ECLI:NL:RBAMS:2022:6710

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
C/13/710147 / HA ZA 21-1018
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bruikleen van unieke fotografische werken en de verplichting tot teruggave

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, staat de vraag centraal of de gedaagde, een kunsthistorica, in juli 2018 fotografische werken van de eiser, een kunstenaar, in bruikleen heeft ontvangen. De eiser stelt dat de gedaagde de werken heeft geleend voor een boekwerk en dat er een overeenkomst van bruikleen tot stand is gekomen. De gedaagde betwist dit en stelt dat zij de werken zonder enige voorwaarden heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat er inderdaad sprake is van een bruikleenovereenkomst, omdat de gedaagde op haar verzoek de werken heeft meegenomen en de eiser niet over digitale versies beschikte. De rechtbank concludeert dat de gedaagde tekort is geschoten in haar verplichtingen om de werken te retourneren en dat zij niet als een goed huisvader heeft gezorgd voor de bewaring van de werken. De rechtbank verklaart voor recht dat de gedaagde in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen en veroordeelt haar tot schadevergoeding aan de eiser, die nader moet worden vastgesteld. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 13 juli 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/710147 / HA ZA 21-1018
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.P. Bean te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 maart 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 27 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is kunstenaar en exposeert haar werk, onder meer bestaand uit fotografie, in binnen- en buitenland.
2.2.
[gedaagde] is kunsthistorica, curator en docente en is als zzp-er voor diverse instellingen en projecten werkzaam in binnen- en buitenland.
2.3.
[eiser] heeft in de periode 2008 tot en met 2010 in Teheran een serie zelfportretten gemaakt (
[de werken]), waarvoor zij in 2010 een prijs heeft ontvangen. Een selectie van deze zelfportretten is tentoongesteld in Nederland (in 2010) en Moskou (in 2016).
2.4.
In juni 2018 heeft [eiser] besloten om samen met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) een boekwerk uit te geven met de naam [naam boekwerk] , waarvan de
[de werken]deel zouden uitmaken. In dat kader heeft [naam 1] aan [gedaagde] verzocht om een tekst te schrijven bij de in dit boekwerk op te nemen
[de werken] .[gedaagde] heeft deze opdracht aanvaard.
2.5.
In verband met de aan [gedaagde] verstrekte opdracht heeft in juli 2018 een ontmoeting plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde] in de studio van [eiser] . Bij deze ontmoeting heeft [gedaagde] ten behoeve van de door haar te schrijven tekst een aantal kleine afdrukken van circa 10-15 bij 15 cm van de
[de werken](hierna: de Werken) van [eiser] ontvangen en meegenomen.
2.6.
Op 12 september 2018 heeft [gedaagde] een factuur gestuurd aan [eiser] voor de door haar verrichte werkzaamheden, welke factuur door [eiser] is betaald.
2.7.
[eiser] heeft [gedaagde] na de lancering van [naam boekwerk] op 4 oktober 2018 herhaaldelijk (vergeefs) verzocht de Werken te retourneren en [gedaagde] verzocht – toen bleek dat [gedaagde] de Werken niet kon vinden – daarnaar op zoek te gaan.
2.8.
In een Whatsapp-bericht van 19 juli 2021 heeft [gedaagde] in reactie op een hernieuwd dringend verzoek van [eiser] om de Werken te retourneren aan [eiser] onder meer het volgende geschreven:
(…) Thank you for expressing your anger, sadness and frustration. I hear and acknowledge it. I know this is an important matter for you and I did take it very seriously from the beginning. I felt devastated that I couldn’t find them back then and still feel terrible about it. (…) Please don’t consider them stolen. I would never do that. I deeply respect your art-practice and I really value out friendship. I am open to speak about it and meet if you would like. (…)
2.9.
Bij brief aan [gedaagde] van 2 augustus 2021 heeft [eiser] onder meer bericht dat zij nadere stappen zou ondernemen als [gedaagde] de Werken niet uiterlijk op 15 augustus 2021 zou hebben geretourneerd en [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen als zij de Werken niet terug zou krijgen.
2.10.
Bij brief van 15 augustus 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] onder meer bericht dat zij de Werken niet meer heeft, dat het voor [eiser] (na 3 jaar) te laat is om daarover te klagen en dat zij ‘
legally not obliged’ is de Werken aan [eiser] te retourneren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert kort gezegd:
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde]
(i) in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende verplichting om als een goed huisvader te zorgen voor de bewaring en het behoud van de Werken;
(ii) in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende verplichting om de Werken aan [eiser] te retourneren, althans
(iii) onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door de Werken niet te retourneren;
en
(iv) aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [eiser] geleden schade;
II. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de schade veroorzaakt doordat [eiser] niet meer over de Werken kan beschikken, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding;
III. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bruikleen?

4.1.
Ter beoordeling staat of, zoals [eiser] stelt en [gedaagde] betwist, [gedaagde] in juli 2018 de Werken in bruikleen van [eiser] heeft meegekregen.
4.2.
Volgens [eiser] heeft [gedaagde] erop aangedrongen de Werken te mogen lenen ten behoeve van de uitvoering van de aan haar verstrekte opdracht. Daarmee is een overeenkomst van bruiklening als bedoeld in artikel 7A:1777 Burgerlijk Wetboek (BW) tot stand gekomen. [eiser] heeft met tegenzin aan het verzoek van [gedaagde] gehoor gegeven. Zij beschikt immers niet over negatieven of digitale scans van de Werken, zodat deze onvervangbaar zijn. [gedaagde] is niet alleen zeer onzorgvuldig met de Werken omgegaan – zo heeft zij deze meegenomen op vakantie – maar is deze vervolgens ook kwijtgeraakt, aldus steeds [eiser] .
4.3.
[gedaagde] stelt zich daartegenover op het standpunt dat zij de Werken zonder enig voorbehoud van [eiser] heeft gekregen en dat er geen afspraken zijn gemaakt over het teruggeven of het gebruik daarvan. Partijen hebben volgens haar ook niet beoogd een (mondelinge) bruikleenconstructie overeen te komen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van de Werken in juli 2018 tussen partijen een overeenkomst van bruiklening tot stand gekomen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.1.
Vast staat dat [gedaagde] – op haar eigen verzoek – de Werken heeft meegenomen ten behoeve van het schrijven van teksten bij de in het boekwerk [naam boekwerk] op te nemen
[de werken], een fotoserie waarmee [eiser] als kunstenaar internationale roem had vergaard. [gedaagde] had – naar eigen zeggen – met toestemming van [eiser] al foto’s gemaakt van de Werken, maar vond het prettig om ook fysieke exemplaren mee te nemen.
4.4.2.
Dat [gedaagde] , zoals zij stelt, zich er niet van bewust is geweest dat de Werken waarde vertegenwoordigden heeft zij tegenover het gemotiveerde betoog van [eiser] onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft gesteld dat zij de Werken in haar eigen doka heeft gemaakt en dat zij, nadat zij in Teheran was gearresteerd, slechts deze afdrukken bij haar vertrek uit Iran heeft kunnen meenemen. Dit heeft zij [gedaagde] ook verteld bij haar bezoek aan de studio. Anders dan andere foto’s uit de serie had zij de Werken nooit eerder vertoond. Het was volgens [eiser] dan ook duidelijk voor [gedaagde] dat het om unieke en onvervangbare foto’s ging, wat ook blijkt uit een door haar overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 2] , die aanwezig was bij de lancering van [naam boekwerk] .
4.4.3.
[gedaagde] heeft de inhoud van de verklaring van [naam 2] op zichzelf niet weersproken, maar meent dat deze niet relevant is voor de beoordeling. Dat standpunt wordt niet gevolgd. Uit deze verklaring blijkt dat [gedaagde] bij de lancering van [naam boekwerk] foto’s van [eiser] aan bezoekers heeft getoond en heeft verteld dat dit de enige bestaande prints waren die de kunstenaar [eiser] uit Teheran had kunnen meenemen. Dit strookt met de verklaring van [eiser] ter zitting over hetgeen is besproken in de studio in juli 2018. Hieruit blijkt dat [gedaagde] wist dat in elk geval een deel van het werk van [eiser] onvervangbaar was. [eiser] heeft verder ook specifiek en gedetailleerd toegelicht hoe en waarom zij de Werken in juli 2018 aan [gedaagde] heeft meegegeven, onder meer dat [gedaagde] bij het afscheid in de deuropening vroeg of ze de Werken mee mocht nemen, dat [eiser] vroeg of ze er geen foto’s van kon nemen en dat [gedaagde] liever de Werken zelf wilde meenemen. Dit heeft [gedaagde] niet weersproken. Dat de Werken een kleiner formaat hadden dan de andere – eerder vertoonde – foto’s uit de serie
[de werken]doet aan het voorgaande geen afbreuk. [gedaagde] , die zich als kunstkenner bewust moet zijn geweest van de waarde van de serie, heeft uit dat enkele gegeven nog niet mogen afleiden dat het om eenvoudige – waardeloze – kopieën (‘Hema-afdrukken’) van de kunstwerken ging. Zoals [eiser] heeft gesteld en niet is betwist, is iedere afdruk van een fotograaf per definitie onderdeel van het oeuvre en heeft daarmee waarde.
4.4.4.
Dat [gedaagde] zich van de waarde van de Werken (in elk geval voor [eiser] ) bewust is geweest blijkt bovendien ook uit haar onder 2.8 aangehaalde reactie op het herhaalde verzoek van [eiser] tot teruggave van de Werken.
4.4.5.
Ook al zou [eiser] bij het overhandigen van de Werken aan [gedaagde] niet expliciet hebben gezegd dat [gedaagde] deze terug moest geven, blijft overeind dat [gedaagde] in de gegeven omstandigheden niet mocht verwachten dat zij de Werken anders dan in bruikleen ontving. Dat het om bruikleen ging is verder ook in lijn met het feit dat [eiser] meteen nadat [gedaagde] haar werkzaamheden had afgerond om teruggave van de Werken heeft gevraagd. Op dit verzoek heeft [gedaagde] , evenmin als op latere verzoeken met dezelfde strekking, niet gereageerd met de stelling dat de Werken (toch) geen waarde hadden en dat zij deze niet behoefde terug te geven. In tegendeel, zij heeft [eiser] steeds doen weten serieus op zoek te gaan naar de Werken, en zich pas na de sommatie van 2 augustus 2021 (zie onder 2.9) op het standpunt gesteld dat zij niet gehouden was deze te retourneren. Ook daaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] ervan uitging dat zij de Werken in bruikleen had ontvangen.
Hoeveel Werken?
4.5.
Partijen verschillen daarnaast van mening over de vraag hoeveel foto’s [gedaagde] in juli 2018 van [eiser] heeft ontvangen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat het om ongeveer 25 foto’s moet gaan. [gedaagde] stelt zeker te zijn dat zij geen 25 foto’s heeft ontvangen en stelt dat zij niet meer dan 12 à 14 foto’s heeft ontvangen.
4.6.
Aan het standpunt van [eiser] dat het om ongeveer 25 foto’s gaat wordt voorbijgegaan. Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat zij helaas niet meer weet hoeveel foto’s zij precies aan [gedaagde] heeft meegegeven. Kennelijk baseert zij haar standpunt dat het er 25 moeten zijn geweest op het feit zij van ongeveer 25 foto’s uit de serie
[de werken]geen negatieven meer heeft. Dat vormt tegenover de betwisting van [gedaagde] onvoldoende onderbouwing van haar standpunt. [gedaagde] wijst in dat verband ook op de hiervoor genoemde brief van 2 augustus 2021, waarin [eiser] zelf schrijft dat zij van de ongeveer 25 foto’s die zij van de
[de werken]heeft weten te bewaren ongeveer 12 à 14 aan [gedaagde] heeft toevertrouwd. Nu verder uit het boekwerk [naam boekwerk] ook niet blijkt dat [gedaagde] over meer dan 12 foto’s heeft beschikt wordt het ervoor gehouden dat [gedaagde] 12 foto’s van [eiser] heeft ontvangen. Daaraan doet niet af dat [gedaagde] in [naam boekwerk] heeft geschreven dat zij ongeveer 30 foto’s van [eiser] had ontvangen; ter comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat zij dat schreef omdat zij wilde overbrengen dat zij de hele serie in bezit had gehad en dit aantal waarschijnlijk heeft gebaseerd op een gesprek met [eiser] , maar dat voor haar nooit duidelijk was hoeveel foto’s er in de serie zaten.
Artikel 6:89 BW
4.7.
Dat het recht van [eiser] om teruggave van de Werken te vorderen is komen te vervallen kan niet als juist worden aanvaard. Zelfs als het niet teruggeven van de Werken als een in artikel 6:89 BW bedoelde prestatie zou kunnen worden beschouwd, geldt dat [eiser] vanaf 2018 bij herhaling op teruggave van de Werken heeft aangedrongen. Dat [eiser] zich – kennelijk vanwege de destijds tussen hen bestaande vriendschappelijke verhouding – gedurende 3 jaar door [gedaagde] aan het lijntje heeft laten houden, maakt nog niet dat zij nu geen aanspraak op teruggave meer kan maken.
Conclusie
4.8.
Op grond van het voorgaande wordt aangenomen dat [gedaagde] de Werken in bruikleen heeft ontvangen. Daarmee staat vast dat [gedaagde] tekort is geschoten in de op haar (op grond van artikel 7A:1777 BW) rustende verplichting om de Werken aan [eiser] terug te geven en dat zij niet als een goed huisvader heeft zorggedragen voor de bewaring en het behoud van de Werken (artikel 7A:1781 BW). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt valt nog niet in te zien dat deze handelwijze ook als onrechtmatig jegens [eiser] is te beschouwen. Dit alles betekent dat de gevorderde verklaringen voor recht als hierna te melden toewijsbaar zijn.
4.9.
Wat betreft de verwijzing naar de schadestaatprocedure geldt dat voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is geworden. Het debat over de omvang van de schade dient verder in de schadestaatprocedure te worden gevoerd. Op dit moment kan niet worden geoordeeld dat in het geheel geen sprake is van schade, zodat verwijzing zal plaatsvinden. Daarbij strekt tot uitgangspunt dat, zoals door [eiser] nu al – onweersproken – is gevorderd, over een eventueel vast te stellen schadebedrag de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de datum van de dagvaarding in deze zaak, te weten 18 oktober 2021.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 119,21
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
1.126,00(2 punt × tarief € 563,00)
Totaal € 1.554,21

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] :
(i) in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende verplichting om als een goed huisvader te zorgen voor de bewaring en het behoud van de Werken;
(ii) in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende verplichting om de Werken aan [eiser] te retourneren,
(iii) aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [eiser] geleden schade;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een vergoeding te betalen voor de schade veroorzaakt doordat [eiser] niet meer kan beschikken over de Werken, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.554,21,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Zaagsma en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
Bij afwezigheid van mr. Zaagsma is dit vonnis ondertekend door mr. P. Vrugt.