ECLI:NL:RBAMS:2022:6589

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
C/13/722575 / HA ZA 22-720
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van bescheiden in het kader van de legitieme portie van een onterfde erfgenaam

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] naar aanleiding van de nalatenschap van de heer [erflater], die op 9 augustus 2021 is overleden. In het testament van erflater is [eiseres] onterfd en is [gedaagde] benoemd tot enige erfgenaam en executeur. [Eiseres] heeft in de hoofdzaak gevorderd om haar legitieme portie vast te stellen en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van deze portie, vermeerderd met wettelijke rente. In het incident vordert [eiseres] dat [gedaagde] bepaalde bescheiden overlegt, waaronder bankafschriften en belastingaangiften, om haar legitieme portie te kunnen berekenen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiseres] ontvankelijk is in haar vordering, omdat [gedaagde] zowel als executeur als erfgenaam informatieplicht heeft. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot afgifte van bankafschriften over de periode van 1 januari 2020 tot 9 augustus 2021, maar heeft andere vorderingen van [eiseres] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/722575 / HA ZA 22-720
Vonnis in incident van 16 november 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P. Wieringa te Zaandam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.J.A. Lansing te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 augustus 2022 tevens houdende een incidentele vordering,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
Op 9 augustus 2021 is de heer [erflater] overleden (hierna: erflater). Erflater was de vader van [eiseres] en had een affectieve relatie met [gedaagde] .
2.2.
In het testament van erflater dat dateert van 5 augustus 2021 is onder meer opgenomen dat [eiseres] wordt onterft, dat [gedaagde] enig erfgenaam is en dat [gedaagde] wordt benoemd tot executeur.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
In de hoofdzaak vordert [eiseres] – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I de legitieme portie van [eiseres] vast te stellen, en,
II [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de legitieme portie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2021.

4.Het geschil in het incident

4.1.
In het incident vordert [eiseres] – samengevat – om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I [gedaagde] te veroordelen om binnen vier weken de volgende bescheiden te overleggen:
a) de samenlevingsovereenkomst tussen [gedaagde] en erflater van 3 januari 1994;
b) de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2015 tot en met 2021;
c) de aangifte erfbelasting;
d) de bankafschriften van alle bankrekeningen op naam van erflater, mogelijk tevens op naam van [gedaagde] , in de periode van 2015 tot en met 2021;
e) de bankafschriften van de bankrekeningen op naam van [gedaagde] in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021;
f) bewijsstukken met betrekking tot de verkoop van de camper van het merk Hymer met kenteken [kenteken] ;
g) een beschrijving van alle roerende zaken die tot de nalatenschap van erflater behoren;
h) de bankafschriften waaruit het verloop van de nalatenschap blijkt;
i) bewijsstukken met betrekking tot de verkoop van de elektrische fiets en van de motorboot met buitenboordmotor; en,
II [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag waarop zij in gebreke blijft met de afgifte van de te overleggen bescheiden.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
[eiseres] stelt – kort gezegd – dat [gedaagde] onvoldoende inlichten en bescheiden heeft verstrekt aan [eiseres] om haar legitieme portie uit de nalatenschap van erflater vast te kunnen stellen. [eiseres] vordert in het incident dat [gedaagde] deze bescheiden alsnog overlegt.
Ontvankelijkheid
5.2.
[gedaagde] voert het formele verweer dat [eiseres] niet-ontvankelijk is, omdat zij [gedaagde] niet in de hoedanigheid van executeur heeft gedagvaard. [gedaagde] is in persoon gedagvaard, terwijl de grondslag van de vordering ziet op de verplichtingen die op [gedaagde] rusten in haar hoedanigheid van executeur, aldus [gedaagde] .
5.3.
Op grond van artikel 4:78 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan [eiseres] als legitimaris die geen erfgenaam is, aanspraak maken op inzage in alle bescheiden die zij voor de berekening van haar legitieme portie nodig heeft. Deze aanspraak heeft [eiseres] zowel tegenover de erfgenamen als tegenover de executeur en wordt ook wel informatieplicht genoemd. [gedaagde] is naast executeur ook enig erfgenaam, zodat deze informatieplicht op haar rust zowel in hoedanigheid van executeur als in persoon. Dat de hoedanigheid van [gedaagde] als executeur in de aanhef van de dagvaarding niet expliciet wordt vermeld, schaadt [gedaagde] niet in haar belang nu zij over beide hoedanigheden beschikt. [eiseres] is daarom ontvankelijk in haar vordering.
Afgifte van bescheiden
5.4.
De vordering van [eiseres] tot afgifte van bescheiden in dit incident wordt beheerst door artikel 843a Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Daarin is bepaald dat een dergelijke vordering vereist dat [eiseres] een rechtmatig belang heeft bij de afgifte, dat de bescheiden voldoende zijn bepaald en dat de bescheiden zien op een rechtsbetrekking waarbij [eiseres] of haar rechtsvoorganger partij is. Dat [eiseres] als dochter van erflater partij is bij de verdeling van de nalatenschap, wordt niet door [gedaagde] betwist. Om een rechtmatig belang van bepaalde bescheiden aan te kunnen nemen, dient [eiseres] concreet te stellen en te onderbouwen waarom de gevorderde stukken voor de legitieme portie noodzakelijk zijn. Daarbij wordt meegewogen dat op [gedaagde] een informatieplicht rust uit hoofde van artikel 4:78 lid 1 BW. Hoever deze informatieplicht reikt, dient per geval te worden beoordeeld. De wetgever heeft gekozen voor een ruim toepassingsbereik met de bewoordingen “alle daartoe strekkende inlichtingen”, maar het is geen algemeen inzagerecht en beperkt zich tot de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie.
5.5.
[gedaagde] betwist het rechtmatig belang bij afgifte van de door [eiseres] in de dagvaarding opgesomde bescheiden. Daarbij voert [gedaagde] aan dat [eiseres] al over een boedelbeschrijving beschikt en dat de nalatenschap onvoldoende vermogen bevat voor een legitieme portie van [eiseres] . Daarbij verwijst [gedaagde] naar financiële documentatie, zoals jaaroverzichten van bankrekeningen en belastingaangiften. Tot slot voert [gedaagde] aan dat zij niet bekend is met schenkingen die erflater bij leven zou hebben gedaan en dat zij geen verantwoording hoeft af te leggen over de uitgaven waarmee het vermogen van erflater is geslonken in de periode voor overlijden.
5.6.
[eiseres] stelt dat er sprake is van vermogensoverheveling van erflater aan [gedaagde] in de periode vanaf 31 december 2019 tot aan het overlijden van erflater. Uit de financiële documentatie die [gedaagde] in het geding heeft gebracht, blijkt het volgende. Het giraal vermogen van erflater bedroeg € 67.079,00 op 1 januari 2020. Dit vermogen was voor € 53.016,00 verdeeld over een drietal bankrekeningen bij ABN Amro en voor € 14.063,00 verdeeld over een tweetal bankrekeningen bij Rabobank. Het vermogen van erflater bedroeg op 1 januari 2021 nog € 177,00 op een bankrekening bij ABN Amro. Daarnaast zijn er door [gedaagde] jaaroverzichten van twee bankrekeningen bij Rabobank overgelegd met andere rekeningnummers dan erflater had op 1 januari 2020. Daaruit blijkt dat het saldo daarop van in totaal € 19.758,47 op 31 december 2020 is gereduceerd tot € 400,02 op 31 december 2021.
5.7.
[gedaagde] heeft niet toegelicht waar het giraal vermogen van erflater van € 67.079,00 is gebleven en neemt het standpunt in dat zij daaromtrent geen toelichting hoeft te geven, omdat haar informatieplicht niet zover reikt. Daarbij verwijst [gedaagde] naar een uitspraak van Gerechtshof Den Haag, waarin is geoordeeld dat de erfgenaam aan de onterfde legitimaris geen inzicht hoeft te verschaffen in het vermogensverloop in de periode voor het overlijden van erflater. [1] De motivering van dit oordeel van Gerechtshof Den Haag is dat een erflater zijn leven kon invullen zoals hij wenste, waardoor legitimarissen niet achteraf kunnen eisen dat alsnog rekening en verantwoording dient te worden afgelegd met betrekking tot de leefwijze van die erflater en het mogelijk daarmee gepaard gaande uitgavenpatroon.
Anders dan [gedaagde] meent betekent dit in de onderhavige zaak niet dat [gedaagde] de bestedingsdoeleinden van de verrichte uitgaven helemaal niet hoeft toe te lichten. Van [gedaagde] mag een verklaring worden verwacht over de oorzaak van de aanzienlijke afname van het giraal vermogen van € 67.079,00 gedurende een relatief korte periode, te meer nu [gedaagde] als partner van erflater daar waarschijnlijk gemakkelijk inlichten over zou kunnen verschaffen en [eiseres] bovendien stelt dat er sprake is van vermogensoverheveling door schenkingen aan [gedaagde] . Dergelijke schenkingen kunnen volgens artikel 4:67 BW van invloed zijn op de legitieme portie.
Financiële documentatie
5.8.
[eiseres] vordert inzage in de financiële documentatie vanaf 2015. Dat voert te ver omdat niet is onderbouwd waarom inzage in die documentatie vanaf 2015 nodig is voor de vaststelling van de legitieme portie. Om vast te stellen of het vermogen van € 67.079,00 na 1 januari 2020 is geslonken door giften die van invloed zijn op de legitieme portie, heeft [eiseres] belang bij de afgifte van rekeningafschriften voor zover deze zien op de periode vanaf 1 januari 2020 tot het overlijden van erflater. Daarbij volstaan de afschriften van de bankrekeningen van erflater waarop het vermogen van € 67.079,00 was verdeeld. Wat betreft de gevorderde afschriften van de bankrekeningen van [gedaagde] is onvoldoende onderbouwd dat inzage daarin noodzakelijk is, waardoor een rechtmatig belang bij afgifte daarvan niet kan worden aangenomen. Met betrekking tot de periode 1 januari 2020 tot 9 augustus 2021 worden daarom de door [eiseres] gevorderde bescheiden onder d) van 4.1 toegewezen en onder e) van 4.1 afgewezen.
5.9.
De aangiften inkomstenbelasting zijn reeds door [gedaagde] in deze procedure overgelegd, waardoor de gevorderde afgifte onder b) van 4.1 wordt afgewezen.
5.10.
Niet is onderbouwd hoe de gevorderde afgifte van de bankafschriften die bedoeld zijn onder h) van 4.1, zich verhoudt tot de afgifte van andere bankafschriften. Onduidelijk is op welke bankrekeningen deze vordering ziet. Daarom wordt de afgifte van deze bankafschriften als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Aangifte erfbelasting
5.11.
Het bestaan van de aangifte erfbelasting die [eiseres] vordert onder c) van 4.1 wordt door [gedaagde] gemotiveerd betwist, onder verwijzing naar jaaroverzichten waaruit blijkt dat ten tijde van het overlijden nauwelijks giraal vermogen meer voorhanden was. Daarmee is voldoende aannemelijk dat er geen aangifte erfbelasting is gedaan, waardoor de gevorderde afgifte daarvan wordt afgewezen.
Samenlevingsovereenkomst
5.12.
Ter onderbouwing van de onder a) van 4.1 gevorderde samenlevingsovereenkomst, stelt [eiseres] dat het daarin bepaalde van invloed kan zijn op het vermogen van de nalatenschap. Daarmee gaat [eiseres] eraan voorbij dat de informatieplicht geen algemeen inzage recht is. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd waarom de samenlevingsovereenkomst van belang is voor de vaststelling van haar legitieme portie, aangezien het giraal vermogen uit financiële documentatie blijkt en de wet daarnaast een boedelbeschrijving kent in artikel 4:78 lid 2 BW. De gevorderde afgifte van de samenlevingsovereenkomst wordt dus afgewezen.
Bezittingen
5.13.
[eiseres] stelt verder dat er bezittingen zijn die tot de nalatenschap behoren, zoals de camper van het merk Hymer met kenteken [kenteken] , een elektrische fiets en een motorboot met buitenboordmotor. [gedaagde] betwist dat zij over deze bezittingen inlichten dient te verschaffen, vanwege de overgelegde boedelbeschrijving van 27 oktober 2021 waarop geen bezittingen zijn vermeld. [eiseres] stelt dat de bezittingen mogelijk zijn verkocht en vordert afgifte van bewijsstukken met betrekking tot de verkoop van de door haar gestelde bezittingen, maar heeft daarmee niet voldoende bepaald op welke bescheiden zij doelt. De gevorderde afgifte van de bescheiden onder f), g) en i) van 4.1 worden daarom afgewezen.
Dwangsom
5.14.
Tegen de door [eiseres] gevorderde termijn van afgifte binnen vier weken en de daaraan verbonden dwangsom heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd, zodat die zullen worden toegewezen. Er bestaat echter aanleiding om de gevorderde dwangsom te matigen en te maximeren op de wijze zoals hierna onder de beslissing vermeld.
Proceskosten en nakosten
5.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden tot op heden begroot op € 563,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 563,00).
5.16.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte binnen vier weken na dit vonnis aan [eiseres] van kopieën van de (maandelijkse) bankafschriften over de periode 1 januari 2020 tot 9 augustus 2021 van de bankrekeningen op naam van erflater, mogelijk tevens op naam van [gedaagde] , die zijn genoemd in de aangifte inkomstenbelasting van erflater over 2020.
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de onder 6.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 563,00,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
6.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 december 2022voor conclusie van antwoord, en,
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 18 juni 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1869, r.o. 6.