ECLI:NL:RBAMS:2022:6649

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
81-309796-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en eenvoudig witwassen in het kader van de coronasteunmaatregelen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en eenvoudig witwassen. De verdachte werd beschuldigd van het opmaken en vervalsen van aanvraagformulieren voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) en het misbruik maken van subsidiegelden. Het onderzoek naar de verdachte begon na interne fraudemeldingen bij het UWV, die twijfels hadden over de ingediende documenten van de verdachte en haar bedrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks haar verweer, betrokken was bij het valselijk opmaken van derdenverklaringen en het witwassen van een bedrag van € 30.000,-. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar vond voldoende bewijs voor de bewezenverklaring van valsheid in geschrift en eenvoudig witwassen. De rechtbank legde een taakstraf van 200 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 100 dagen, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar niet eerder strafrechtelijk verleden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 81-309796-21 (Promis)
Datum uitspraak: 13 juli 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.I.M. Geertsema en van wat verdachte en haar raadsman mr. M.C.J. Heinen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
1:
het – tezamen en in vereniging – opmaken en/of vervalsen van voorlopige aanvraagformulieren inzake de tijdelijk Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (hierna: NOW) en/of derdenverklaringen in de periode van 6 april 2020 tot en met 28 juli 2021 te Amsterdam en/of Den Haag met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken
en/of
het – tezamen en in vereniging – opzettelijk gebruik maken van aanvraagformulieren inzake de tijdelijk NOW en/of derdenverklaringen,
2:
het – tezamen en in vereniging – opzettelijk en wederechtelijk misbruik maken van subsidiegelden inzake de tijdelijke NOW, door deze niet aan te wenden voor loonbetalingen in de periode van 6 april 2020 tot en met 23 oktober 2020 in Amsterdam en/of Den Haag.
3:
het – tezamen en in vereniging – witwassen van € 96.288,- in de periode van 6 april 2020 tot en met heden in Amsterdam en/of Den Haag en/of Venlo.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Aanleiding
Het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte en de medeverdachten is begonnen nadat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) op 10 juni 2020 en 29 oktober 2020 interne fraudemeldingen inzake [V.O.F.] ontving. Er werden door UWV-medewerkers vraagtekens gezet bij de documenten die door [V.O.F.] werden toegestuurd in het kader van de NOW en er was onduidelijkheid over aangiftes loonheffingen die door [V.O.F.] zouden zijn gedaan. Met de tijdelijke NOW ondersteunt de Nederlandse overheid ondernemers die door de coronacrisis in een bepaalde periode omzet verlies lijden bij de doorbetaling van hun personeel. Vanuit [V.O.F.] zijn voor NOW-1 tot en met NOW-6 aanvraagformulieren en bijlagen ingediend waarbij een schatting werd opgegeven van het omzetverlies. De voorlopige NOW-1 aanvraag van [V.O.F.] is afgewezen omdat er volgens het UWV geen loonkosten waren in de periode waarover de tegemoetkoming werd aangevraagd. De voorlopige NOW-2 aanvraag van [V.O.F.] werd op 8 juli 2020 afgewezen omdat de loonsom ontbrak en het loonheffingsnummer van [V.O.F.] was geblokkeerd. Nadat [V.O.F.] het loonheffingsnummer weer activeerde, is op basis van de aanvraag € 96.288 NOW2-subsidie als voorschot uitgekeerd. Uiteindelijk werden vanuit [V.O.F.] definitieve aanvragen NOW1 en NOW2 ingediend met daarbij behorende derdenverklaringen van verdachte van haar bedrijf [bedrijf] . Het vermoeden was dat de vanuit [V.O.F.] aangeleverde documenten bij het UWV ten behoeve van de aanvraag en verantwoording van de NOW-subsidie gebaseerd zijn op een gefingeerde werkelijkheid.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het witwassen is er sprake van het verhullen en omzetten van crimineel geld.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n). Daarnaast heeft verdachte geen wetenschap gehad van het opmaken en indienen van de aanvragen dan wel misbruik maken van subsidiegelden waardoor zij ook niet als pleger kan worden gezien. De verklaring van verdachte wordt bevestigd door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde merkt de verdediging op dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van het bijschrijven van de subsidiegelden op haar rekening of het verplaatsen/verhullen hiervan.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt – op basis van de bewijsmiddelen – bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van de in de tenlastelegging genoemde derdenverklaringen en het witwassen van een geldbedrag van € 30.000,-.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1:
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die haar handtekening op de derdenverklaringen heeft gezet maar dat de medeverdachte dit heeft gedaan. Verdachte heeft echter in één van haar eerste verhoren zelf verklaard dat zij haar handtekening heeft gezet op de verklaringen. De handtekeningen die op de respectievelijke derdenverklaringen zijn geplaatst zijn bovendien steeds verschillend. De verklaring dat de medeverdachte deze handtekening op het formulier zou hebben geknipt en geplakt vindt de rechtbank dan ook onwaarschijnlijk. De rechtbank schuift om die reden de op de zitting afgelegde verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ter zijde als ongeloofwaardig.
Verdachte was eigenaar van [bedrijf] en zij heeft de derdenverklaringen in strijd met de waarheid getekend omdat de intentieverklaring inhoudt dat het gaat om een onafhankelijke derde. Verdachte was in loondienst bij [V.O.F.] en dus geen onafhankelijke derde. Daarnaast heeft verdachte getekend voor het nakijken van de gegevens van [V.O.F.] maar uit de omzetgegevens volgt niet dat [V.O.F.] de omzet heeft behaald die stond aangegeven op de formulieren. Verdachte heeft hiermee dus een verklaring ondertekend die in strijd met de waarheid was.
Partieel vrijspraak ten aanzien van feit 1:
Door het ondertekenen van de valse derdenverklaring heeft verdachte meegeholpen aan de strafbare gedragingen van [V.O.F.] . De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte ook anderszins een bijdrage heeft geleverd aan het overige onder feit 1 tenlastegelegde.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk misbruik heeft gemaakt van het ontvangen van subsidiegeld door dit niet aan te wenden voor loonbetalingen. Verdachte was in loondienst en had geen organisatorische functie bij het bedrijf en verrichte ook geen handelingen ten aanzien hiervan.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3:
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een bedrag van € 30.000,- heeft witgewassen.
Voor een veroordeling voor eenvoudig witwassen is vereist dat verdachte de bedragen in de tenlastelegging heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, dat die bedragen van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die bedragen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank stelt – op basis van datgene hiervoor is overwogen – vast dat het bedrag dat door het UWV is overgemaakt van misdrijf afkomstig is nu [V.O.F.] hier geen recht op had. Dit bedrag is op de rekening van [V.O.F.] terechtgekomen en medeverdachte [medeverdachte] heeft een bedrag van € 30.000,- overgemaakt op de rekening van verdachte. Verdachte is – gelet op datgene wat bij feit 1 is overwogen – medeplichtig geweest aan de uitkering van dit subsidiegeld en heeft geweten dat het geld dat zij op haar rekening ontving afkomstig was van dat misdrijf. Zij heeft immers de derdenverklaringen getekend waarmee werd beoogd (onterecht) subsidie te ontvangen. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte het overige tenlastegelegde bedrag heeft witwassen en zal haar hier dan ook partieel van vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
op verschillende tijdstippen in de periode van 6 april 2020 tot en met 28 juli 2021 in Amsterdam en/of Den Haag en/of in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten voor toewijzing van de NOW benodigde onafhankelijke derdenverklaringen valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bestaande die valsheid hierin dat, zij verdachte en/of haar mededaders valselijk en in strijd met de waarheid hebben vermeld op die geschriften
- referentie omzetten, terwijl die niet waren behaald en
-dat er geen gefingeerde dienstverbanden waren aangegaan, terwijl dit in werkelijkheid wel het geval was;
Feit 3
in de periode 6 april 2020 tot en met 9 november 2020 in Amsterdam en/of Den Haag en/of Venlo en/of in Nederland, een geldbedrag heeft voorhanden gehad, terwijl zij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 192 dagen, gelijk aan het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een beroepsverbod en een verbod tot inschrijving in de Kamer van Koophandel voor de duur van vijf jaren wordt opgelegd
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur en eventueel gecombineerd met een (korte) werkstraf. De verdediging heeft verzocht om daarbij rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift waardoor onterecht subsidie is uitgekeerd en aan witwassen. Door het handelen van verdachte is verdachte medeplichtig geweest aan het onterecht uitkeren van gemeenschapsgeld waar geen recht op was. Hiermee is door verdachte misbruik gemaakt van de financiële hulp die bedoeld was voor getroffen ondernemers in de coronacrisis.
Voortgezette handeling
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een voortgezette handeling van valsheid in geschrift en witwassen nu de gedragingen van verdachte elkaar opvolgen en nauw met elkaar samenhangen en daaraan één wilsbesluit ten grondslag ligt waardoor verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. De rechtbank zal hier rekening mee houden in de strafmaat en past alleen de bepaling toe waarop de hoogste hoofdstraf is gesteld..
Uitgangspunten voor de strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, hebben de rechtbanken oriëntatiepunten opgesteld. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de hoogte van het benadelingsbedrag. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank uit gaat van een totaal benadelingsbedrag van € 96.000,- Het oriëntatiepunt bij een benadelingsbedrag van € 70.000,- tot € 125.000,- is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden, dan wel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat verdachtes handelen heeft bijgedragen aan de uitkering van voornoemd bedrag en zal – mede gelet op de geringe rol van verdachte – om die reden uitgaan van de modaliteit van een taakstraf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 mei 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Strafoplegging
Alles afwegende veroordeelt de rechtbank verdachte tot een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 56, 57, 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Voortgezette handeling van
1
het medeplegen van valsheid in geschrift
en
3:
eenvoudig witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mr. G.H. Marcus en mr. J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juli 2022.