vaste rechtspraak mag in een procedure als deze de behandeling van het bezwaar hoogstens een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd, tenzij er omstandigheden zijn die een langere behandelduur rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden. De te beoordelen periode vangt in beginsel aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.
6.2.
Eiser heeft op 13 januari 2020 zijn bezwaarschrift ingediend. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar zou de procedure uiterlijk op 13 januari 2022 moeten zijn afgerond met een uitspraak. Dat is niet gebeurd, de uitspraak is gedaan op 7 november 2022. De termijn is overschreden – naar boven afgerond – met een jaar. De overschrijding komt volledig voor rekening van de rechterlijke fase. De Staat zal dan ook worden veroordeeld tot het betalen van € 1.000,-.
6.3
Ook de proceskosten die eiser heeft gemaakt in verband met het verzoek om schadevergoeding komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank begroot deze kosten op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat om aan eiser een vergoeding voor immateriële schade te betalen van € 1.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van eiser van deze procedure tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 november 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Juridisch kader

AVG
In artikel 4 van de AVG is het volgende bepaald:
“1) „persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een
online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon; (…)” .
In artikel 12, eerste lid, van de AVG is het volgende bepaald:
“De verwerkingsverantwoordelijke neemt passende maatregelen opdat de betrokkene de in de artikelen 13 en 14 bedoelde informatie en de in de artikelen 15 tot en met 22 en artikel 34 bedoelde communicatie in verband met de verwerking in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal ontvangt, in het bijzonder wanneer de informatie specifiek voor een kind bestemd is. De informatie wordt schriftelijk of met andere middelen, met inbegrip van, indien dit passend is, elektronische middelen, verstrekt. Indien de betrokkene daarom verzoekt, kan de informatie mondeling worden meegedeeld, op voorwaarde dat de identiteit van de betrokkene met andere middelen bewezen is.
In artikel 15, eerste lid, van de AVG is het volgende bepaald:
“1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.”

Voetnoten

1.Algemene verordening gegevensbescherming
2.Zie onder meer de uitspraak met nummer 20/1862, ECLI:NL:RBAMS:2022:4220.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.