ECLI:NL:RBAMS:2022:648

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
13/751900-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de High Court in Dublin, Ierland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1967, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen, specifiek cannabis. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 26 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, aanwezig was, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. R. Zilver.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon slechts cannabis voor eigen gebruik had en dat er geen sprake was van handel. De rechtbank oordeelde echter dat de uitvaardigende justitiële autoriteit, in dit geval de Ierse autoriteiten, de feiten als een lijstfeit had aangeduid, en dat de rechtbank in beginsel gebonden is aan dit oordeel.

Daarnaast werd er een verweer gevoerd met betrekking tot de lichamelijke gezondheid van de opgeëiste persoon, die naar verluidt slecht was door een eerdere coronabesmetting. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de gezondheid van de opgeëiste persoon een rol kan spelen bij de feitelijke overlevering, dit in beginsel geen beletsel vormt voor de toelaatbaarheid van de overlevering zelf. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de relevante artikelen van de OLW zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751900-21
RK nummer: 21/6652
Datum uitspraak: 9 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 december 2020 door
the High Courtin Dublin (Ierland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1967,
laatst opgegeven verblijfplaats: [adres] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee aanhoudingsbevelen van de
Limerick District Courtvan 12 mei 2020.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Iers recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van Ierland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Standpunt van de raadsman
Het lijstfeit ‘illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen’ is ten onrechte aangekruist, omdat uit de feitomschrijving slechts blijkt dat er 76,965 gram cannabis is aangetroffen in de woning van de opgeëiste persoon en niet blijkt van enige vorm van handel daarin. Aldus is er sprake van evidente tegenstrijdigheid tussen enerzijds de feitomschrijving en anderzijds het aangekruiste lijstfeit en is het lijstfeit niet in redelijkheid aangekruist. De overlevering dient te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
Er is geen sprake van evidente tegenstrijdigheid tussen het lijstfeit en de feitomschrijving. Het lijstfeit is in redelijkheid aangekruist. De rechtbank dient het lijstfeit terughoudend te toetsen en beschikt niet over het strafdossier. De aangetroffen hoeveelheid cannabis, te weten 76,965 gram, wijst er niet evident op dat de opgeëiste persoon de cannabis alleen voor eigen gebruik onder zich had. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of een naar het recht van de uitvaardigende lidstaat de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [1]
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [2]
De raadsman heeft aangevoerd dat de feiten geen lijstfeit opleveren, maar heeft niet aangevoerd – en aannemelijk gemaakt – dat de strafbaarheid naar Nederlands recht van die feiten ontbreken en dat de rechtbank gebruik zou moeten van haar bevoegdheid om op die grond de overlevering voor die feiten te weigeren. Het verweer behoeft daarom geen inhoudelijke bespreking.

5.Overige verweren

Lichamelijke gezondheid opgeëiste persoon

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon op dit moment niet evenredig is in verband met de slechte lichamelijke gezondheid van de opgeëiste persoon als gevolg van een eerdere coronabesmetting.
De gezondheid van de opgeëiste persoon kan een rol spelen in het kader van de feitelijke overlevering. De officier van justitie kan bij de feitelijke overlevering rekening houden met medische kwesties in het kader van artikel 35 OLW. De gezondheid van de opgeëiste persoon vormt evenwel in beginsel geen beletsel voor de toelaatbaarheid van de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the High Courtin Dublin (Ierland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
2.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (