ECLI:NL:RBAMS:2022:6918

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
22/1725
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over vergoeding kosten rechtsbijstand en proceskosten in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als advocaat, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De eiser had een toevoeging ontvangen voor rechtsbijstand in een belastingzaak, waarbij de rechtbank Zeeland-West-Brabant de Belastingdienst had veroordeeld tot betaling van proceskosten. Echter, de Belastingdienst stelde hoger beroep in, waardoor de betaling van deze kosten werd opgeschort. De eiser verzocht de Raad voor Rechtsbijstand om de vergoeding voor zijn werkzaamheden vast te stellen, zonder dat de proceskosten in mindering zouden worden gebracht. De Raad voor Rechtsbijstand verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door de eiser.

Tijdens de zitting op 30 juni 2022 was de eiser aanwezig, maar de verweerder, de Raad voor Rechtsbijstand, verscheen niet. De rechtbank overwoog dat de proceskostenvergoeding in beginsel in mindering moet worden gebracht op de toegekende vergoeding, tenzij er sprake is van een oninbare vordering. De rechtbank oordeelde dat er geen zicht was op oninbaarheid van de vordering, aangezien de eiser bij een gegrond hoger beroep recht had op vergoeding van de proceskosten door de Belastingdienst. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet benadeeld werd door de in mindering gebrachte proceskosten en dat de vergoeding niet minder waard werd door inflatie.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Tanyildiz, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 22/1725

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Zaandam, eiser,

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft verweerder eiser voor het verlenen van rechtsbijstand een toevoeging verleend.
Bij besluit van 17 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de vergoeding vastgesteld waarbij een bedrag aan vergoeding kosten rechtsbijstand (hierna: proceskosten) in mindering is gebracht.
Bij besluit van 9 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2022. Eiser is verschenen. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Wat ging er aan deze zaak vooraf?
1.1
Aan eiser is op 30 oktober 2019 een toevoeging verleend in een belastingzaak. Het beroep van eisers cliënt is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant gegrond verklaard. De rechtbank heeft de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eisers cliënt tot een bedrag van € 1.068,-.
1.2
De Belastingdienst heeft met een e-mail van 19 juli 2021 eiser geïnformeerd dat het voornemens is hoger beroep in te stellen en dat de proceskosten daarom nog niet worden uitbetaald. Op 2 augustus 2021 heeft eiser verweerder verzocht om vaststelling van de vergoeding voor zijn werkzaamheden. Eiser heeft daarbij verzocht om de proceskosten niet in mindering te brengen op de vergoeding.
Besluitvorming
2. Verweerder stelt dat op grond van artikel 32 van het Bvr [1] een toegekende proceskostenvergoeding in mindering moet worden gebracht op de vastgestelde vergoeding. Uit het vijfde lid van dat artikel volgt dat daarvan kan worden afgezien als sprake is van een oninbare vordering. Bij de declaratie van werkzaamheden heeft eiser de uitspraak [2] van de rechtbank overgelegd, waarin de rechtbank de Belastingdienst heeft veroordeeld in de kosten van de procedure tot een bedrag van € 1.068,-. Verweerder stelt dat deze kosten in mindering moeten worden gebracht op de vastgestelde vergoeding. Volgens verweerder is geen sprake van een uitzonderingssituatie zoals bedoeld in artikel 32, vijfde lid, van het Bvr en zijn beleid. Niet is gebleken dat de vordering definitief oninbaar is geworden, omdat de Belastingdienst de betaling van de proceskosten heeft opgeschort in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.
Standpunt eiser
3. Volgens eiser wordt hij benadeeld door de Belastingdienst vanwege het door hen ingediende hoger beroep en de weigering om de proceskosten te betalen. Daarnaast meent eiser te worden benadeeld door verweerder, omdat de proceskosten op de vastgestelde vergoeding in mindering zijn gebracht op de toevoeging. Eiser voert aan dat het met een hoger beroep bij het Gerechtshof jaren kan duren voordat de uitspraak onherroepelijk wordt. Volgens eiser wordt zijn onafhankelijkheid als advocaat door de in mindering gebrachte proceskosten en verweerders weigering om de vastgestelde vergoeding te betalen, bedreigd. Eiser voert aan dat hij tot belanghebbende wordt gemaakt in het procesrisico van zijn cliënt. Volgens eiser is dat niet de bedoeling van de wetgever geweest. Eiser verwijst verder naar de antwoorden van de Minister voor Rechtsbescherming van 11 januari 2021 [3] en in het bijzonder naar de antwoorden op de vragen 6, 8 en 11. Eiser voert ten slotte aan dat de vergoeding niet wordt geïndexeerd en dat ook geen vergoeding van rente is verschuldigd. Het jarenlang uitstellen van de betaling komt daardoor voor zijn risico. Ook wordt de vergoeding minder waard vanwege inflatie.
Oordeel van de rechtbank
4. Uit de regelgeving volgt dat een toegekende proceskostenveroordeling in beginsel in mindering wordt gebracht op de toegekende vergoeding. Daarvan kan worden afgeweken als de proceskostenveroordeling geheel of gedeeltelijk niet is voldaan en er redelijkerwijs ook geen zicht is op voldoening daarvan. [4] Verweerder heeft dat laatste uitgewerkt in zijn werkinstructie. [5] In de werkinstructie staat dat het moet gaan om een oninbare vordering waarvan de oorzaak is gelegen bij de wederpartij. De oninbaarheid moet door de advocaat worden aangetoond, bijvoorbeeld met een vonnis, beschikking of een brief van de deurwaarder.
5. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van zicht op voldoening van de kostenveroordeling in de zin van artikel 32, vijfde lid, van het Bvr. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de vordering oninbaar is. Vanwege het hoger beroep en de weigering van de Belastingdienst moet eiser slechts langer wachten op de betaling. Daar volgt echter niet uit dat er geen zicht is op voldoening. De rechtbank overweegt in dat kader dat eiser bij een gegrond hoger beroep de proceskosten vergoed zal krijgen door de Belastingdienst. Bij een ongegrond hoger beroep kan eiser zich wenden tot verweerder en vragen om herziening van het betreden besluit, waarna de in mindering gebrachte proceskosten aan hem zullen worden vergoed. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij door deze constructie een belang krijgt in het hoger beroep van zijn cliënt en de manier waarop wordt geprocedeerd, volgt de rechtbank hem daarin niet. Eiser zal immers worden betaald voor zijn werkzaamheden, ongeacht de uitkomst van het hoger beroep. De stelling dat de vergoeding minder waard wordt vanwege inflatie maakt dat niet anders.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Tanyildiz, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 juni 2021, BRE 19/4136.
3.Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2020-2021, 1293.
4.Artikel 32, vijfde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.
5.Werkinstructie onder Art. 32 Bvr Proceskostenvergoeding/Voorschot.