In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 7 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van een inzageverzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) beoordeeld. Eiser, een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, had verzocht om inzage in zijn verwerkte persoonsgegevens door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Het college had eerder de aanvraag afgewezen, maar had het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, zonder echter de afwijzing van de aanvraag te herzien. De rechtbank constateert dat de rechter in deze zaak kort voor de zitting is gewijzigd en dat partijen zich voor de zitting hebben afgemeld.
De rechtbank oordeelt dat de verweerder voldoende heeft voldaan aan het inzageverzoek door een algemeen overzicht van de verwerkte persoonsgegevens te verstrekken, en dat eiser niet voldoende gespecificeerd heeft wat hij precies wenste. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin soortgelijke verzoeken zijn behandeld en concludeert dat de afwijzing van het inzageverzoek terecht is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden met een jaar, volledig voor rekening van de rechterlijke fase. De Staat wordt veroordeeld tot het betalen van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding aan eiser, evenals de proceskosten van € 379,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.