ECLI:NL:RBAMS:2022:650

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
13/752351-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek in Duitsland

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Mönchengladbach in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 7 december 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die geboren is in Polen in 1984 en momenteel gedetineerd is in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 26 januari 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn de relevante feiten besproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging heeft betoogd dat de kwalificatie van de feiten in het EAB niet correct is, met name de aanduiding van 'moord en doodslag'. De officier van justitie heeft echter gesteld dat het aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is om de kwalificatie van de feiten te bepalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij gebonden is aan deze kwalificatie en dat het verweer van de raadsman niet opgaat.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, aangezien aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing volgens artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752351-21
RK nummer: 21/6535
Datum uitspraak: 9 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 oktober 2021 door het
Amtsgericht Mönchengladbach(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Mönchengladbachvan 8 oktober 2021 (58 Gs 619/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het lijstfeit ten onrechte is aangekruist voor zover het de kwalificatie ‘moord en doodslag’ betreft, omdat het feitencomplex zoals beschreven in onderdeel e) van het EAB niet past bij deze kwalificatie. Uit onderdeel c) blijkt dat de opgeëiste persoon het risico loopt dat hij wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, wat eveneens niet past bij het in onderdeel e) beschreven feitencomplex. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering partieel ontoelaatbaar te achten, voor zover het de kwalificatie ‘moord en doodslag’ betreft, en slechts over te leveren voor ‘zware mishandeling’.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het lijstfeit in redelijkheid is aangekruist. Het lijstfeit omvat meerdere feiten, te weten zowel moord, doodslag en zware mishandeling. Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beslissen hoe het feitencomplex uiteindelijk gekwalificeerd zal worden. Die vraag is in deze procedure niet relevant. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of naar het recht van de uitvaardigende lidstaat strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen.
De rechtbank is niet bevoegd om te treden in de kwalificatie naar het recht van de uitvaardigende lidstaat die de uitvaardigende justitiële autoriteiten aan de feiten heeft gegeven.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [1]
Het verweer van de raadsman stuit hierop af.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Mönchengladbach(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en J.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.