ECLI:NL:RBAMS:2022:649

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
13/751834-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Italië

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Italiaanse autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 3 september 2021 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd in Italië. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de beschrijving van de feiten in het EAB te vaag was en dat er geen sprake was van dubbele strafbaarheid. De officier van justitie betoogde echter dat de feiten voldoende duidelijk waren omschreven en dat de overlevering moest worden toegestaan.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de feiten voldoende waren gespecificeerd. De rechtbank verwierp de verweren van de raadsman en concludeerde dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. Tevens werd de garantie van de Italiaanse autoriteiten dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou mogen ondergaan als voldoende beschouwd. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar was voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij werd verwezen naar de relevante wetsartikelen en eerdere uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751834-21
RK nummer: 21/4868
Datum uitspraak: 9 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 mei 2021 door het
Office of the Pre-trial Investigation Judge at the Court of Bologna(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië) op [geboortedag] 1957,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Macedonische nationaliteit bezit.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Pre-trial detention ordervan de
Pre-trial Investigation Judgebij de
Court of Bolognavan 6 maart 2021 (No. 11299/2020 R G N R en No. 443/2021 R G G I P).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De beschrijving van feit A is te vaag, omdat de tijdsbepaling een tijdsbestek vanaf november 2017 tot aan heden betreft. De overlevering dient te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
Feit A is voldoende duidelijk omschreven. Het is voor de opgeëiste persoon duidelijk voor welk feit zijn overlevering is verzocht. De overlevering dient te worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De beschrijving van feit A voldoet aan bovengenoemde vereisten. In die beschrijving staat immers gedetailleerd omschreven welke handelingen de opgeëiste persoon zou hebben verricht, wie de slachtoffers zijn en wat de pleegplaatsen zijn. De omstandigheid dat als tijdsbepaling een periode van november 2017 tot aan heden, dat wil zeggen tot de datum van uitvaardiging van het EAB, is gegeven heeft niet tot gevolg dat het feit niet genoegzaam omschreven is. Het rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit B waarvoor de overlevering wordt verzocht aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 21, te weten:
racketeering en afpersing.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Standpunt van de raadsman
Feit B is niet strafbaar, omdat het gaat om de terugbetaling van een lening. Dit is een civiele kwestie. Er is geen sprake van wederrechtelijke bevoordeling zoals de Nederlandse delictsomschrijving van afpersing, artikel 317 Sr, vereist. De overlevering voor dit feit dient te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
Het lijstfeit ‘racketeering en afpersing’ is in redelijkheid aangekruist. De overlevering dient te worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Nu de uitvaardigende justitiële autoriteit feit B heeft aangeduid als het lijstfeit ‘racketeering en afpersing’, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling of dit feit naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit A niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
belaging.
Standpunt van de raadsman
Ten aanzien van feit A is niet voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. De feitomschrijving in het EAB voldoet niet aan de delictsomschrijving naar Nederlands recht, te weten belaging als bedoeld in artikel 285b Sr. Er was geen sprake van wederrechtelijkheid en ook geen oogmerk op het aanjagen van vrees, omdat de opgeëiste persoon alleen zijn civiele vordering op het vermeende slachtoffer terugbetaald wilde krijgen. De overlevering moet geweigerd worden.
Standpunt van de officier van justitie
Het in onderdeel e) van het EAB onder A beschreven feitencomplex levert naar Nederlands recht een strafbaar feit op, namelijk bedreiging, artikel 285 Sr, dan wel belaging, art. 285b Sr. De overlevering dient te worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Het in onderdeel e) van het EAB onder A beschreven feitencomplex bevat alle bestanddelen van de hiervoor genoemde strafbepaling en levert dus naar Nederlands recht een strafbaar feit op. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Deputy Prosecutorin Bologna heeft bij e-mail van 23 december 2021 de volgende garantie gegeven:
Also on behalf of [naam], I confirm that – in case of conviction and according Italian law – [opgeëiste persoon] will be allowed to serve the sentence in The Netherlands.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Voor een aantal Italiaanse penitentiaire inrichtingen heeft de rechtbank een algemeen reëel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) aangenomen.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 30 maart 2021, [1] waarin als volgt is overwogen:
De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank is mitsdien van oordeel dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake is van een reëel gevaar van schending van door het Handvest gewaarborgde grondrechten.

7.Overige verweren

Voorarrest in uitvaardigende lidstaat

De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel risico loopt om onnodig lang in voorarrest te blijven zitten, omdat hij in Italië geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Deze stelling is evenwel in het geheel niet onderbouwd. Het verweer wordt reeds om die reden verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 285b Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Office of the Pre-trial Investigation Judge at the Court of Bologna(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.